2 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `een groot`
- een klein lek doet een groot schip zinken (=een geringe onachtzaamheid kan tot grote schade leiden)
- geen groot licht zijn (=niet al te slim zijn)
13 betekenissen bevatten `een groot`
- dat is er een uit de arke noachs (=dat is er een uit een groot gezin)
- het gemeste kalf slachten (=een groot feest opzetten / het beste en lekkerste eten op tafel zetten)
- je in het hol van de leeuw wagen (=een groot risico nemen , rechtstreeks bij de vijand te rade gaan)
- alles op één kaart zetten (=een groot risico nemen door op slechts één kans te gokken)
- een nagel aan iemands doodkist (=een groot verdriet of iemand die een groot verdriet veroorzaakt)
- een slok op een borrel schelen (=een groot verschil maken)
- het zeil (hoog) in de top halen (=een grootse vertoning weggeven)
- wie zijn naasten te schande maakt, onteert zichzelf (=een klein foutje, kan een groot geheel te schande maken)
- bij de vleet (=er is meer dan voldoende van (vleet was vroeger een groot visnet))
- aan de strijkstok blijven hangen (=geld dat aan een goed doel wordt besteed verdwijnt voor een groot deel bij mensen die oneerlijke onkosten maken)
- vurige kolen op iemands hoofd stapelen (=iemand een groot schuldgevoel geven door hem onverdiende lof of vriendelijkheid te geven.)
- haring bij de vleet (=in overvloed. (Een `vleet` is een groot net dat door de haringloggers werd/wordt gebruikt.))
- van een mug een olifant maken (=van een klein probleem onnodig een groot probleem maken, erg overdrijven)
43 dialectgezegden bevatten `een groot`
- 't is ne strongt wie hee maaj geschete (=hij heeft een groot gedacht van zichzelf) (Turnhouts)
- 3 kilo aardappels, gooi maar in m'n petje ! (=hij / zij heeft een groot hoofd) (Utrechts)
- Aa eet een veureut woër dadden zoeg kan op viggeren (=Hij heeft een groot voorhoofd) (Ninoofs)
- aaj eeget oejg in zennen bol / zen krolle (=hij heeft een groot gedacht van zichzelf) (Turnhouts)
- as je gezond benn'n, ben je riek (=gezondheid is een groot goed) (Westerkwartiers)
- azoan raobe ek no nie gezien (=zo een groot hoofd heb ik nog niet gezien) (Evergems)
- brouijzzel: Beter 'n brok as 'n brouijzzel (=Beter een groot stuk dan een klein / Beter veel dan weinig) (Lebbeeks)
- da schil un meukesmaandje (=dat maakt een groot verschil) (Oudenbosch)
- Da woa ‘n hiël spel (=Dat was een groot gedoe) (West-Vlaams)
- Da woa ‘n hiël spel (=Dat was een groot gedoe) (Harelbeeks)
- dat hangt em as 'n meulnsteen om 'e nek (=dat is een groot probleem voor hem) (Westerkwartiers)
- dat was 'n heule kluuf!! (=dat was een groot karwei!!) (Westerkwartiers)
- Dat wos ‘n heel spil (=Het was een groot gedoe) (Iepers)
- de bès ë graut keike (=je zijt een groot kieken) (Munsterbilzen - Minsters)
- det is ein sjerkeukske (=letterlijk: koekje waarvoor men de laatste kliekjes bij elkaar doet om er nog wat van te bakken; figuurlijk: het jongste kindje uit een groot gezin, vaak een nakomertje.) (Heitsers)
- die bloaz'n hoog van 'e toor'n (=die hebben een groot woord) (Westerkwartiers)
- e gat lik een tafel (=een groot achterwerk) (Brugs)
- e graut gevaer (=een groot gevaarte) (Bilzers)
- e graut gevaor (=een groot gevaar) (Bilzers)
- e grellig biejest (=een groot dier) (Waanroods)
- e knêpke ès gêld ên e spier stroj ès mès (=veel kleintjes maken een groot) (Bilzers)
- e wezen gullèk een volle moan (=een groot vet, rond gezicht) (Sint-Niklaas)
- Een lel bier (=een groot glas bier) (Amsterdams)
- eig'n heerd is gold weerd (=een eigen huis is een groot bezit) (Westerkwartiers)
- Hie heit een kop as een slegge (=Hij heeft een groot hoofd) (Flakkees)
- hij het moar 'n klein hartje (=hij heeft een groot woord maar is week van binnen) (Westerkwartiers)
- hij hi ginne zak mi erpel (=hij heeft geen zak met aardappelen (gezegd over een vader van een groot gezin) ) (Ossies)
- hij ies een grôôt missoal (=hij is een gelovig mens) (Kaatsheuvels)
- ie ee nen kop glijk een burmiete (=hij heeft een groot hoofd) (Oudenaards)
- ijee altij gezope asun eggel (=hij is een groot innemer geweest) (Oudenbosch)
- Mijne lik kot bij kortrëk, mér wid van waorëgem (=menen en weten, dat is een groot verschil) (Munsterbilzen - Minsters)
- nau bin ik gesjogte (Jiddish ) (=Nu zit ik met een groot probleem) (Volendams)
- ne tettekop (=iemand met een groot hoofd) (Vrasens)
- nen bawou (=een groot pak moeilijk te dragen) (Erps)
- nou binne we bedurreve (=nu hebben we een groot probleem) (Volendams)
- op nen aaë vilo moeste leire raaje (=het koppel heeft een groot leeftijdsverschil) (Munsterbilzen - Minsters)
- Tot in Jericho kennuh kaikuh (=Inkijk hebben bij een vrouw met een groot decollete) (westlands)
- Waddun kibbie (=Wat een groot kind) (Bergs)
- z'eed iuëk nie vele mee iuër bieënn gekruist gezeedn (=moeder van een groot gezin) (Kaprijks)
- ze hëbbën ëm ne lëlëkë tand getrokkë (=hij heeft een groot verlies te verduren) (Munsterbilzen - Minsters)
- ze hold'n van teer'n en van smeer'n (=ze maken één groot feest van het leven) (Westerkwartiers)
- ze speult met vuur (=zij neemt een groot risico) (Westerkwartiers)
- Zu het un groat takkubos vur de deur (=Ze heeft een groot takkenbos voor de deur) (Brakels (gld))
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen