Eén spreekwoord bevat `flink`
- flink wat achter de knopen hebben (=veel gegeten en gedronken hebben)
12 betekenissen bevatten `flink`
- op de poot spelen (=bij de kleinste tegenslag flink te keer gaan/razen)
- dat is een klontje boter uit zijn pap (=dat kost een flink deel van zijn fortuin)
- een rad uit de wagen. (=een flinke tegenvaller)
- de hand aan de ploeg slaan (=flink aan het werk gaan)
- in de bus blazen (=flink betalen)
- de huid vol schelden (=flink uitschelden)
- iemand onder handen nemen (=iemand flink aanpakken / mishandelen)
- iemand zijn vet geven (=iemand flink de waarheid zeggen)
- snotterige veulens worden de gladste paarden. (=kwajongens die nergens voor lijken te deugen, worden vaak flinke mannen)
- bij de pinken zijn (=snel dingen begrijpen, Handig en flink zijn, Vroeg opstaan)
- iemand mores leren (=wraak op iemand nemen en/of flink zeggen hoe het er voor staat)
- een oud wijf zijn (=zich niet flink gedragen - zeuren)
50 dialectgezegden bevatten `flink`
- 'k Goa mij een buiksken zetn (=Ik ga eens flink eten) (Zelzaats)
- 'n skoer deur de beên krieg'n; 'n skoer deur de latten krieg'n (=verbaal flink op zijn kop krijgen) (Twents)
- 's aovends nen keerl 's maorgns nen keerl (=na flink zuipen moet je 's morgens niet zeiken) (Achterhoeks)
- 't ging 'm flink langs die zwaas (=Hij had veel te verduren) (Steins)
- 't regent dat 't zikt, dat de kaffiekanne likt (='t Regent flink) (Veurns)
- 't Was un rib uit mu lijf. / Ik het um weer flink uit m'n broek laten hange / (=Het heeft mij veel geld gekost...) (Utrechts)
- (van) pillong geven, er een lap / kartets op geven (=flink aanpakken, vaart maken) (Wichels)
- ' m flink snutte (=Veel verdienen) (Genneps)
- ' m flink uit je broek laten hangen (=Diep in de buidel tasten) (Hendrik-Ido-Ambachts)
- ' ns flink veur ziene priester gaeve (=iemand woordelijk op zijn nummer zetten) (Steins)
- ' t gebuk krijge / de duvel voor ze nuwe jaor krijge / ze hebbe-n-' m twee blauwe lampe geslaoge (=slaag krijgen, 'n flink pak) (Utrechts)
- al dauws te op zën pëdallë waaj nen akkrëbaot, as te de sjoer nie kon vieërblijve wieës te toch naot (=je moet flink hard kunnen fietsen om een regenbui voor te blijven) (Munsterbilzen - Minsters)
- bij de kappesiene koste biechte bij unne dôove paoter, dè schilde hil wè in de pinnetènsie. (=bij de kapucijnen kon je biechten bij een dove pater, dat scheelde flink wat in de opgelegde penitentie) (Tilburgs)
- d'er e gat op vandee goan (=er flink op vooruit gaan) (Opwijks)
- d'r ene zain zalig'eid gheven (=iemand flink de waarheid zeggen) (Hulsters (NL))
- d'r op naaijen (=flink gas geven / hard rijden) (Ossies)
- d'r op peeren (=flink gas geven / hard rijden (2) ) (Ossies)
- d'rop vlieëgn lik Stoffel op ze katte (=flink aanpakken) (Veurns)
- da goad hier goan stuiven (=het zal hier flink gediscuteed worden) (Waarschoots)
- dae gaaptj zich oet de her (=hij gaapt flink (her = scharnieren, als de deur ‘oet de her’ hangt, dan hangt hij dus uit de scharnieren)) (Heitsers)
- dae geit d’r aan wie Blücher (=hij gaat er flink tegenaan (Blücher = Pruisische generaal, mede verantwoordelijk voor Napoleons nederlaag bij Waterloo)) (Heitsers)
- dae geit wie ‘ne ries (=hij gaat er flink tegenaan) (Heitsers)
- dae haaj zien pens flink gewasse (=hij heeft goed gegeten) (Heitsers)
- Dae höb ich ' ns flink doorgelaote / betrokke (=Een pak slaag geven) (Steins)
- Dae is den Ool nog neet euver (=Die zal het nog flink tegenzitten) (Roermonds)
- dan moet je wel skeuven, ei et flink eskuven (=aardig aftikken) (Urkers)
- daor gong ze meej hil durre poejer (=daar ging ze flink opgemaakt) (Tilburgs)
- daoreetie ne dot geld aon overgouwe (=daar heeft hij flink aan verdiend) (Oudenbosch)
- de bèssëm wier aoënt begoje (=je bent weer de beest uit aan 't hangen -je overdrijft flink) (Munsterbilzen - Minsters)
- de hand'n uut de mouw'n steek'n (=flink aanpakken) (Westerkwartiers)
- De laatste drop is de boterknop (= (bij borstvoeding) De borst flink leeg laten drinken) (Giethoorns)
- dê meulentje toorst z'n best rônd (=dat molentje draait flink rond) (Boakels)
- De pochel vol schelden (=flink de waarheid zeggen) (Giethoorns)
- De pochel vol schelden (=flink de waarheid zeggen en niet op een vriendelijke manier) (Giethoorns)
- De sjors er flink in em-m (=flink doorstappen) (Giethoorns)
- de waaj inzètte (=het lekkerste eten uit de pan vissen, flink beginnen te eten) (Heitsers)
- dem höb ich de pies lauw gemaak (=ik heb hem flink de waarheid gezegd) (Roermonds)
- det is eine bäönis (=dat is een flink persoon) (Heitsers)
- det zal 'n zaate bermhertigheid waere (=er zal flink gedronken worden) (Weerts)
- die haet de bóks sjoeën vol (=zij is behoorlijk flink) (Heitsers)
- die haet flink get op ‘t sjaap (=zij heeft een flinke boezem) (Heitsers)
- Dor hèt den pèjjas geschokkeld (=Daar heeft iemd er flink van langs gekregen) (Genneps)
- Eemes den duuvel aandoon. (=Iemand flink pesten.) (Roermonds)
- Eemes flink aan de kleijer gaon. (=Iemand flink de mantel uitvegen.) (Roermonds)
- een koater hebb'n (=de dag na een avondje flink stappen :) (Westerkwartiers)
- eene flink an de pinne loat'n roek'n. (=iemand hard laten werken) (Twents)
- ei eet 'dnuuëgen afgeschoten (=een flink succes boeken) (Wichels)
- flink end hout foar de doar
Of aars, gewoon grootte tiete. (=flinke borsten) (Westfries)
- flink je poeplap trekken (=Diep in de buidel tasten) (Hendrik-Ido-Ambachts)
- flink wames (=grote boezem) (Nunûms)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen