Spreekwoorden met `dek`

Zoek

11 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `dek`

  1. alle hens aan dek (=met alle beschikbare mensen of alle middelen)
  2. daar zijn de daken met vlaaien bedekt (=daar is men rijk / Daar heeft men overvloed)
  3. de deksel van de pot aflichten. (=bekendmaken wat voorheen verborgen was)
  4. de vlag dekt de lading niet (=iets onder een goede naam verkopen zonder dat het ook die kwaliteit heeft)
  5. een deksel op de kop hebben (=de verantwoordelijkheid voor iets nemen)
  6. een natte deken (=een borrel)
  7. geen pot zo scheef of er past een deksel op (=voor iedereen is wel een levenspartner te vinden)
  8. iets met de mantel der liefde bedekken (=iets niet met anderen bespreken maar stilzwijgen en accepteren)
  9. met de witte perdekies naar Velzeke rijden (=krankzinnig worden. In Velzeke bevindt zich een sanatorium; de `witte perdekies` (witte paardjes) verwijzen naar een ziekenwagen, waarmee de geestesgestoorde afgevoerd wordt. Uitdrukking uit het zuiden van Oost-Vlaanderen)
  10. op ieder potje past wel een dekseltje (=voor iedereen bestaat er een geschikte levenspartner)
  11. samen onder een deken liggen (=een gezamenlijk standpunt innemen)

4 betekenissen bevatten `dek`

  1. achter de coulissen kijken (=de echte toestand zien (ontdekken))
  2. een fijne neus hebben (=gemakkelijk iets ontdekken, snel iets aanvoelen)
  3. iets in de gaten krijgen (=iets ontdekken, iets zien)
  4. met de witte perdekies naar Velzeke rijden (=krankzinnig worden. In Velzeke bevindt zich een sanatorium; de `witte perdekies` (witte paardjes) verwijzen naar een ziekenwagen, waarmee de geestesgestoorde afgevoerd wordt. Uitdrukking uit het zuiden van Oost-Vlaanderen)

47 dialectgezegden bevatten `dek`

  1. 't zin dèk dezelfde daaj de kaar (moette) trèkke (=ik ben bijna altijd de klos) (Munsterbilzen - Minsters)
  2. Aandacht gaeve zeet dèk mieë es aandacht kriege! (=Aandacht geven zegt vaak meer dan aandacht krijgen!) (Kinroois)
  3. aste dèk janks, hoestë nimei te pisse (=gij zijt me toch een huilebalk) (Munsterbilzen - Minsters)
  4. Bekans raajt dèk mèt, mér hèt nog nauts gewonne! (=net niet, is niet genoeg!) (Munsterbilzen - Minsters)
  5. bij iemëd dèk ieëver den dëlper koeëme (=iemands huis platlopen) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. de mossen vaaln van dek (=hitte) (Zeeuws)
  7. De mossen valle doad van 't dek (=Het is bloedheet buiten) (Flakkees)
  8. De mossen valle doad vant dek (=Het is buiten snikheet) (Flakkees)
  9. de mu:ssen vall'n van 't dek (=de mussen vallen van het dak) (Wichels)
  10. De zits op vandaag dèk vaster in ' t verkieër es in e presông! (=Je zit op vandaag vaak vaster in het verkeer dan in een gevangenis!) (Kinroois)
  11. dek je mei je kloef'n (=Verdwijn uit m'n ogen) (Veurns)
  12. eeme op ziene dèk houwe (=slaag geven) (Weerts)
  13. Erm minse gaeve dèk veul riekdóm aaf! (=Arme mensen geven vaak veel rijkdom af!) (Kinroois)
  14. gelêk zit dêk èn e kleen brikske hikske (=geluk moet je soms wel zoeken) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. gelèk zit dèk én e kleen hikske (=geluk moet je zoeken) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. gëlèk zit dèk èn ë kleen hikskë of brikskë (=geluk zit dikwijls in een klein hoekjen, hm broekje) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. goej vriende ston altijd aater dich, doemèt zieste ze nie dèk (=vrienden zijn als sterren, je ziet ze niet altijd, maar ze zijn er wel) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. Gósting kruuptj dèk samen op e klein plaetske! (=Goesting kruipt soms samen op een klein plaatsje!) (Kinroois)
  19. haat zën haan en viet werm, staek nie te viël èn zën derm, , zèt zën poeët van aater wijd genoeg oeëpe, dan hoeste nie te dèk noë den dëktaut te lope (=warmte, matig eten, op tijd en stond naar het toilet, dat houd je uit het ziekenbed) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. Het kletst tegen den dek (=Het valt op de grond) (Deinzes)
  21. hôlde gé de toffel efkes op (=dek jij de tafel even) (Boekels)
  22. Ich en bekans alle veugel zitte dèk in nèste. (=Ik en haast alle vogels zitten vaak in nesten.) (Kinroois)
  23. ich hem e zuster en e bruur, mèr ich zien ze nie dèk (=ik heb een zuster en een broer, maar ik zie ze niet veel) (Heusdens)
  24. Ich hüb den Dikke Zjenderm nog dèk zien op te loop gon mèt zen aa kammenët as de waolen on Den Danmark (laoter Jaws) mèt e man of tein zen kammenet wolle ümgoeje (=Lachwekkend was vooral het optreden van Den Dikke (gendarme) om de orde te herstellen in de Danmark (van Twanneke van Zjeif) ; als de Waaltjes wervraak namen op zijn rijkswachtcamionette was hij rap verdwenen) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. ich verdoël mich dèk (=ik vergis me dikwijls) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. in 't dek lign: gezegd van zaken die stilgevallen zijn, die geen voortgang boeken. Bv. Doordat ik met mijn been in de plaaster zit, ligt mijn verbouwing voorlopig in 't dek. (=in 't dek liggen) (Klemskerks)
  27. je gienk teegn dek (=hij viel op de grond) (Lichtervelds)
  28. je gienk teegn dek (=hij viel op de grond) (Kortemarks)
  29. kraajgstë daaj kieëre dèk (=heb je die kuren dikwijls , ) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. krèk dèk et deej dòcht ik: dè hak nie moete doen (=net toen ik het deed dacht ik: dat had ik niet moeten doen.) (Tilburgs)
  31. kwò dèk ut wis (=ik wou dat ik het wist) (Ossies)
  32. kwoij dek un aai haij, dan bakte iek un aai mee spek ak spek haij (=ik wou dat ik een ei had dan bakte ik een ei met spek als ik spek had) (Dongens)
  33. letj op, der zèn latten on 't dek (=let op wat je zegt, er zijn kinderen in de buurt (die kunnenhoren wat je zegt) ) (Meers)
  34. Loslaoten is dèk hieël veul trökkriege! (=Loslaten is vaak heel veel terugkrijgen!) (Kinroois)
  35. mèt Poëse zulste nog dèk én zën héndsjes maauge bloeze (=met Pasen kan het nog erg koud zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. misse ès minsëlëk, mér minse zin ook dèk missëlëk (=vergissen is menselijk, maar sommigen zijn er erg aan toe) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. op 't dèk (=op het dak) (Meers)
  38. op ziênen dêk (=op zijn sodemieter, op zijn donder) (Weerts)
  39. sondes trokke ver noë Jam vür te daase, ternoë goenge vër dèk nog noë de Kits, de Lotus, De Saturnes, Bloemenhoëf of noë de hee bij de Pèèk (=Bij Jam (Guillaume Paulissen) kwam iedere zondag een orkest optreden en daar gingen we dansen; daarna zakten we soms nog wat af in het dorp) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. teegn dek: gebruikt in uitdrukkingen als 'teegn dek sloan': onzacht op de grond terechtkomen, bv. 'k Probeerde me nog vast te houden aan een staak, maar 'k sloeg toch tegen dek' (=tegen dek) (Klemskerks)
  41. tegen dek gaan, de kop inkletsn, van de wèreld drinken (=tegen de klippen omhoog drinken, zuipen als een tempelier) (roeselaars)
  42. tijd genoeg kump dèk te laot (=begin op tijd!) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. tijd zat kump dèk te kot (=zorg dat je op tijd bent) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. Trouwlöstige en getrouwdje zeen dèk echte vechters. (=Trouwlustigen en getrouwde zijn vaak echte vechters.) (Kinroois)
  45. wae mèt ê kèt sjieëp mètlëp, zal dèk èn ne stront traejë (=als je slaafs een groep(ering) volgt, zal je dikwijls schade ondervinden) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. Wae verstaon ós dèk baeter door get minder te kalle! (=Wij verstaan ons vaak beter door wat minder te praten!) (Kinroois)
  47. ze gaaf zon nèèg respons, dèk ervan verschôot. (=ze gaf zo'n vinnig antwoord dat ik ervan schrok.) (Tilburgs)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen