Spreekwoorden met `de weg`

Zoek

22 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `de weg`

  1. aan de weg timmeren (=veel activiteiten ontplooien en daarmee naar buiten treden om verandering en vernieuwing te bewerkstelligen)
  2. al zo oud als de weg naar Kralingen (=erg oud)
  3. apen en beren op de weg zien (=bezwaren zien)
  4. de boer op de bok liet de teugels vieren, het paard kende zelf de weg wel. (=je moet niet doen alsof je de beste bent, iemand anders weet ook wel wat)
  5. de brede weg opgaan (=zondigen)
  6. de weg kwijt zijn (=zich onhandig opstellen, onverstandige keuzes maken)
  7. de weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens (=veel goede voornemens hebben zonder ze daadwerkelijk uit te voeren)
  8. de weg van alle vlees gaan (=sterven)
  9. een geplaveide weg is des duivels oorkussen (=als je niets doet en lui bent, doe je ook niks goeds / mensen die zich vervelen omdat ze niets te doen hebben, kunnen tot de slechts dingen komen daardoor)
  10. een slak op de goede weg, wint het van een haas op de verkeerde weg (=je kunt beter iets langzaam en goed doen, dan snel en niet goed)
  11. geen strobreed in de weg leggen (=in geen enkel opzicht hinderen)
  12. het vet zit hem niet in de weg. (=hij is mager)
  13. iemand geen haarbreed in de weg leggen (=iemand op geen enkele manier ergens mee hinderen of tegenhouden)
  14. iemand geen strobreed in de weg leggen (=niets doen om iemand tegen te houden of te belemmeren)
  15. iemand geen vingerbreed in de weg leggen (=iemand niets in de weg leggen , absoluut niet hinderen)
  16. in het wilde weg (=zonder overleg)
  17. leeuwen en beren op de weg zien (=bezwaren zien)
  18. naar de bekende weg vragen (=vragen naar hetgeen men al weet / Overbodig handelen)
  19. tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren (=praktische belemmeringen weerhouden ons van het realiseren van onze plannen.)
  20. wie aan de weg timmert heeft veel bekijks (=iemand die grote beslissingen moet nemen, krijgt vaak ook veel kritiek)
  21. zo oud als de weg naar Kralingen zijn (=heel erg oud)
  22. zo oud als de weg naar Rome zijn (=heel erg oud)

6 betekenissen bevatten `de weg`

  1. waar een wil is is een weg (=als je iets echt wilt, dan zul je ook slagen /de weg vinden naar je doel)
  2. er heg noch steg weten (=ergens de weg niet kennen)
  3. iemand geen vingerbreed in de weg leggen (=iemand niets in de weg leggen , absoluut niet hinderen)
  4. als een luis in iemands pels zijn (=iemand voortdurend in de weg lopen. Iemand tegenwerken)
  5. iemands licht betimmeren (=in de weg staan - het licht benemen)
  6. het kind met het badwater weggooien (=samen met het slechte ook het goede wegdoen)

50 dialectgezegden bevatten `de weg`

  1. 'k bin over Haereken (=bezopen zijn, de weg kwijt zijn.) (Flakkees)
  2. 'k ga ff de vullis (of kliko) aan de dijk zetten (=Ik ga even de vuilnis aan de weg zetten) (Lopiks)
  3. 'n Dudsel (=Vrouw die de weg een beetje kwijt is) (Wells)
  4. 't gevoar onner oog'n zien (=het gevaar proberen uit de weg te ruimen) (Westerkwartiers)
  5. 't lei gladdjeg (=Het is glad op de weg) (Bodegems)
  6. ‘je moeder et taartjes’ (=als een kind in de weg loopt, ‘ga eens hier vandaan’) (Volendams)
  7. alla hi ni je moeder en zei asse koekn bakt (=in de weg lopen) (Zeeuws)
  8. Altied op de tjak wezen (=Vaak bij de weg wezen) (Giethoorns)
  9. Breeje kant (=zuidzijde van de weg) (Benschops)
  10. da ligt dor weer te raun (=slordig in de weg laten liggen) (Meers)
  11. Da ligt op mijnen teen (=Het ligt in de weg) (Vejels)
  12. da's zo old as de weg noar Rome (=dat weet iedereen) (Westerkwartiers)
  13. dat figuur spoort niet helemaal goeed (=hij is een beetje de weg kwijt) (Leewarders)
  14. dat staot gin boer in zunne venster (=dat staat niemand in de weg) (Bosch)
  15. de bèste éndrëk èsten aofdrëk vannen autdrëk (=belangrijk is niet de weg die je aflegt, maar de sporen die je nalaat) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. de wèg lopt ur ok langst de deur (=het ligt ook voor de hand) (Tilburgs)
  17. de weg noar de hel is plaveid met goeie veurneem' ns (=zijn goede voornemens uitstellen) (Westerkwartiers)
  18. den oep en af no 't werk (=de weg naar en terug van het werk) (winksels)
  19. doar zitt'n ze met opscheept (=dat zit hun in de weg) (Westerkwartiers)
  20. Drek lig ik ien de graaf (=Straks lig ik langs de kant van de weg) (Huissens)
  21. Du sjtees mich in d'r hinger (=Je staat me in de weg) (Mechels (NL))
  22. één van kaant moak'n (=iemand uit de weg ruimen) (Westerkwartiers)
  23. ènne òngebiëjde (=iemand die niets uit de weg gaat) (Steins)
  24. gartch e bitche (van garten) (=ga eventjes uit de weg) (Veurns)
  25. gerte kjè (=ga eens uit de weg) (Izegems)
  26. gerte ne kjé....skuv ip..of skufte. (=ga eens uit de weg) (Kortrijks)
  27. Gerten, Gert of guifte (=Uit de weg gaan, Ga uit de weg) (Avelgems)
  28. gien strobreed ien 'e weg legg'n (=iemand totaal niet in de weg staan) (Westerkwartiers)
  29. gotj uit mènne skietlap (=ga uit de weg) (Meers)
  30. goud uit mijne garla (=ga uit de weg) (Lokers)
  31. He-j zit genne boer in zien veenster (=Hij zit niemand in de weg) (Zurriks)
  32. Hee is zie’n hoesbreef verget’n (=hij is de weg kwijt) (Twents)
  33. Her streukelt jeuver de streep op de wèg (=Hij is onhandig) (Zichers)
  34. het hangt niet aan uw been (=het zit niet in de weg) (Westels)
  35. Hij wet de weg naor huus zelf wel. (=Hij weet de weg naar huis zelf wel) (Hoogeveens)
  36. iemëd èn zene poër zeeke (=iemand iets in de weg leggen) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. Ik ken 'ier glad gin eg of steg. (=Ik ken hier de weg niet.) (Roosendaals)
  38. ik wit daor gein eg of steg (=ik weet daar helemaal de weg niet) (Oudenbosch)
  39. in de nisse stoan (leége), in de weeg stoan (=in de weg staan (liggen) ) (Ossies)
  40. in de porren zitten (=in de weg zitten) (Twents)
  41. Indien ja het antwoord is, dan hèdde veul witkalk nôodeg!! (=Ken jij de weg naar Rome (Witte gè de wèg naor Rôome ) (Witten is ook met witkalk bestrijken) ) (Tilburgs)
  42. Laup mich neet zo ònger de veut (=Jij staat mij in de weg) (Roermonds)
  43. meit ue (=ga uit de weg) (Eekloos)
  44. mekt à (=uit de weg) (Meers)
  45. mikt ô (=ga uit de weg) (Sint-Niklaas)
  46. Mit ein bäögske óm emes haer loupe. (=Iemand uit de weg gaan.) (Gelaens (Geleens))
  47. Niet veur een mollebult umliggen gaon (=Een tegenslag niet uit de weg gaan) (Drents)
  48. onder de viet stoën (=in de weg staan) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. onder de voet stoan (=in de weg staan) (Geels)
  50. Pas op, sjauw dich (=Opgelet, uit de weg) (Bilzers)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen