Spreekwoorden met `je moet`

Zoek

9 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `je moet`

  1. barbertje moet hangen (=ongeacht of iemand schuldig is moet die gestraft worden)
  2. het staat geschreven en gedrukt je moet krabben waar het jeukt (=problemen bij de bron aanpakken)
  3. je moet de kat niet aan de kaas laten komen. (=zorg voor niet te veel verleiding)
  4. je moet de snaren niet te sterk spannen (=je moet niet al te streng zijn, niet al te veel eisen)
  5. je moet een gegeven paard niet in de mond kijken (=je moet niet te kritisch zijn over cadeaus, of koopjes)
  6. je moet een paard niet doodknuppelen, voordat je thuis bent. (=te veel haast kan wel eens vertraging opleveren)
  7. je moet geen `hei` roepen voordat je de brug over bent (=vreugde over een goede afloop is pas toepasselijk als er niets meer verkeerd kan gaan)
  8. je moet geen goed geld achter slecht geld aangooien (=je moet geen geld besteden aan een zaak die niet meer in stand kan worden gehouden)
  9. je moet om de beurt ademhalen (=gezegd als het erg druk is)

47 betekenissen bevatten `je moet`

  1. de tijd vliet snel gebruik hem wel (=doe wat je moet doen, terwijl je nog kan)
  2. een goed begin heeft een goed behagen maar het eindje zal de last dragen (=goed beginnen is prima, maar je moet volhouden tot het einde)
  3. de vis wordt duur betaald (=het vergt veel opoffering ( je moet er wat voor over hebben) om te krijgen wat je wilt)
  4. menen ligt dicht bij Kortrijk (maar verre van Waregem) (=iets menen is niet genoeg; je moet er zeker van zijn.)
  5. gasten en vis blijven maar drie dagen fris. (=je moet als gast niet te lang blijven.)
  6. hooi als de zon schijnt (=je moet de gelegenheid gebruiken als die zich voordoet)
  7. vang vossen met vossen (=je moet een slimme persoon vangen door slim te zijn)
  8. wie maaien wil moet zaaien (=je moet er iets voor doen om iets te verkrijgen)
  9. wat de mens zaait zal hij maaien (=je moet er iets voor doen, als je wat wil krijgen)
  10. krom jezelf als je door de wereld wilt komen (=je moet er wat voor over hebben om iets te bereiken)
  11. achterin de fuik zit de paling (=je moet geduld hebben)
  12. bezoek en vis blijven drie dagen fris (=je moet geen gasten te lang laten logeren want dan ga je je aan hun gewoonten ergeren)
  13. je moet geen goed geld achter slecht geld aangooien (=je moet geen geld besteden aan een zaak die niet meer in stand kan worden gehouden)
  14. verplant geen oude bomen (=je moet geen oude mensen uit hun vertrouwde omgeving halen)
  15. een schop van een ezel kunnen verdragen (=je moet het aankunnen dat iemand zonder verstand van zaken kritiek geeft)
  16. roeien met de riemen die je hebt (=je moet het doen met de middelen die je hebt.)
  17. wat hansje niet leert zal hans nooit weten (=je moet het eerst leren om het later te kunnen)
  18. bederf geen struif om een ei (=je moet het geheel niet afkeuren voor één gebrek)
  19. je kan een paard wel in het water trekken, maar niet dwingen dat het drinkt. (=je moet iemand niet dwingen, zelfs niet tot iets leuks)
  20. een zwarte kat krabt niet (=je moet je niet laten leiden door je angsten)
  21. je kan niet de kool en de geit sparen (=je moet keuzes maken)
  22. je moet de snaren niet te sterk spannen (=je moet niet al te streng zijn, niet al te veel eisen)
  23. de huid van de beer niet verkopen voor hij geschoten is (=je moet niet al willen genieten van wat men nog niet verworven heeft)
  24. allemans neus is geen kapstok. (=je moet niet alles aan iedereen vertellen.)
  25. rijd een paard de rug niet stuk (=je moet niet altijd te veel eisen)
  26. `t Mag vloeien, `t mag ebben. Die niet waagt zal `t niet hebben (=je moet niet denken als je niets onderneemt dat ze het dan bij je thuis komen bezorgen)
  27. de boer op de bok liet de teugels vieren, het paard kende zelf de weg wel. (=je moet niet doen alsof je de beste bent, iemand anders weet ook wel wat)
  28. verkoop de huid niet voordat de beer geschoten is (=je moet niet geld uitgeven voordat je het hebt verdiend)
  29. je moet een gegeven paard niet in de mond kijken (=je moet niet te kritisch zijn over cadeaus, of koopjes)
  30. denken moet je aan een paard overlaten, die hebben een groter hoofd. (=je moet niet te veel denken)
  31. wie vis heeft, moet ook de graat hebben (=je moet ook de nadelen accepteren (geen rozen zonder doornen))
  32. het ijzer smeden als het heet is (=je moet op het juiste moment de kansen grijpen en dingen doen)
  33. de boer eet vis als het spek op is (=je moet tevreden zijn met wat je hebt)
  34. kleine potjes hebben grote oren (=je moet uitkijken met wat je zegt als er kinderen bij zijn)
  35. waar geen vis is, is haring ook vis (=je moet voor alles moeite doen)
  36. wie zichzelf bewaart, bewaart geen rotte appel (=je moet voorzichtig omgaan met jezelf, want het is niet vervangbaar)
  37. wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd (=je moet waardering hebben voor het geringe)
  38. wie slaapt vangt niks (=je moet wel opletten)
  39. roei met de riemen die je hebt (=je moet werken met de middelen die men heeft)
  40. een mens moet werken voor de brok en voor de rok. (=je moet werken om te kunnen eten en kleding te kunnen kopen.)
  41. ken straten voor stegen (=je moet weten tot wie men zich wendt)
  42. wie nood heeft moet pompen. (=je moet zelf initiatief nemen om je problemen op te lossen)
  43. had je me gisteren gehuurd dan was ik vandaag je knecht geweest (=je moet zo niet commanderen - dat doe ik gewoon niet!)
  44. met de mond vol tanden staan (=niet weten wat je moet zeggen / ergens versteld van staan)
  45. het kind moet (toch) een naam hebben (=passend of niet, je moet het kunnen noemen)
  46. als het kind maar een naam heeft (=passend of niet, je moet het kunnen noemen (een naam geven))
  47. lieverkoekjes worden hier niet gebakken (=zin of geen zin, je moet het doen)

50 dialectgezegden bevatten `je moet`

  1. 'k zal de poempiejers ew euweren is loateh eutspooiteh (=je moet beter luisteren) (Arendonks)
  2. 't es van'n trok dagge moetj leven (=je moet de gelegenheid te baat nemen) (Ninoofs)
  3. 't is kieëzn of diëuwn (=je moet een (moeilijke) keuze maken) (Kaprijks)
  4. 't is nie ol evangelie dat de paster prikt (=je moet niet alles geloven dat ze zeggen) (Veurns)
  5. 't is roei'n met de riem'n die je hemm'n (=je moet roeien met de riemen die je hebt) (Westerkwartiers)
  6. 't laeve ès waaj ën naoës, de moes ter alles authaole wat trèn zit (=het leven is als een neus, je moet er alles uithalen wat er in zit) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. 't leste schip moet ook vracht hemm'n (=je moet ook wat bewaren voor laatkomers) (Westerkwartiers)
  8. 't moe wew mee a goeste zijn (=je moet het écht wel willen) (Kaprijks)
  9. 't stoa geschréve en gedrukt, ge moet krabbe woar ut jukt (=Het staat geschreven en gedrukt, je moet krabben waar het jeukt) (Ossies)
  10. 't stoe geskreven en gedrukt, ge moetj krabben wurdat ukt (='t staat geschreven en gedrukt, je moet krabben waar het jeukt) (Meers)
  11. "c'est l'oeil qui faut" zèjt de woale (=je moet er maar op komen) (Brakels)
  12. aanes maok ich tich get aanester wijs (=je moet niet alles van me aannemen) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. Aaren of joeng (=je moet kiezen) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  14. agther is ut kermis (=je moet achter om binnen gaan) (Eindhovens)
  15. Aj een ezel dans'n wilt leern, he'j wal ne glönige plate nörig (=je moet nog wel heel wat doen om dat voor elkaar te krijgen) (Twents)
  16. al dauws te op zën pëdallë waaj nen akkrëbaot, as te de sjoer nie kon vieërblijve wieës te toch naot (=je moet flink hard kunnen fietsen om een regenbui voor te blijven) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. Ammaal kreuzeneuzen en vraogestèrten (=je moet niet zo veel vragen stellen) (Hulsters (NL))
  18. as ich ne voeëgel wor dan vloeëg ich wijd van haus....mér ich kan nie vlieëge en doeëmèt voeëgel ich mér taus (=je moet het leven nemen zoals het is) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. As men tentjen kloeiten had was ' t men nonkel. (=je moet niet zeuren over wat niet is. 2) (Teralfens)
  20. As men tentjen wielekes at tein was een tantwieleken. (=je moet niet zeuren over wat niet is. 1) (Teralfens)
  21. As' t je niet jokt moej niet krabben. (=je moet je niet met andermans zaken bemoeien) (Drents)
  22. assie kèkt motte nie kèke (=je moet net doen of je hem niet ziet) (Dongens)
  23. aste gees vèsse moeste iës wiëte ofter wol vès zit (=je moet de klok niet willen luiden als je niet weet waar de klepel hangt) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. aste goesting vër te wërke bij mich opkump, dan waach ich wol tottët vanzelf iëvërgeet (=je moet nooit te snel handelen, afwachten lost soms de problemen op) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. aste jing sjiks, kraajgste jing taus (=je moet niet teveel verwachten van kinderen) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. Aste mich nie geleefs, dan maok ich tich get aanester wijs. (=je moet niet alles geloven wat ik zeg!) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. baeter ein aod paerd kepot as ein jónk bedorve (=je moet zuinig zijn op de (onbedorven) jeugd) (Heitsers)
  28. bau daste niks van wieës, konste nauts van haage (=je moet het verleden kennen om de nieuwe tijd te begrijpen) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. Commandeer je hond en blaf zelluf, Jaag een ander op! (=je moet me niet zo haasten) (Utrechts)
  30. d r mot olie zijn (=je moet je kunnen bedruipen) (Oudenbosch)
  31. da kump nie zoe krek (na) (=je moet niet pietje-precies zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. da vromes moed´r es int oeg hoon (=je moet eens op die vrouw letten) (Heusdens)
  33. Da za tegen a jelee zèn (=je moet er niet op rekenen) (Aalsters)
  34. dae kaartj, hèltj gein sjäöp (=je moet opletten als je aan het kaarten bent) (Heitsers)
  35. dae loët zich nogal neië (=je moet hem bijna bedelen) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. dae mich wilt bezeeke, moet zen paut heil haug oplichte (=je moet vroeg opstaan om mij te beduvelen) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. Dae niks van ziéne Jân maaktj, es neet geteltj (=je moet niet te bescheiden zijn) (Weerts)
  38. Dan neem ie maar een koppel kiepen (=je moet niet proberen om mij op te jagen) (Giethoorns)
  39. dao mós se neet de roebedoeb mèt spele (=daar moet je rustig aan mee doen; je moet op je geld letten) (Heitsers)
  40. dao vilt mijë raenge naeve dich es op dich (=je moet het niet zo somber inzien) (Steins)
  41. de bès nie Gus Vandael (=de stadsomroeper) mèt z'n krèèmtoet (=je moet niet alles rondbazuinen) (Bilzers)
  42. De blauwe wagen mot ff voor komen voor je. (=je moet worden opgenomen in een gekkenhuis) (Utrechts)
  43. de érmoej kump tich tieëge (=je moet niet rondkijken, je ziet zo dat het er armoedig is) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. de gebakken kiekens gon nie in je moend vliegen (=je moet werken voor de kost) (Veurns)
  45. de gebrojë dauvë vallë nie auttë loch (=je moet werken voor je kost) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. de hëbs mèr ene mond mè waol twei aure (=je moet meer luisteren dan spreken) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. De hoehgs nie vrig op te stoeën, de moes outgeslóppe zijn. (=Je hoeft niet vroeg op te staan, je moet uitgeslapen zijn.) (Genker)
  48. de hoes geen heil koe, aste alleen mèr e glaos mëlk moes hëbbe (=je moet soms met weinig tevreden zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. de kons op zën kin kloppe (=je moet honger lijden) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. de mizieëre kump tich tieëge aon de vieërdieër (=je moet nog niet eens het heel huis bezien hebben om te weten dat het er maar armtierig uitziet) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen