Spreekwoorden met `boor`

Zoek

9 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `boor`

  1. achter de puttings overboord vallen (=reddeloos verloren zijn)
  2. als het schip lek is, gaan de ratten van boord. (=als het verkeerd loopt, laten valse vrienden je in de steek)
  3. avondrood, mooi weer aan boord (=na een rode avondlucht volgt mooi weer)
  4. door de kajuitsramen aan boord komen (=onmiddellijk bevelhebber worden, zonder eerste ondergeschikte te zijn geweest)
  5. door het kluisgat aan boord komen (=de lagere rangen doorlopen alvorens bevelhebber te worden)
  6. geen man over boord zijn (=iets is niet zo erg, het had veel erger gekund)
  7. kantje boord (=op het nippertje)
  8. overboord werpen (=niet langer gebruiken, ervan afzien)
  9. van stuurboord naar bakboord zenden (=van het kastje naar de muur sturen)

Eén betekenis bevat `boor`

  1. van de wieg tot aan het graf (=van de geboorte tot aan de dood)

18 dialectgezegden bevatten `boor`

  1. ' Nne boor en e vêrreke knorre altiêd (=Een boer is nooit tevreden) (Weerts)
  2. 'ne boor en 'n vêrreke klage altiêd (=boeren klagen altijd) (Weerts)
  3. ' ne boor en e vêrke knorre altiêd (=Boeren klagen altijd) (Weerts)
  4. as 'nne pestoeër boeëtermèllek dreenktj en 'nne boor wiên, staeke ze allebei-j in gein good vel (=doe je niet anders voor dan je bent) (Weerts)
  5. baeter kleine boor as groeëte knecht (=onafhankelijk zijn) (Weerts)
  6. det helleptj tieëge de muus zag de boor en hae stoeëk zien scheur in brând (=overdrijven om een klein probleem op te lossen) (Weerts)
  7. döppiesbore, de (=boor van klompenmaker voor de klompmaten 13, 14 en 15) (Epers)
  8. eine boor en ein zoog höbbe noeët genóg (=nooit genoeg hebben) (Heitsers)
  9. eine boor geuftj gein krediet, as d’r gevraete haet, haet d’r sjiet (=een boer wil contant betaald worden bij levering) (Heitsers)
  10. en den boor aa pakte zaain verke (=zonder uitleg) (tervurens)
  11. ennen dikken boor (='n boer met een grote boerderij) (Horster)
  12. käöke, det huuertj de boor lever van zien kuuj as van zien luuj (=een boer laten hoort de boer liever van zijn koeien dan hebben ze goed gegeten) dan van zijn knechten (dan hebben die veel van zijn eten gegeten)) (Heitsers)
  13. Me mót zich wieëte te behêlpe zag de boor en hae spandje zien vrouw vörre ploog (=Roeien met de riemen die je hebt) (Weerts)
  14. ne gestampten boor (=ongelikte beer, grof persoon (m) ) (Dilbeeks)
  15. oetrèkke, det zuut eine boor lever van zien kuuj den van zien luuj (=een koe die zich uitrekt, voelt zich op haar gemak en geeft veel melk, maar een knecht die zich uitrekt, is lui of moe en werkt dus minder hard) (Heitsers)
  16. oppe boor woeëne (=buiten de stad wonen) (Weerts)
  17. soort zeuktj soort, zag de boor en hae reej op zie vêrke (=soort zoekt soort) (Weerts)
  18. Wat dun boôr nit kent vritte nit (=wat iemand niet kent waardeert hij niet) (Sevenums)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen