Spreekwoorden met `hand`

Zoek


118 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `hand`

  1. aan de beterende hand zijn (=langzaam genezen, herstellen)
  2. aan de beterhand (=genezend, herstellend)
  3. aan de hand doen (=bezorgen)
  4. aan de hand van (=door middel van)
  5. aan de middelhand zitten (=niet eerst of laatst moeten spelen)
  6. aan de voorhand zijn/zitten (=voorrang hebben)
  7. aan handen en voeten gebonden zijn (=geen kant op kunnen)
  8. alle dingen hebben twee handvatten. (=er zijn vaak meerdere manieren zijn om een situatie aan te pakken)
  9. als de ene hand de andere wast worden ze beide schoon (=de taak wordt gemakkelijk als je elkaar helpt)
  10. als hamerstuk behandelen (=het voorstel zonder discussie aannemen)
  11. als je hem een vinger geeft, neemt hij de hele hand (=als je iemand een beetje helpt, wil diegene altijd je hulp)
  12. beter één vogel in de hand dan tien in de lucht (=liever een beetje dan helemaal niets / kleine concrete resultaten zijn beter dan grootse plannen)
  13. beurs op de knip / hand op de knip (=geen geld (meer) uitgeven)
  14. de bovenhand krijgen (=winnen, zegevieren)
  15. de hand aan de ploeg slaan (=flink aan het werk gaan)
  16. de hand aan zichzelf slaan (=zelfmoord plegen)
  17. de hand in eigen boezem steken (=zijn eigen fout inzien)
  18. de hand lenen tot (=helpen)
  19. de hand met iets lichten (=niet scherp opletten, het niet te streng nemen)
  20. de hand op de knip houden (=zuinig zijn)
  21. de hand op iets leggen (=ergens aan kunnen komen)
  22. de hand over zijn hart strijken (=voor één keer toestaan)
  23. de hand reiken (=vergiffenis schenken)
  24. de handen dicht mogen knijpen (=van geluk mogen spreken)
  25. de handen in de schoot (=werkloos)
  26. de handen slaan aan (=ontwijden)
  27. de handen thuis houden (=niet aanraken)
  28. de handen uit de mouwen steken (=aan de slag gaan en aanpakken)
  29. de handen van iemand aftrekken (=iemand niet langer steunen)
  30. de handen vrij hebben (=tijd hebben om iets te doen)
  31. de handschoen opnemen (=het gevecht aangaan)
  32. de laatste hand aan iets leggen (=iets afmaken/voltooien)
  33. de maan met de handen willen grijpen (=het onmogelijke willen doen)
  34. de overhand hebben (=iets is meer aanwezig dan het ander / meer invloed hebben)
  35. de teugels in handen hebben/houden (=de leiding hebben/houden)
  36. de touwtjes in handen hebben (=de controle hebben over een situatie.)
  37. dit loopt uit de hand (=dit is niet meer onder controle)
  38. door schade en schande wordt men wijs (=een mens leert het beste van z`n fouten)
  39. een dood kind met een lam handje (=iets dat totaal waardeloos is)
  40. een gat in zijn hand hebben (=geld te gemakkelijk uitgeven)
  41. een handwerk heeft een gouden bodem (=een goed vakman verdient altijd zijn brood)
  42. een kinderhand is gauw gevuld (=met een kleinigheid tevreden zijn)
  43. een kolfje naar zijn hand (=iets dat hij erg graag doet)
  44. eén rotte appel in de mand, maakt al het gave fruit te schand (=als één persoon uit een groep zich misdraagt, wordt de hele groep erop aangekeken. / Een negatieve beïnvloeding van één persoon kan vele anderen op het slechte pad brengen.)
  45. elkaar een hand kunnen geven (=zich in een vergelijkbare situatie bevinden)
  46. er de hand in gehad hebben (=eraan meegewerkt hebben, met raad of daad)
  47. er de hand voor in het vuur steken (=heel zeker weten dat iets zo is)
  48. er de handen voor op elkaar krijgen (=er steun (applaus) voor krijgen)
  49. er een handje van hebben (=hinderlijke gewoonte, als iemand de kans ergens toe ziet die ook nemen, een ander het werk laten doen)
  50. geen hand voor ogen zien (=zich in totale duisternis (of dichte mist) bevinden)

74 betekenissen bevatten `hand`

  1. wie appelen vaart, die appelen eet (=als je handelt in bepaalde goederen, dan zul je deze zelf waarschijnlijk ook gebruiken. / Iemand die bepaalde werkzaamheden voor een ander moet verrichten, geniet daar doorgaans zelf ook van)
  2. goed voorbeeld doet goed volgen (=als je zelf op de goede manier handelt, nemen anderen dat vanzelf over)
  3. goed voorgaan doet goed volgen (=als je zelf op de goede manier handelt, nemen anderen dat vanzelf over)
  4. dat is een echte haai (=assertief en bijdehand mens)
  5. geef het veulen geen haver en het kind geen brandewijn. (=behandel kinderen niet als grote mensen)
  6. heeft de duivel `t paard gegeten, dan neemt hij de toom ook nog. (=ben je eenmaal in handen van slechte mensen gevallen, dan verlies je alles.)
  7. beter blooie Piet dan dooie Piet (=beter een aarzelend iemand dan iemand die ondoordacht handelt)
  8. dat is een bal voor open doel (=dat is een opmerking waar een zeer voor de hand liggend weerwoord op gegeven kan worden)
  9. dat maakt van Jezus nog een ketter (=dat is zelfs bij de meest integer mens een schanddaad)
  10. je trekken thuis krijgen (=door anderen op dezelfde manier behandeld worden als je hun behandelde (bv met een streek))
  11. aan de bel trekken (=duidelijk maken dat er iets aan de hand is; duidelijk maken dat er iets niet klopt)
  12. een beerput opentrekken (=een geheim onthullen of schandalen blootleggen.)
  13. het juiste midden vinden (=een goed evenwicht vinden tussen twee tegengestelde aanpakken. Bijvoorbeeld, als het er om gaat hoeveel bevoegdheden de politie moet hebben om de rechtsstaat te handhaven)
  14. een slimme vogel (=een handig persoon met overal een oplossing voor)
  15. wie zijn naasten te schande maakt, onteert zichzelf (=een klein foutje, kan een groot geheel te schande maken)
  16. een echte Hannes (=een onhandig persoon)
  17. een gat in de lucht slaan (=een onnozele handeling doen)
  18. er schuilt iets achter (=er is meer aan de hand dan op het eerste gezicht lijkt.)
  19. er is geen vuiltje aan de lucht (=er is niets aan de hand)
  20. van zessen klaar (=erg handig zijn en van aanpakken weten)
  21. met twee linkerhanden geboren zijn (=erg onhandig zijn)
  22. ergens als kind in huis zijn (=ergens bekend of goed behandeld worden)
  23. in koelen bloede iets doen (=geheel kalm en rustig iets doen, alsof er niets aan de hand is)
  24. gelijke monniken gelijke kappen (=gelijke mensen verdienen/krijgen een gelijke behandeling)
  25. zachtjes aan, dan breekt het lijntje niet (=handel voorzichtig, dan mislukt het niet)
  26. een Homerisch gelach (=harde en gemene lach om het ongeluk, de mislukking of de handicap van tegenstrevers.)
  27. de breedste riemen worden uit andermans leer gesneden (=het is gemakkelijk met kwistige hand te beschikken over wat een ander toebehoort)
  28. het is bij de (wilde) beesten af (=het is verschrikkelijk; het is schandalig)
  29. je laatste troef uitspelen (=het laatste wat iemand achter de hand had naar buiten brengen)
  30. het is onbestaanbaar. (=het zou niet mogen bestaan, het is een schande)
  31. de dorsende os zult gij niet muilbanden (=iemand die voor je werkt moet je goed behandelen)
  32. iemand onder handen nemen (=iemand flink aanpakken / mishandelen)
  33. iemand een loer draaien (=iemand lelijk behandelen, lelijk te grazen nemen)
  34. iemand achter de bank schuiven (=iemand minachtend behandelen)
  35. iemand de kroon van het hoofd nemen (=iemand te schande maken)
  36. er je eigen plasje overheen doen (=iets een beetje veranderen zodat helemaal naar je zin is. In werksituaties kan dit soms uit de hand lopen, als er veel belanghebbers zijn die allemaal hun eigen plasje over een document willen doen. Het kan dan resulteren in een onleesbare tekst.)
  37. er slag van hebben (=iets handig kunnen doen)
  38. iets aan de knikker zijn (=iets niet in orde of aan de hand zijn)
  39. kunnen zakken en verkopen (=in handigheid ver overtreffen)
  40. het is een slechte muis die maar een hol heeft (=je doet er best aan een alternatieve oplossing achter de hand te hebben)
  41. wie tapt die moet boren (=men moet de gevolgen van zijn handelen dragen)
  42. dieven met dieven vangen (=mensen die niet eerlijk zijn of gemeen, moet je op dezelfde manier ook behandelen)
  43. de violen stemmen (=met elkaar onderhandelen, naar compromissen zoeken)
  44. met de nek aanzien (=met minachting behandelen)
  45. te goeder trouw (=naar beste weten en eerlijk handelend)
  46. binnen de lijntjes kleuren (=netjes handelen, niets doen wat niet mag)
  47. alle vis is geen bakvis (=niet alles is even dienstig (of handelbaar of lekker))
  48. verstand op nul zetten (=niet nadenken en gewoon handelen.)
  49. geen wolkje aan de lucht (=niets aan de hand - alles is prima in orde)
  50. te kwader trouw (=onbetrouwbaar, oneerlijk handelend)

50 dialectgezegden bevatten `hand`

  1. Laotj eug linkse handj neet wete det de rechse aan 't wek is! (=Laat uw linker hand niet weten dat de rechter aan het werken is.) (Kinroois)
  2. 'Ij èt nag wel 'n achterpleggie (=hij heeft nog wel wat achter de hand) (Enkhuizens)
  3. 'n haffel (=Een hand vol) (Wells)
  4. 'nen Haffel bòntjes (=Een hand vol sperzieboontjes) (Helenaveens)
  5. 't gopt link nen oovn (=dat ligt toch voor de hand) (Waregems)
  6. 't kinnekken maalken, maalksen loaten drinken (=soort van streling met de hand onder de kin van een kind) (Sint-Niklaas)
  7. a een sjoufelet geven (=een slag geven met de vlakke hand) (Erps)
  8. altèt aa ant owetsteken (=altijd je hand uitsteken) (Denderleeuws)
  9. as de één hand de aander was, dan zin ze alle twei zieëver (=mekaar helpen geeft altijd een win-win situatie) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. assem ne vinger gûfs, pakker zen (h) eil hand (=die is niet vlug tevreden) (Bilzers)
  11. assët aoën dich ès, höbsët zitte (=als je het aan de hand hebt, heb je het zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. aste boer niks moet, vertrèk ter hand noch voet (=boeren zijn eigenzinnig) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. aste nix pax, nix hubs (=Liever één vogel in de hand, dan geen hand) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. aut iemed zen hand aete (=van iemand afhankelijk zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. autte losse hand (=zonder veel voorbereiding) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. baeter een bos én de hand dan twei èn de bloes (=beter 1 vogel in de hand dan tien in de lucht) (Bilzers)
  17. baeter één èn de haan dan tein èn de bloes (=beter 1 vogel in de hand dan tien in de lucht) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. baeter één tet èn de hand dan twei èn de bloes (=beter één vogel in de hand dan 10 in de lucht) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. Baeter ein mus in de hangk, dan tien in de lôch (=beter een vogel in de hand dan tien in de lucht) (Heldens)
  20. baeter en haaf ee as ne liëge dojer (=beter één vogel in de hand dan tien in de lucht) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. baeter verloeëre dan nauts gehad (=beter één vogel in de hand dan tien in de lucht) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. betre jine veugle in d'an of tiene in de luh (=beter één vogel in de hand dan tien in de lucht) (Harelbeeks)
  23. d'r is stront an 'e knikker (=er is wat aan de hand) (Westerkwartiers)
  24. da lik vür de hand (=dat is vanzelfsprekend) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. da wijst toch z'n zelvn, da spreekt toch veur z'n eig'n (=dat ligt toch voor de hand) (Waregems)
  26. da's den iejste varkespuujt da'k vandoag vast pak (=gij zijt de eerste mens die ik vandaag een hand geef) (lenniks)
  27. daaj konste opte vingers van één hand tülle (=dat zijn er niet veel) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. dae hèt me (r) verstand èn éne vinger, dan dich èn een heil hand (=die is verstandiger dan gij) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. dae mins hét mei verstand én éne vinger, dan dich én zen heil hand (=die is slimmer dan 2 mensen gelijk gij) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. dalijk breekt de pleuris uit (=straks loopt het uit de hand) (Rotterdams)
  31. das zeker ne vertegenwoordiger van de Blauw hand (azijnfabriek) (=iemand die zeer stuurs kijkt) (Ransts)
  32. Dat is jacht (=Een kolfje naar iemand hand) (Giethoorns)
  33. Dat is jacht (=Een kofje. naar iemands hand) (Giethoorns)
  34. Dat is jacht (=Een kolfje naar de hand) (Giethoorns)
  35. Dat is jacht (=Dat is een kofje naar zijn hand) (Giethoorns)
  36. de haande doew (=de hand geven) (Vechtdals)
  37. de hand op de knip hebben (=zuinig zijn) (Genneps)
  38. de korten steken (=speelkaarten in de hand schikken) (Sint-Niklaas)
  39. de maus him de hand gaeve (=jullie gelijken zo op mekaar in woord en daad) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. de piek met gold'n eier slacht'n (=de bron van inkomsten van de hand doen) (Westerkwartiers)
  41. de wèg lopt ur ok langst de deur (=het ligt ook voor de hand) (Tilburgs)
  42. de wiës toch goed ze héndsje oëpe te haage (=als het er op aan komt, weet je toch goed je hand open te houden om mee te profiteren) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. de wind dr onder (=goed in de hand hebben) (Zeeuws)
  44. Der is niks aon de zeis (=Er is niets aan de hand) (Lopiks)
  45. di lopt un streepje deur (=niet zon bij de hand persoon) (Zeeuws)
  46. diekköp biete zich neet (=mensen met geld houden elkaar de hand boven het hoofd) (Heitsers)
  47. doar hedde gen keind oan (=die persoon is makkelijk in de hand te houden) (Hoarens (haren nb))
  48. doë bèn ich heileg van iëvertaajg (=daar durf ik mijn hand voor in het vuur steken) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. doë staek ich m'n hand nie vér èn 't vier (=daar durf ik geen eed op doen) (Bilzers)
  50. ë koet èn zën hand hëbbe (=te gemakkelijk geld uitgeven) (Munsterbilzen - Minsters)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen