Spreekwoorden met `int`

Zoek

33 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `int`

  1. ad interim (=tijdelijk - tussentijds) (Latijn)
  2. als de dagen lengen begint de winter te strengen. (=wanneer de dagen korter worden komt de winter eraan)
  3. bezint eer ge begint (=denk goed na over de gevolgen voordat je actie onderneemt)
  4. bij Sint Joris in de kost zijn (=ergens gratis eten)
  5. de aanhouder wint (=wie volhoudt, zal uiteindelijk succes hebben.)
  6. de een rokkent wat de ander spint (=roddelen)
  7. de gestadige jager wint (=regelmatig doorzetten geeft het beste resultaat)
  8. de kleintjes vallen niet groot (=wordt gezegd als eerder kleine vruchten verkocht worden)
  9. de vis begint te stinken bij de kop (=het loopt het eerst mis bij de leiding)
  10. de wijde wereld ingaan/intrekken (=(onbezorgd) op reis vertrekken)
  11. de wijde wereld intrekken (=het verkennen van nieuwe plaatsen, ervaringen en mogelijkheden buiten het vertrouwde)
  12. door het lint gaan (=door woede je emoties niet (meer) onder controle kunnen houden)
  13. een bonte kraai maakt nog geen winter (=één voorbeeld is niet genoeg om een definitief besluit te nemen)
  14. eén kwade dag maakt de winter niet. (=als iets verkeerd gaat, hoeft nog niet alles verkeerd te gaan.)
  15. een lintje krijgen (=geridderd worden - een compliment krijgen)
  16. een open deur intrappen (=iets doen wat niet nodig is of iets wat al gezegd of gedaan is nog een keer doen)
  17. een slak op de goede weg, wint het van een haas op de verkeerde weg (=je kunt beter iets langzaam en goed doen, dan snel en niet goed)
  18. het interesseert me geen drol (=het interesseert me niets)
  19. ik ben Sinterklaas niet (=niet alles voor niks doen)
  20. met de paarden van Sint Franciscus. (=te voet gaan)
  21. met het kleine begint men bij het grote houdt men op (=van de kleine misdaad komt men vanzelf in de grote misdadigheid terecht)
  22. met Sint Juttemis als de kalveren op het ijs dansen (=nooit (Sint Juttemis valt op 17 augustus, en dan ligt er geen ijs))
  23. op de kleintjes letten (=zuinig zijn. Ook de kleine uitgaven proberen terug te dringen)
  24. primus inter pares (=de beste onder zijns gelijken) (Latijn)
  25. vele kleintjes maken een grote (=veel kleine stukjes leveren uiteindelijk ook een geheel op)
  26. vis begint aan de kop te stinken (=als een bedrijf een slecht management heeft)
  27. voor geen kleintje vervaard zijn (=veel durven)
  28. voor Sinterklaas spelen (=alle wensen vervullen, alles voor iedereen betalen)
  29. wie een zin begint met ik is een grote stommerik. (=ik aan het begin van een zin is niet zoals het hoort)
  30. wie niet waagt, wie niet wint (=wie geen risico neemt, die wint niets)
  31. wie zijn eigen tuintje wiedt, ziet het onkruid van een ander niet (=het is beter om energie te steken in het verbeteren van jezelf, dan in het bekritiseren van anderen)
  32. winter hebben (=arm zijn)
  33. zachte winters, vette kerkhoven (=zachte winters geven vaak aanleiding tot meer ziekten dan strenge winters)

39 betekenissen bevatten `int`

  1. je kan niet alle meisjes haten om één (=als je bent getrouwd wilt dat niet zeggen dat vrouwen je niet meer interesseren)
  2. wie niet wil, die niet zal (=als je geen interesse hebt, moet je er ook geen deel van uitmaken)
  3. meeuwen op het land, onweer aan het strand. (=als meeuwen het binnenland intrekken omdat er slecht weer op zee is)
  4. buurmans gras is altijd groener (=bij anderen lijkt het altijd beter (omdat men daar de interne problemen niet van kent))
  5. de aardappelen komen niet voor de eikenblaren (=boerenregel. De aardappelplant begint te groeien als de eik in het blad komt)
  6. voor het zingen de kerk uit (=coïtus interruptus)
  7. daar heb je het gedonder in de glazen (=daar begint de miserie)
  8. dat maakt van Jezus nog een ketter (=dat is zelfs bij de meest integer mens een schanddaad)
  9. de krenten uit de pap halen (=de meest aantrekkelijke gedeelten voor zichzelf bestemmen, bijvoorbeeld de meest interessante taken uit een omvangrijk werk)
  10. op het eind van de fuik vangt men de vis. (=de volhouder wint)
  11. een blind paard zou er geen schade doen (=een armoedig interieur)
  12. een eed met boter bezegeld. (=een belofte zonder echte intentie om de belofte na te komen)
  13. een oude bok lust nog wel een jong/groen blaadje (=een oude man is nog wel seksueel geïnteresseerd in een jong meisje)
  14. dat raakt mijn koude kleren niet (=ergens niets mee te maken hebben en zich niet voor interesseren)
  15. geen hart in het lijf hebben (=geen greintje medelijden kennen)
  16. de maan komt al door de bomen/wolken (=gezegd van iemand die kaal begint te worden)
  17. het interesseert me geen drol (=het interesseert me niets)
  18. het laat mij Siberisch koud (=het interesseert me totaal niet)
  19. er is reuk noch smaak aan (=het is weinig waard, het is niet interessant)
  20. als de dagen lengen, gaan de nachten strengen (=het koudste deel van de winter valt na de kortste dag)
  21. iemand warm maken (=iemands interesse opwekken)
  22. iemand ergens voor warm maken (=iemands interesse voor iets opwekken)
  23. wat heb je aan een mooi bord als het leeg is? (=lichamelijke behoeften gaan voor zintuiglijke)
  24. platvis eet je met de ramen open en rondvis met de ramen dicht (=m.a.w. platvis is een zomervis en rondvis is in de winter op z`n best)
  25. soort zoekt soort (=mensen met dezelfde interesses zoeken elkaar op)
  26. tussen servet en tafellaken zijn (=niet bij de kleintjes maar ook niet bij de groten horen)
  27. ze niet allemaal (alle vijf) op een rijtje hebben (=niet bij zijn volle verstand zijn. (alle vijf = de zintuigen))
  28. met Sint Juttemis als de kalveren op het ijs dansen (=nooit (Sint Juttemis valt op 17 augustus, en dan ligt er geen ijs))
  29. als het regent in mei, is april voorbij (=spreekwoord dat de spot drijft met spreekwoorden die open deuren intrappen)
  30. alle vrachtjes helpen (=veel kleintjes maken een grote)
  31. als de dagen lengen begint de winter te strengen. (=wanneer de dagen korter worden komt de winter eraan)
  32. in mei leggen alle vogels een ei (=weerspreuk: aanduiding dat in mei het broedseizoen begint)
  33. wie niet waagt, wie niet wint (=wie geen risico neemt, die wint niets)
  34. het eerste gewin is kattengespin (=wie het eerste spelletje wint, verliest soms alle volgende spelletjes)
  35. hardlopers zijn doodlopers (=wie te snel begint, haalt misschien het einde niet)
  36. zachte winters, vette kerkhoven (=zachte winters geven vaak aanleiding tot meer ziekten dan strenge winters)
  37. een blinde kip vindt ook nog wel eens een graankorrel. (=zelfs iemand die niet erg intelligent is heeft soms geluk en doet iets goed)
  38. een blind varken vindt ook nog wel eens een eikel. (=zelfs iemand die niet erg intelligent is heeft soms geluk en doet iets goed)
  39. in de ban zijn van iets (=zo erg in iets geïnteresseerd zijn dat je aandacht alleen nog maar daarop kunt richten)

50 dialectgezegden bevatten `int`

  1. 'kem het int snuetje (=Iets door hebben) (Herentals)
  2. 't is hi'jt int kot (=Het is heet in huis) (Luyksgestels)
  3. ' n Niêver wiêf en ' n niêver hin, bringe booter int vaat en ei-jer op d' n din (=Een hard werkende vrouw wordt gewaardeerd) (Weerts)
  4. ' t geplets van de zwemmers int woater (=het geluid van de zwemmers in het water) (Sint-Niklaas)
  5. alle enties zwõmt int water (=alle eendjes zwemmen in het water) (Lutters)
  6. as de zunne zit int westn, warken de luijn op zun bestn (=als er laat wordt doorgewerkt) (Doornspijks)
  7. Boe ligget kniepke? Bouten int zouwke. (=Waar ligt het knoopje? Buiten in het gootje.) (Peers)
  8. da vromes moed´r es int oeg hoon (=je moet eens op die vrouw letten) (Heusdens)
  9. daddis int kaf gevalle (=daar is niets van terecht gekomen) (Oudenbosch)
  10. daor issie int slik gesloge (=daor werd hij vernederd) (Oudenbosch)
  11. de kat int doenker kniepe (=heimelijk) (Opglabbeeks)
  12. de katte int patèèl viendn (=te laat komen eten) (Kortemarks)
  13. de kürrik int midde houwe (=eerlijk blijven) (Opglabbeeks)
  14. Deure dich! Wie'j stokkert hier nich veur heel Hengel, Doo de deur too, plaank int gat (=Doe de deur dicht) (Twents)
  15. dienn ond i int waskot geskéétn (=die hond heeft in het washok gekakt) (Tielts)
  16. e stiksken int zaat steken (=vlees zouten) (Nieuwerkerks)
  17. e wunt int gat van nuul (=hij woont op de buiten) (Poperings)
  18. eentwie int gareel jaogn (=iemand kwaad maken) (Kortemarks)
  19. eentwie int gat steekn (=iemand iets laten doen dat je zelf niet graag doet) (Kortemarks)
  20. ei doe goe zèn duvvoren int school (=hij doet zijn best op school) (Sint-Niklaas)
  21. goe int vlees zitten (=dik zijn) (kalkens)
  22. gwoi da mar int kasspoor (=gooi dat maar weg) (Zunderts)
  23. iets int vuil schrèven (=iets in het klad schrijven) (Sint-Niklaas)
  24. ijeetur z ne lepel int rek ange (=hij is daar net of hij thuis is) (Oudenbosch)
  25. in de bak zitte; hij zit binne; hij zit vast; hij zit int gevang (=In de gevangenis zitten) (Diesters)
  26. int gariël luëpn' (=in het gelid lopen, braaf doen wat gezegd wordt) (Meers)
  27. int garil luupn' (=in het gelid lopen) (Brakels)
  28. int gat houwn (=Iets afbreken (gebouw) ) (Twents)
  29. int jeir speile (=In het zand spelen) (Mechels (BE))
  30. int kleutens (=niet voor echt - niet voor geld spelen) (Deinzes)
  31. int stroat goan (=In de winkelstraat gaan winkelen) (Turnhouts)
  32. is oe tuntje int zoat gezet (=ben je zwanger) (Dongens)
  33. Jaogen dôôj maor int bos en driev'n dôôj maor in de Iesel. (=Je moet me niet opjagen.) (Deventers)
  34. je spit int geld (=hij verdoet veel geld) (Kortemarks)
  35. je staot ol met één bièèn int graf (=hij is dodelijk ziek) (Kortemarks)
  36. je versmoîrd int geld (=hij is heel rijk) (Kortemarks)
  37. je weunt int bloîte (=hij woont op de buiten) (Lichtervelds)
  38. je weunt int bloîte (=hij woont op de buiten) (Kortemarks)
  39. je weunt int ol van fluutol (=hij woont afgelegen) (Lichtervelds)
  40. je weunt int ol van fluutol (=hij woont afgelegen) (Kortemarks)
  41. jee gezoenteid te koîpe, jis zo gezond lik ne vis int waotre (=hij is kerngezond) (Kortemarks)
  42. jeet int snotje (=hij heeft het gezien) (Kortemarks)
  43. jis int fleure van ze leevn (=hij is nog zeer jong) (Kortemarks)
  44. jis zoî gezoend lik ne bliek int woatre (=hij is kerngezond) (Lichtervelds)
  45. Pietje van de vaalde, scheet in de Schaalde (Schelde), wa dreeft ter doar int roond, Pietsjen zijne stroont (=Lokers rijmpje) (Lokers)
  46. Rijmseltje (=Mie Priej Proeëj, scheet int haver stroeëj. Toen ze ginge dördse, vônge ze Mie ziene vörse) (Weerts)
  47. sorrie zee nen haon assie van un int afstapt! (=neem me niet kwalijk) (Tilburgs)
  48. tis geld int waotre gesmeetn (=het is verloren geld) (Kortemarks)
  49. tis geld int woatre gesmeetn (=het is zonde van het geld) (Lichtervelds)
  50. Tis int sacoch (=Het is binnen) (Gistels)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen