484 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `den`
- handen wassen (=het toilet bezoeken)
- heden ik morgen gij (=oud grafschrift: gedenk, lezer, dat jij ook zal sterven)
- heden in hoogheid verheven morgen onder de aarde (=vandaag nog heel belangrijk, maar morgen misschien al dood)
- heden ten dage (=tegenwoordig)
- herenzonden boerenleed. (=de gewone mensen boeten voor de fouten van de mensen met macht)
- het been stijf houden (=niet toegeven)
- het buskruit niet uitgevonden hebben (=niet erg slim zijn)
- het gouden kalf aanbidden (=zeer veel hechten aan rijkdom.)
- het hoofd bieden (=weerstand bieden)
- het hoofd boven water houden (=financieel rondkomen, juist genoeg geld hebben om te kunnen leven)
- het hoofd koel houden (=kalm blijven, zich niet door de spanning laten meeslepen)
- het huishouden van Jan Steen (=een slordige boel)
- het huisje bij het schuurtje houden/laten (=geen onnodige uitgaven doen)
- het ijzer smeden als het heet is (=je moet op het juiste moment de kansen grijpen en dingen doen)
- het is er zo veilig als vlees in een hondenkot (=het is er volkomen onveilig)
- het is goed riemen snijden uit andermans leer (=met andermans eigendom kan men gemakkelijk kwistig omgaan)
- het juiste midden vinden (=een goed evenwicht vinden tussen twee tegengestelde aanpakken. Bijvoorbeeld, als het er om gaat hoeveel bevoegdheden de politie moet hebben om de rechtsstaat te handhaven)
- het juk afschudden/afwerpen (=zich vrijmaken)
- het kaf van het koren scheiden (=het waardevolle van het waardeloze scheiden)
- het koren van de molen zenden (=de klanten wegjagen - zichzelf benadelen)
- het kruit niet uitgevonden hebben (=niet bijster slim zijn)
- het maar in het midden laten (=niet argumenteren)
- het onder de pet houden (=het niet in de openbaarheid brengen)
- het pad warm houden. (=regelmatig op bezoek komen)
- het roer in handen hebben (=leiding geven en door moeilijke tijden heen komen)
- het tafellaken doorsnijden (=alle bindingen met iemand verbreken)
- het vat der Danaïden vullen (=nooit klaar komen met het werk)
- het vege lijf redden (=vluchten, er snel vandoor gaan)
- het veld behouden (=niet opgeven)
- het vlees doden (=de zinnelijke behoeften onderdrukken)
- het waren allebeiden vuilaards. (=de een verwijt de ander iets waaraan hij zich)
- het warm water (her)uitvinden (=iets wat reeds lang bekend is, presenteren alsof het een originele innovatie is. (Niet verwarren met `het wiel opnieuw uitvinden`))
- het wel kunnen schudden (=het wel kunnen vergeten)
- het wiel opnieuw uitvinden (=dubbel werk doen)
- het zal erom houden (=het zal op het nippertje zijn)
- het zwaard aangorden (=(zich klaarmaken om) de strijd aan (te) binden)
- hondenweer (=zeer slecht weer)
- horzels steken niet en hommels doden niet. (=mensen met een grote mond dragen het minste bij)
- huishouden van Kea (=een rommelig huishouden)
- iemand aan zijn woord houden (=van iemand eisen dat hij zijn belofte nakomt)
- iemand achter de broek/veren/vodden zitten (=iemand aansporen/opjagen / nauwlettend volgen)
- iemand bij de kladden grijpen (=iemand bij zijn kleren grijpen)
- iemand de hand boven het hoofd houden (=iemand in bescherming nemen)
- iemand de handen zalven (=iemand een geschenk geven in de hoop een gunst te bekomen)
- iemand de huid vol schelden (=iemand uitschelden)
- iemand de ogen verblinden (=iemand door uiterlijke schijn misleiden)
- iemand de pas afsnijden (=iemand verhinderen een bepaalde actie uit te voeren)
- iemand de teugels uit handen nemen. (=iemand de leiding afnemen)
- iemand de woorden uit de mond halen (=voor een ander spreken)
- iemand een worst voorhouden (=iemand een voordeeltje in het vooruitzicht stellen, teneinde hem te bewegen ergens mee akkoord te gaan)
698 betekenissen bevatten `den`
- de rapen zijn gaar (=er is een probleem waar direct iets aan gedaan moet worden)
- de muren hebben oren (=er kan ongewenst worden meegeluisterd door anderen)
- tussen wal en schip vallen (=er niet bij passen of genegeerd worden.)
- uit het oog verliezen (=er niet meer aan denken)
- in het duister tasten (=er niets over weten, geen aanknopingspunten vinden)
- akte van iets nemen (=er nota van nemen - onthouden)
- te binnen schieten (=er plots aan denken)
- voor ogen houden/staan (=er steeds rekening mee blijven houden)
- voor ogen (=er steeds weer aan denken)
- er een vuile pijp aan roken (=er veel nadeel van ondervinden)
- er een lelijke pijp aan roken (=er veel schade van ondervinden)
- de broek lappen en het garen toegeven (=er veel verlies aan overhouden)
- er een balletje over opgooien (=er voorzichtig over beginnen te praten om erachter te komen wat anderen ervan vinden)
- de soep wordt nooit zo heet gegeten, als zij wordt opgediend (=er worden meestal minder zware maatregelen toegepast dan was aangekondigd)
- daar zitten nogal wat haken en ogen aan (=er zijn meer problemen dan je op het eerste gezicht zou denken)
- niet over rozen gaan (=er zijn nogal wat moeilijkheden)
- redeneren als een kip zonder kop (=erg dom redeneren)
- met open armen ontvangen (=erg hartelijk ontvangen worden)
- iets wikken en wegen (=erg lang over iets nadenken en alle voors- en tegens afwegen)
- een gezicht als een oorwurm trekken (=erg ontevreden kijken (omdat er bijv. iets gedaan moet worden))
- in vuur en vlam staan (=erg opgewonden zijn / hevig branden)
- in zijn sas zijn (=erg tevreden met iets zijn of plezier met iets hebben)
- liefhebben als de appel van zijn oog (=erg veel van iemand houden)
- zo wijs als Salomo`s kat zijn (=erg wijs denken te zijn, maar eigenlijk totaal niet zijn)
- ergens als kind in huis zijn (=ergens bekend of goed behandeld worden)
- iets in de vingers hebben (=ergens ervaring en deskundigheid over hebben opgebouwd, waardoor men met grote kwaliteit en zonder fouten te maken, zich hiermee bezig kan houden)
- genade vinden (=ergens geen straf voor krijgen of iets niet toegerekend worden)
- met de muts naar iets gooien (=ergens geen zorg aan besteden / er een slag naar slaan, ernaar raden)
- lont ruiken (=ergens het vermoeden toe hebben / het gevaar tijdig aanvoelen)
- zuur opbreken (=ergens mee in moeilijkheden komen (later))
- er de brui aan geven (=ergens mee ophouden)
- je draai niet kunnen vinden (=ergens niet kunnen aarden)
- tegen de borst stuiten (=ergens zwaar moeite mee hebben / met tegenzin ondervinden)
- aan zijn broek krijgen (=ermee opgescheept worden)
- er de kat insteken (=ermee ophouden)
- aan de latten hangen (=ermee ophouden - bijna bankroet zijn)
- een oude rat vindt licht een gat. (=ervaren mensen weten vaak een oplossing te vinden)
- iets aan banden leggen (=ervoor zorgen dat iets zich niet verder kan uitbreiden)
- de bocht achter/onder de arm houden (=extra voorzichtig zijn, iets nog niet garanderen. (een bocht houden in het touw dat je laat vieren))
- tussen kop en staart zit de beste vis. (=extremen zijn zelden wenselijk )
- de huid vol schelden (=flink uitschelden)
- aan lager wal geraken (=fortuin verliezen; arm en berooid worden)
- leergeld betalen (=fouten maken tijdens het leren)
- het levenslicht aanschouwen/zien (=geboren worden)
- jezelf tegenkomen (=geconfronteerd worden met de gevolgen van je eigen acties.)
- memento mori (=gedenk dat je zal sterven)
- de geest is gewillig maar het vlees is zwak. (=geef niet toe aan verboden verleidingen)
- geen hart in het lijf hebben (=geen greintje medelijden kennen)
- uit de kleine kinderen zijn (=geen kleine kinderen meer hoeven opvoeden)
- een hart van steen hebben (=geen medelijden met anderen hebben)
50 dialectgezegden bevatten `den`
- de sjoer trèk aof noë den hollender, twatter kraaj (g) ter graotës (=de bui trekt weg naar Nederland, die willen toch alles gratis) (Munsterbilzen - Minsters)
- De sjottelslet likt naeve den durchslaag (=De vaatdoek ligt naast het vergiet) (Limburgs)
- de vlie'ende skijte, den duin'n oofgank (=diarree) (Waregems)
- de was hink stijf aoën den droeëd (=het vriest dat het kraakt) (Munsterbilzen - Minsters)
- de wèèg noë den hiemel es bergop, dae noë de hel lûp bergaof (=is moeilijk in de hemel te komen) (Bilzers)
- déa werrekt bè den eezereweg (=hij werkt bij de nmbs) (Tiens)
- dèè hit den hoam oan. (=die is aan 't werk) (Genker)
- Deeje hej den afgank (=Hij heeft diarree) (Zoutleeuws)
- Delops mich in den hinger (=Je loopt in de weg.) (Nuths)
- den (h) eile werd meteen kaeke (=huilen dat het niet meer mooi is) (Bilzers)
- den (h) illige Staakestief, patrooën teegn de jukste: wordt ironisch gezegd van iemand met een erg stramme houding (=de heilige Stakestijf, patroon tegen de jeukste) (Klemskerks)
- den / die is de piép uut (=die is dood) (Wells)
- den ' ird uitschijdn (=Het bruin bakken) (Evergems)
- den aaën daog ès on zen praaj (=hij wordt een dagje ouder) (Munsterbilzen - Minsters)
- den aajl authange (=den dommerik uithangen) (Munsterbilzen - Minsters)
- den aalege giest es gepasseert (=zwanger zijn van een ongekende vader) (Gents)
- den aalt uitangen (=stoer doen) (Sint-Niklaas)
- den aandre kant van de medëlzje (=een ander verhaal) (Munsterbilzen - Minsters)
- den aard krègge {aarde) (=Zich thuis gaan voelen) (Geffes)
- den aatërhaom trèkke (=niet te snel starten met werken, overlaten aan anderen) (Munsterbilzen - Minsters)
- den aaterhaom trèkke (=achterna komen) (Bilzers)
- den aaterhaom trèkke (=werk mijden) (Munsterbilzen - Minsters)
- den aatërhaom trèkkë (=talmen, achterblijven om maar niet te moeten werken) (Munsterbilzen - Minsters)
- den achterkant van zijn too nie loadn zien (=de waarheid achterhouden) (Kaprijks)
- den adstë van het heil kèt (=de oudste van de hele kudde) (Munsterbilzen - Minsters)
- den afgangk hemme (=diarree hebben) (winksels)
- den ajl of aop authange (=iets doms of geks doen) (Munsterbilzen - Minsters)
- den akker expatere. (=Het veld cultivateren) (Nuths)
- den andere kant van ' t woter (Moailebeik), soert van oever t' woater (=de rechteroever van de dender) (Aalsters)
- den aonhaager wént, de broekesjijter stink (=de aanhouder wint, de lafaard laat wind) (Bilzers)
- den aonhaager zink en de broekësjijter stink (=wie volhoudt mag victorie kraaien, wie opgeeft is maar een) (Munsterbilzen - Minsters)
- den aonhouwer wint (=iemand kiest voor jou) (Antwerps)
- den aovend (=Herberg de avonden) (Machels (Zulte))
- den appel ende peer (=Toegangspoort Laarhof) (Schels)
- den asse e spil (=de as zit los) (Poperings)
- den ateljè (=plaats waar de druiven worden verpakt) (Overijses)
- den aterhôom trèkke (=lijntrekken) (Hoeselts)
- den atste taus wor nog èn de fleur van ze laeve waaj ter nen attak kriëg (=mijn vader was nog kerngezond toen hij een infarct kreeg) (Munsterbilzen - Minsters)
- den bariel van den aaizere weg (=de slagbomen van de spoorweg) (Dilbeeks)
- den bast af (=de huid geschaafd) (Meers)
- den bèèr / de beutr' ip geetn 'en (=als schuldige aangewezen worden) (Waregems)
- den bèèr rijje (=een rotzooi maken.) (Bergeijks)
- den bekker krijen (=slaap krijgen) (brabants)
- den besten turnauter hè nog altaai een seuzie gepikt (=de beste turnhouter heeft nog altijd een deken gestolen) (Turnhouts)
- den beuf zijn (=gedupeerde) (Rous (Sint-Genesius-Rode))
- den boer ging nor uis en de stroatjongens kwammun boogoarden (bunderen) (=de boer ging naar huis en de straatjongens kwamen fruit stelen) (Sint-Niklaas)
- den boer waar himmol aachter op zunnen èkker, k-kos um nie bekwêeke krèège (=de boer was helemaal achter op zijn akker, ik kon hem niet bereiken met roepen) (Tilburgs)
- den bok zijn konte (=‘t kan mij niet schelen) (Kaprijks)
- den bonten bôêr öthange (=losbandig zijn) (Tilburgs)
- den bos in zijn (=op de vlucht zijn) (Kaprijks)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen