Spreekwoorden met `ijs`

Zoek

43 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `ijs`

  1. `s Lands wijs, `s lands eer (=ieder volk is gehecht aan zijn eigen gewoonten, hoewel anderen ze maar raar vinden)
  2. als de kalveren op het ijs dansen (=nooit)
  3. als de wijn is in de man, is de wijsheid in de kan (=drank verdringt gezond verstand)
  4. als het bier is in de man dan is de wijsheid in de kan (=van dronkaards verwacht men geen verstandige woorden)
  5. als het water zakt, kraakt het ijs (=elke oorzaak heeft gevolgen)
  6. beslagen ten ijs komen (=goed voorbereid zijn)
  7. dat gaat erin als klokspijs (=dat gaat er gemakkelijk in)
  8. de jongste schepen wijst het vonnis (=de kinderen willen het het best weten)
  9. de koekoek en de sijs hebben niet dezelfde wijs. (=iedereen is anders)
  10. de oudste moet de wijste zijn (=van het oudste kind wordt het meeste verwacht)
  11. de wijsheid in pacht hebben (=erg verstandig zijn of althans doen alsof)
  12. de zeilen hijsen (=opstaan, vertrekken)
  13. door de ouderdom wordt de wolf grijs. (=mildheid komt met de jaren)
  14. door het ijs zakken (=niet aan de verwachtingen voldoen.)
  15. door schade en schande wordt men wijs (=een mens leert het beste van z`n fouten)
  16. door vragen wordt men wijs (=door het stellen van vragen kun je veel te weten komen en veel kennis opdoen)
  17. er is geen ijs of het kost mensenvleis (=als er ijs op de sloten en vijvers ligt, verdrinken er altijd mensen)
  18. goede waar prijst zichzelf (=goed materiaal moet niet aangeprezen worden)
  19. grijs haar, wijs haar. (=verstand komt met de jaren)
  20. het ijs breken / het ijs is gebroken (=een vriendelijk gesprek op gang brengen na een kil begin)
  21. iemand bijspijkeren (=iemand met geld of kennis ondersteunen)
  22. ijskoud zijn gang gaan (=zich nergens van aantrekken)
  23. in de ijskast zetten (=(tijdelijk) niet uitvoeren)
  24. in het donker zijn alle katten grijs/grauw (=als de situatie niet duidelijk is, zijn de zaken niet goed te beoordelen)
  25. je op glad ijs wagen/begeven (=ergens over gaan praten waar die weinig van af weet)
  26. meer geluk dan wijsheid. (=dat was geluk hebben.)
  27. met beslagen paarden op het ijs komen. (=goed voorbereid zijn voor zijn taak)
  28. met de klompen op het ijs komen (=zich onvoorzichtig ergens begeven waar men niet thuis hoort)
  29. met de klompen van het ijs blijven (=zich met iets niet inlaten)
  30. met Sint Juttemis als de kalveren op het ijs dansen (=nooit (Sint Juttemis valt op 17 augustus, en dan ligt er geen ijs))
  31. niet over een nacht ijs gaan (=eerst nadenken voor men iets doet - geen risico`s nemen)
  32. onbeslagen ten ijs komen (=niet voorbereid zijn)
  33. op oud ijs vriest het licht (=een oude kwaal komt gemakkelijk weer boven)
  34. Parijs is wel een mis waard (=om een voordeel te behalen bij tegenstanders aansluiten)
  35. prijs de dag niet vóór de avond (=trek geen voorbarige conclusies en juich niet te vroeg)
  36. prijs de dag niet voor het avond is (=pas als alles gedaan is kun je zeggen of het goed ging)
  37. prijs stellen op (=weten te waarderen, graag willen)
  38. verandering van spijs doet eten (=eens iets anders te doen doet de mens goed)
  39. voorzichtigheid is de moeder der wijsheid (=doe het voorzichtig, dan komt er geen schade)
  40. we gaan geen ijsje eten (=alles mislukt)
  41. zelfkennis is het begin van alle wijsheid (=men moet eerst zichzelf kennen om verdere kennis te kunnen verwerven)
  42. zo wijs als Salomo`s kat zijn (=erg wijs denken te zijn, maar eigenlijk totaal niet zijn)
  43. zuinigheid die de wijsheid bedriegt (=op kleine dingen bezuinigen kan grotere gevolgen hebben)

45 betekenissen bevatten `ijs`

  1. aan de voeten van Gamaliël zitten (=aandachtig luisteren naar de les die een wijs persoon meegeeft)
  2. iemand tot op zijn hemd uitkleden (=alles van iemand afnemen, een te hoge prijs laten betalen)
  3. er is geen ijs of het kost mensenvleis (=als er ijs op de sloten en vijvers ligt, verdrinken er altijd mensen)
  4. daar is kop noch staart aan te vinden (=daar geraak je niet uit wijs)
  5. dat snijdt geen hout (=dat heeft er niets mee te maken; het bewijst niets)
  6. een papieren zoldertje (=een dunne ijskorst)
  7. de hoofdvogel schieten (=een hoofdprijs winnen, maar vaak ironisch bedoeld. Letterlijk: de hoofdvogel is de hoofdprijs bij het vogelschieten)
  8. een bodem in de markt leggen (=een minimumprijs vastleggen)
  9. vaatje zuur bier (=een oude vrijster)
  10. een vaatje zuur bier (=een oude vrijster)
  11. er bekaaid (van) afkomen (=een te lage prijs ervoor krijgen)
  12. een vreemde eend in de bijt (=een vreemd exemplaar in de groep. (Een bijt is een opening in het ijs))
  13. een hoge borst opzetten (=eigenwijs en hoogmoedig zijn)
  14. bij eigen zin is geen gewin. (=eigenwijs zijn is niet goed)
  15. in de knoop zitten (=er niet meer wijs uitraken - van slag zijn)
  16. erbij staan of men geen tien kan tellen (=er onnozel bijstaan)
  17. zo wijs als Salomo`s kat zijn (=erg wijs denken te zijn, maar eigenlijk totaal niet zijn)
  18. de haring over de kop varen (=het doel voorbijschieten)
  19. de tramontane kwijt zijn (=het spoor bijster zijn)
  20. een van de vijf is uit kuieren (=hij is niet goed wijs)
  21. het scheelt hem in zijn bovenverdieping (=hij is niet goed wijs)
  22. het scheelt hem onder de muts. (=hij is niet helemaal goed wijs)
  23. er zit een schroefje bij hem los (=hij is niet helemaal goed wijs)
  24. iemand iets diets maken (=iemand iets wijs maken)
  25. iemand voor het lapje houden (=iemand iets wijs maken of voor de gek houden)
  26. iemand iets op de mouw spelden (=iemand iets wijsmaken)
  27. iemand een rad voor de ogen draaien (=iemand iets wijsmaken / iemand op gemene wijze bedriegen)
  28. iemand zand in de ogen strooien (=iemand iets wijsmaken, iemand bedriegen)
  29. iemand verlakken (=iemand onwaarheden wijs maken of bedriegen)
  30. iemand knollen voor citroenen verkopen (=iemand wat wijsmaken, met praatjes foppen)
  31. iets voetstoots aannemen (=iets geloven zonder bewijs)
  32. je eigen naad naaien (=iets op zijn eigen manier uitvoeren; eigenwijs zijn)
  33. bij de neus hebben (=iets wijsmaken)
  34. het kruit niet uitgevonden hebben (=niet bijster slim zijn)
  35. niet goed bij zijn hoofd zijn (=niet goed wijs zijn, gekke dingen doen)
  36. scheer de schapen als ze wol hebben (=niet tegen elke prijs voordeel willen nastreven)
  37. met Sint Juttemis als de kalveren op het ijs dansen (=nooit (Sint Juttemis valt op 17 augustus, en dan ligt er geen ijs))
  38. men vindt veel grijzen, maar weinig wijzen. (=oude mensen zijn niet per definitie wijs)
  39. paardenkeutels zijn geen vijgen (=uiterlijk kan bedriegen / laat je niks wijsmaken)
  40. iets voor een appel en een ei verkopen (=voor een erg lage prijs verkopen)
  41. op de kop tikken (=voor een goede prijs iets kopen)
  42. voor een prikje kopen (=voor een zeer lage prijs kopen)
  43. twee joden weten wat een bril kost (=we hoeven elkaar niets wijs te maken)
  44. het is een wijze man, die maat ramen kan. (=wijsheid komt van het vermogen om situaties te begrijpen en hoe daar op te reageren)
  45. als de stok stijf staat is de uil gaan vliegen (=zit je eenmaal met een erectie, dan is de wijsheid ver zoeken)

27 dialectgezegden bevatten `ijs`

  1. 't ies is brook'n (=breken - het ijs is gebroken) (Westerkwartiers)
  2. 't is pas kouw as de boeruh ijs mellukuh (=het is niet koud) (Schijndels)
  3. Aisieliddere. (=Als eerste over het ijs te lopen.) (Zaans)
  4. asset watter zak begint et ijs te kraoke (=als iemand een scheet laat terwijl hij / zij plast) (Munsterbilzen - Minsters)
  5. Bönke raaze (=baantje glijden op het ijs) (Diesters)
  6. der ligt nen toeter kadijs in de zep (=er ligt een hoorntje ijs in de goot) (Hams)
  7. doeë ès mér ë kleen lieske ijs oppët watter (=het heeft maar lichtjes gevroren) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. Du mist schèt of vrèt ijs (=De mist geeft of neemt ijs) (Brakels (gld))
  9. en gallet met kaat van bij Brilleken (=een gallet met ijs van bij de ijsboer Brilleken) (Liedekerks)
  10. Het ies brek (=Het ijs breekt) (Hoogeveens)
  11. het ijs steet opte pispot (=het vriest tot onder het bed) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. Het vriest een bontsteentie dikke,` (=Het ijs is dik genoeg) (Giethoorns)
  13. ijssie boggelen (=Over dun ijs rennen) (Monnickendams)
  14. Kelderaas (=ijs dat niet draagt) (Sint-Katelijne-Waver)
  15. klispoot had, natsoik Snoek. (=met 1 voet door het ijs gezakt) (Westfries)
  16. net op it iis komme (=niet op het ijs komen) (Fries)
  17. Niet op het ijs (=Wordt gezegd als iemand weggaat, in de zomer) (Monnickendams)
  18. Posjevaort out al (=het ijs houdt al op Pagnevaart) (Oudenbosch)
  19. Schulleke springen (=Via stukken ijs naar de overkant van een sloot springen) (Ewijk (Euiwwiks))
  20. Sjliépe. (WT) (=Kinderspel: Over het ijs glijden) (Mechels (NL))
  21. skotsje lope (=over dun ijs lopen) (Leewarders)
  22. skotsjelope (=over onbetrouwbaar ijs lopen) (Leewarders)
  23. slipperen op ies (=glijden op ijs) (Hamonter)
  24. Taailappe (=snel over dun ijs lopen) (Ammeroois)
  25. taailappen (=ijs kapot trappen in sloot) (nieuwkuijks)
  26. wae zich op ijs begif, kan autsjampe (=wie altijd op zijn tenen moet lopen, staat niet stevig in zijn schoenen) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. zijn de paoters al op de weel gewiest? (=het ijs : houdt het al (op de Weel ) ?) (Oudenbosch)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen