484 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `den`
- met alle winden meedraaien (=altijd iedereen gelijk geven)
- met alle winden waaien (=altijd iedereen gelijk geven / door alles en iedereen laten beïnvloeden)
- met alle zonden van Israël beladen worden (=voor alles de schuld krijgen)
- met beide handen toegrijpen (=met graagte aanvaarden)
- met beslagen paarden op het ijs komen. (=goed voorbereid zijn voor zijn taak)
- met de handen in het haar zitten (=geen oplossing meer weten)
- met de maat waarmee gij meet, zal u weder gemeten worden (=op de manier zoals je een ander behandelt zal je ook zelf behandeld worden)
- met de mond vol tanden staan (=niet weten wat je moet zeggen / ergens versteld van staan)
- met de ogen verslinden (=heel erg graag zien)
- met de paarden van Sint Franciscus. (=te voet gaan)
- met de witte perdekies naar Velzeke rijden (=krankzinnig worden. In Velzeke bevindt zich een sanatorium; de `witte perdekies` (witte paardjes) verwijzen naar een ziekenwagen, waarmee de geestesgestoorde afgevoerd wordt. Uitdrukking uit het zuiden van Oost-Vlaanderen)
- met een baksteen in de maag geboren worden (=graag een huis willen hebben dat van jezelf is, dat je eigendom is)
- met een gouden hengel vissen (=door bedrog zijn doel halen)
- met gouden balken (=met een hypotheek (met lening))
- met hem kan je paarden stelen. (=hij is overal voor te vinden)
- met het mes tussen de tanden (=wanneer alles op het spel staat)
- met iemands woorden naar de markt gaan (=overal rondvertellen wat men elders horen zeggen heeft)
- met lange tanden eten (=met tegenzin eten)
- met lege handen achterblijven (=niets meer hebben)
- met onwillige honden is het slecht hazen vangen (=het is moeilijk om samen te werken met mensen die niet willen)
- met twee linkerhanden geboren zijn (=erg onhandig zijn)
- met twee monden praten (=jezelf tegenspreken in verschillende situaties, niet eerlijk zijn)
- met zijn tien geboden eten (=zonder bestek met de vingers eten)
- met zijn tien geboden eten. (=zonder mes en vork.)
- mindere goden (=de wat minder sterke of slimme)
- mogen lijden (=er wel tegen kunnen - iemand wel kunnen verdragen)
- naar zijn woorden zoeken (=niet goed meer weten wat te zeggen)
- niet alle winden schudden noten af. (=succes is niet altijd gegarandeerd)
- niet door mensenhanden gebouwd (=door God of natuur tot stand gebracht)
- niet meer kunnen wegdenken (=niet meer kunnen missen)
- niets dan wonden en builen zoeken (=altijd willen vechten)
- nieuwe messen snijden scherp (=met iets (iemand) nieuws is het aangenaam werken)
- nood leert bidden (=in nood leert men anderen om hulp vragen)
- om de vinger winden (=er gemakkelijk baas over worden)
- om den brode doen (=alleen werken voor het geld en niet omdat het werk fijn/leuk is)
- onder de (groene) zoden stoppen (=iemand begraven)
- onder de geboden (=in ondertrouw)
- onder de groene zoden liggen (=begraven zijn)
- ongelijke paarden trekken kwalijk. (=mensen die teveel verschillen in kwaliteiten, werken vaak niet goed samen)
- ongeluk komt zelden alleen (=een tegenslag wordt vaak gevolgd door nog meer problemen)
- ook de ceders van Libanon worden afgehouwen (=ook heilige dingen vergaan)
- op dat mes kun je naar Keulen rijden (=dat mes is erg bot)
- op de magerste paarden bijten de dazen. (=arme mensen hebben vaak pech)
- op de voorgrond treden (=onder de aandacht treden)
- op den boer (=op den buiten)
- op een apostelpaard rijden. (=lopen)
- op een blind paard wedden. (=je inzetten voor iets wat gedoemd is te mislukken)
- op het apostelpaard rijden (=te voet gaan)
- op het hart binden (=met de grootste nadruk zeggen)
- op het sleeptouw houden (=aan het lijntje houden)
698 betekenissen bevatten `den`
- iets in het oor knopen (=iets goed onthouden)
- haken en ogen geven (=iets heeft veel moeilijkheden)
- er op gebrand zijn (=iets heel erg fijn vinden en er naar streven)
- de langste adem hebben (=iets het langst volhouden)
- in geen velden of wegen te zien zijn (=iets is helemaal nergens te vinden)
- naar de mutsaard rieken (=iets klopt zeer niet (mutsaard = brandstapel) / verdacht worden van ketterij)
- een kat in de zak kopen (=iets kopen zonder het gezien te hebben - bedrogen worden)
- alsof er een engeltje over je tong piest (=iets lekker vinden)
- iets niet op je laten zitten (=iets niet aanvaarden zonder tegenstand)
- er de balen van hebben (=iets niet meer leuk vinden en willen dat het stopt)
- met geen pen te beschrijven zijn (=iets niet met woorden kunnen zeggen)
- er niet om malen (=iets onbelangrijk vinden)
- geen oortje kunnen schelen. (=iets onbelangrijk vinden (oortje = ± een halve cent))
- vijf poten aan een kalf/schaap zoeken (=iets proberen te vinden dat er niet is)
- een pleister op de wonde leggen (=iets troostends aanbieden)
- met wortel en tak uitroeien (=iets volledig bestrijden om er geen last meer van te hebben)
- iets in het getouw zetten (=iets voorbereiden)
- troeven achter de hand houden (=iets voordeligs achterhouden, informatie achterhouden)
- iets met argusogen bekijken (=iets wantrouwend bekijken. Iets nauwlettend in de gaten houden)
- wat in het vat zit, verzuurt niet (=iets wat goed is en goed bewaard wordt, verliest zijn waarde niet / wat beloofd is zal ook worden ingelost)
- goede wijn behoeft geen krans (=iets wat goed is hoeft niet geprezen worden)
- een gesloten boek (=iets wat niet te doorgronden is)
- onbekend maakt onbemind (=iets wat nog onbekend is, kan ook niet geapprecieerd worden)
- het warm water (her)uitvinden (=iets wat reeds lang bekend is, presenteren alsof het een originele innovatie is. (Niet verwarren met `het wiel opnieuw uitvinden`))
- wat van ver komt, is lekker (=iets wat van ver komt, is bijzonder. Daarom denkt men dat het ook beter zal zijn)
- een witte raaf (=iets wat zelden voorkomt, een zeldzaamheid)
- iets niet tegen/aan dovemans oren zeggen (=iets wordt erg goed onthouden)
- een naald in een hooiberg/hooimijt zoeken (=iets zoeken dat bijna niet te vinden is)
- een zwak voor iets of iemand hebben (=iets/iemand leuk of aardig vinden)
- doe wel naar mijn woorden, maar ziet niet naar mijn daden (=ik geef raad waar je je het beste aan kan houden, maar ik doe het zelf niet)
- in echec houden (=in bedwang houden)
- nood zoekt list. (=in benarde situaties worden ongebruikelijke oplossingen gevonden)
- een oog in het zeil houden (=in de gaten houden)
- de vinger aan de pols houden (=in de gaten houden of alles goed gaat)
- van je á propos gebracht worden (=in de war gebracht worden)
- in het diepe gegooid worden (=in een baan aan het werk moeten zonder ingewerkt te worden)
- als een nachtkaars uitgaan (=in een gestaag tempo minder worden en eindigen)
- aan een balk, die uit het bos gehaald wordt, moet veel gehakt worden, voor hij in het huis past (=in een religieuze groep, vereniging, etc,: je kunt leden uit een gemeenschap winnen, maar hun moet wel geleerd worden zich aan te passen)
- door dik en dun (=in goede en slechte tijden / alles overhebben voor iemand)
- in de penarie zitten (=in grote moeilijkheden zitten)
- je maag wel aan de kapstok kunnen hangen. (=in moeilijke financiële omstandigheden verkeren waardoor men weinig eten kan kopen.)
- geen profeet is in zijn (eigen) land geëerd (=in tegenstelling tot vreemden, zijn mensen uit je woonplaats minder bereid te luisteren)
- in troebel water is het goed vissen (=in tijden van onlust of oorlog kan men gemakkelijk voordelen halen)
- aan de heidenen overgeleverd (=in zware moeilijkheden - in de macht van mensen zonder scrupules)
- onder ogen zien (=inzien, aanvaarden)
- van Lillo komen (=je dom houden. Volgens de overlevering vindt dit gezegde zijn oorsprong in het (ontkennende) gedrag van de inwoners van Fort Lillo na een aan hen toegeschreven roofoverval op een boerderij te Waarde in 1579)
- een stoel in de hemel verdienen (=je door een goed werk onderscheiden)
- je er uitdraaien (=je er uit redden)
- je tussen hangen en wurgen bevinden (=je in gevaarlijke en moeilijke omstandigheden bevinden)
- je op de lippen bijten (=je inhouden (niet lachen of kwaad worden))
50 dialectgezegden bevatten `den`
- den hòrt op (=op stap gaan, aan de zwier gaan) (Tilburgs)
- den huufdgoai afschiedn (=enorme blunder begaan) (Knesselaars)
- den ieëste prijs opte kërmës (=het groot lot gewonnen) (Munsterbilzen - Minsters)
- den ieëstn de grieëdsten (=de eerste de beste) (Kaprijks)
- den ieëstn in de rodde (=vooraan in de rij) (Kaprijks)
- den iëne kieër te bot, den andere kieër te zot (=wispelturig van karakter zijn) (Meers)
- den iene vliegt deur de weireld en den andere kröpt erduer (=Lot van het leven) (Herentals)
- den ippergoai ofskiet' n (ironisch) (=zwaar blunderen (ironisch) ) (Waregems)
- den is bange dat hee 'n bek earder verslit as 't gat (=Een zwijgzaam iemand) (Twents)
- den is zo fien as driete. (=Hij is erg gereformeerd.) (Aaltens)
- den isten, d'iste (=de eerste) (Zeels)
- den iuëftveul'afschiedn (=een flater begaan) (Kaprijks)
- den jög zich nog 'ns te bast'n. (=Die krijgt nog eens een dodelijk ongeval.) (Aaltens)
- den ken je wéér an. (=Dan moet je het overnieuw doen; dan moet je nog eens.) (Zaans)
- den keutel dicht bij 't hart hèbbe (=Angstig zijn) (Genneps)
- den Keutel dwars hèbbe zitte (=Ergens moeite meehebben) (Genneps)
- den keutel ientrekke, de pis óptrekke (=Ergens van afzien) (Genneps)
- den kik met 't linkeroge in'n rechtertuk (=Hij is scheel.) (Twents)
- den knep de katte in 't donker (=die is schijnheilig) (Vechtdals)
- den kom uut losser (=dat wist hij niet) (Twents)
- den koomnden in den goanden man (=een komen en gaan) (Kaprijks)
- den kop ien de wie.nd smiete (=Dwars worden) (Genneps)
- den ku'j wal n aj in t gat kokng (=die is vreselijk bang) (Rijssens)
- den köj nit op de bokse trèèn (=Iemand die een te korte broek draagt) (Twents)
- den legoar skèren (=nietsdoen) (Kortrijks)
- den löp met beide beene in eene piepe (=hij is heel onhandig) (Twents)
- den löp noast de schoone (=Dat is een over het paard getild persoon.) (Twents)
- den mister (=de meester) (Geldermalsens)
- den moet krabbe waor t um nie jukst (=die heeft het moeilijk) (Genneps)
- den moet mar bij de schutterij (=Van iemand die niet drinkt) (Genneps)
- den nömp 't d'r neet zo nauw met. (=Hij doet maar wat.) (Aaltens)
- den oap uitaonge (=de clown uithangen) (Evergems)
- den oat hemme van ... (=de aard hebben van ...) (winksels)
- den oawet nao genne vrimden hemmen. (=Een aardje naar z’n vaartje hebben.) (Balens)
- den oemgedroïde fritzak (=het nieuwe gerechtshof) (Antwerps)
- den oep en af no 't werk (=de weg naar en terug van het werk) (winksels)
- den of doen (=de tuin onderhouden) (Kaprijks)
- den of van eedn (=het aards paradijs) (Kaprijks)
- den olderen (=die van hen) (Sint-Niklaas)
- den Ollandere (=Nederlandse tv-zenders) (Kaprijks)
- den onzen (=die van ons) (Sint-Niklaas)
- den oore hal.de (=een dutje doen) (Genneps)
- den oovn anlêën (=de oven voorverwarmen) (Kaprijks)
- den ou grauf is oek doëd (=Dat is oud nieuws) (Bevers)
- den ouen (=de oude man) (kalkens)
- den oup (=aap) uit d'orlooze (=uurwerk) kaaken (=de kat uit de boom kijken) (Gents)
- den owet na zene awe (=een aardje naar zijn vaartje) (Mols)
- den pastre es doar, stille zijn (=de pastoor is daar, stil zijn) (Evergems)
- den plong e (s) esprouwn (=de zekering is doorgebrand) (Waregems)
- den santéboetiek (=Al het hebben en houden) (Zelzaats)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen