Spreekwoorden met `heb`

Zoek


399 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `heb`

  1. er een melkkoetje aan hebben (=er veel voordeel uit kunnen halen)
  2. er een muisje van hebben horen piepen (=er iets van gehoord hebben)
  3. er ei of kuiken van willen hebben. (=alles willen weten)
  4. er geen hoge pet van op hebben (=geen hoge verwachting hebben van iets)
  5. er geen houvast aan hebben (=er weinig mee kunnen doen)
  6. er geen kaas van hebben gegeten (=er geen verstand van hebben)
  7. er geen kijk op hebben (=de oplossing niet zien)
  8. er geen kind aan hebben (=er geen last mee hebben)
  9. er geen oog voor hebben (=er niet op letten)
  10. er geen pap van gegeten hebben (=er weinig over weten)
  11. er haring of kuit van willen hebben (=precies willen weten hoe het in elkaar steekt)
  12. er het land aan hebben (=er een hekel aan hebben)
  13. er kaas aan hebben (=er maling aan hebben)
  14. er lak aan hebben (=het zich helemaal niet aantrekken)
  15. er niet van terug hebben (=er geen antwoord op weten)
  16. er oog voor hebben (=er de waarde van inzien of aandacht voor hebben)
  17. er oren naar hebben (=er wel iets in zien)
  18. er part noch deel aan hebben (=er niets van weten of niet aan deelgenomen hebben)
  19. er slag van hebben (=iets handig kunnen doen)
  20. er verstand van hebben als een kraai van een zaterdag (=er geen verstand van hebben)
  21. er zijn buik van vol hebben (=er genoeg van hebben)
  22. ergens een potje te vuur hebben staan (=ergens noch wat zeer ongunstigs te verwachten hebben)
  23. flink wat achter de knopen hebben (=veel gegeten en gedronken hebben)
  24. gedane zaken hebben geen keer (=wat voorbij is, keert niet meer weer)
  25. geen been hebben om op te staan (=geen enkele verantwoording kunnen geven)
  26. geen benul hebben (=iets echt niet doorhebben)
  27. geen boodschap aan iets hebben (=er zich niets van aantrekken)
  28. geen cent te makken hebben (=weinig te besteden hebben)
  29. geen droge draad aan het lijf hebben (=totaal nat geregend zijn (soms ook : door en door bezweet))
  30. geen hart in het lijf hebben (=geen greintje medelijden kennen)
  31. geen heilige zo klein of hij wil zijn kaarsje hebben. (=mensen vertellen graag wat voor goeds ze hebben gedaan)
  32. geen hemd aan het lijf hebben (=naakt of erg arm zijn)
  33. geen naam mogen hebben (=niets te betekenen zijn)
  34. geen nagel hebben om zijn gat te krabben (=heel erg arm zijn)
  35. geen olie meer in de lamp hebben (=platzak zijn - levensmoe (of ernstig ziek))
  36. geen oren hebben naar iets (=ergens niet naar willen luisteren)
  37. geen sjoege hebben van (=niets weten over)
  38. geen zitvlees hebben (=ongedurig zijn - steeds weer opstaan en rondlopen)
  39. geen zo kleine sant of hij wil zijn kaars hebben (=ook de mindere machten moet men gunstig stemmen)
  40. goed boeren / goed geboerd hebben (=succesvol geweest zijn, vooral financieel)
  41. goede papieren hebben (=de goede eigenschappen hebben (voor een baan))
  42. haar op de tanden hebben (=van zich af kunnen bijten)
  43. handen aan het lijf hebben (=goed kunnen werken)
  44. haring of kuit ergens van willen hebben (=hij wil iets zeker weten of uitgezocht zien)
  45. hartzeer van iets hebben (=er geestelijk onder lijden)
  46. hazenvlees gegeten hebben (=een bangerik zijn)
  47. heb het hart eens (=heb de moed om dat te doen. (Eigenlijk: als je dat doet, zal ik je ongenadig straffen))
  48. heb je het ooit zo zout gegeten (=heb je het ooit zo straf meegemaakt)
  49. hebben is hebben maar krijgen is de kunst (=iets hebben is goed, maar iets bijkrijgen is beter)
  50. heel wat in zijn mandje hebben (=veel geleerd hebben, veel weten)

428 betekenissen bevatten `heb`

  1. iets uit de eerste hand hebben (=ergens zelf bij zijn geweest of hebben gehoord van iemand die het zelf heeft meegemaakt)
  2. tegen de borst stuiten (=ergens zwaar moeite mee hebben / met tegenzin ondervinden)
  3. het hoofd boven water houden (=financieel rondkomen, juist genoeg geld hebben om te kunnen leven)
  4. kruis noch munt hebben (=geen geld hebben)
  5. op zwart zaad zitten (=geen geld hebben)
  6. rut zijn (=geen geld meer hebben)
  7. er geen hoge pet van op hebben (=geen hoge verwachting hebben van iets)
  8. Joost mag het weten (=geen idee hebben (Joost = de duivel))
  9. dweilen met de kraan open (=geen kans op succes hebben, omdat men de symptomen bestrijdt zonder de oorzaak aan te pakken)
  10. een hart van steen hebben (=geen medelijden met anderen hebben)
  11. kind noch kraai hebben (=geen nazaten of andere familieleden hebben, alleen rekening moeten houden met zichzelf)
  12. geen poot aan de grond kunnen krijgen (=geen schijn van kans blijken te hebben)
  13. als een muis in de val zitten (=geen uitweg meer hebben)
  14. niet thuis zijn van (=geen verstand hebben van - niet willen weten van)
  15. geen twee deuntjes voor één cent zingen (=geen zin hebben hetzelfde nog een keer te herhalen)
  16. erbij staan voor Jan met de korte achternaam (=geen zinvolle activiteit hebben)
  17. eten uit de korf zonder zorg (=geen zorgen meer hebben over zijn levensonderhoud)
  18. bulken van het geld (=geld in overvloed hebben)
  19. het bij het goede/rechte eind hebben (=gelijk hebben)
  20. de boon van de koek gekregen hebben (=geluk gehad hebben)
  21. je eindje wel kunnen halen (=genoeg (geld) hebben tot aan zijn dood)
  22. je koetjes op het droge hebben (=genoeg (geld) hebben voor de rest van het leven)
  23. het zat zijn (=genoeg ergens van hebben en er geen zin meer in hebben)
  24. ruim zijn aandeel in `s werelds lief en leed gehad hebben (=genoeg geluk en tegenslagen gekend hebben)
  25. in goede dorpen zijn/geraken (=genoeg verdiend hebben om niet meer te hoeven werken)
  26. waar de klok luidt, daar is een kapel. (=geruchten hebben vaak een kern van waarheid)
  27. op één been kan je niet lopen. (=gezegd als je één drankje gehad hebt en meer wilt)
  28. met een baksteen in de maag geboren worden (=graag een huis willen hebben dat van jezelf is, dat je eigendom is)
  29. iemand op handen dragen (=grote bewondering hebben voor iemand)
  30. in de knoei zitten (=grote moeilijkheden of zorgen hebben)
  31. een bittere pil slikken (=grote moeite ergens mee hebben)
  32. heb het hart eens (=heb de moed om dat te doen. (Eigenlijk: als je dat doet, zal ik je ongenadig straffen))
  33. moet je heen hooien? (=heb je geen tijd?)
  34. heb je het ooit zo zout gegeten (=heb je het ooit zo straf meegemaakt)
  35. de zee is altijd zonder water. (=hebberige mensen willen altijd meer)
  36. tot over je oren in het werk zitten (=heel veel werk hebben)
  37. op fluweel zitten (=het erg goed en gemakkelijk hebben)
  38. de aap binnen/weg hebben (=het geld ontvangen hebben)
  39. hoog van de toren blazen (=het grote woord willen hebben / opscheppen)
  40. de boventoon voeren (=het hoogste woord hebben)
  41. de eerste viool spelen (=het hoogste woord hebben en de baas spelen)
  42. het in de ramen hebben (=het in de gaten hebben)
  43. een aardje naar zijn vaartje (=het karakter van zijn vader hebben)
  44. een zoon van zijn vader zijn (=het karakter van zijn vader hebben)
  45. in zijn knollentuin zijn (=het naar de zin hebben)
  46. niet vet kunnen soppen (=het niet breed hebben)
  47. niet kunnen heksen (=het niet zo snel afkunnen - er meer tijd voor nodig hebben)
  48. iets zwart op wit hebben (=het op papier hebben staan)
  49. de kaap te boven zijn (=het probleem overwonnen hebben)
  50. iets uit het hoofd laten (=het vaste voornemen hebben om iets na te laten, iets niet doen)

50 dialectgezegden bevatten `heb`

  1. da 'k wit wa'k heb (=dan weet ik wat ik heb) (Eindhovens)
  2. da bèet in mèen bille (=daar heb ik zin in) (Wichels)
  3. da es nie van mijn geweunte (=dat heb ik niet expres gedaan) (Gents)
  4. Da haj soms. Da hej mangs (=Dat heb je soms) (Twents)
  5. da he'k 'n moal doane (=dat heb ik een keer gedaan) (Vechtdals)
  6. Da he'k joa ga nie gedoan (=Dat heb ik helemaal niet gedaan) (Wehls)
  7. da heb ik gemorken (=dat heb ik gemerkt) (Bosch)
  8. da heb ik tog gezeed (=Dat heb ik toch gezegd) (Liessents)
  9. Da hedde gij goe begaojd (=Dat heb je goed verprutst) (Bredaas)
  10. Da hedde gij goed gedoan! (=Dat heb je goed gedaan!) (Eindhovens)
  11. Da hedde mèj (=Dat heb je soms) (Groesbeeks)
  12. da heddu (=dat heb je) (Brakels (gld))
  13. Da hemmek ni geire (=Dat heb ik niet graag) (Herentals)
  14. Da hemmik toch nie gezee (=Dat heb ik toch niet gezegd) (Leopoldsburgs)
  15. da hep ik nie (=dat heb ik niet) (Rotterdams)
  16. da hûb ich iëver de kop gezien (=daaraan heb ik niet gedacht) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. da hübsemgoed gelap (=dat heb je mooi afgehandeld) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. da ienk mich men kloeëte-n aat (S*) (=ik heb er genoeg van) (Sintrùins)
  19. da ievert nie (=ik heb er geen zin in) (Boksmeers)
  20. Da inikkik nog nwaot meegemaokt (=Dit heb ik nog noit meegemaakt) (Zeeuws)
  21. da kaank nie tuisbrenge (=daar heb ik nooit van gehoord) (Oudenbosch)
  22. da kump mich mën stroêt aut (=ik heb er genoeg van !) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. da kümp mich de stro (eë) t aut (=ik heb er meer dan genoeg van) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. da zeejde gij (=dat heb jij gezegd) (`t-Heikes)
  25. da ziet ne blinne mèt zen ooge tau (=dat heb je vlug verstaan) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. da zijn a zoakes niet (=daar heb je n!ets mee te maken) (Kaprijks)
  27. da zijn ou zouken nie (=daar heb je niets mee te maken) (Moes)
  28. Da zuuk ik nie (=Ik heb er geen zin in) (Geffes)
  29. Da zuuk ik nie (=Ik heb er geen zin in.) (Boksmeers)
  30. da's 'n lanteernpoal zunner licht (=aan die persoon heb je helemaal niets) (Westerkwartiers)
  31. da's nie va mijn geweunte (=ik heb het niet opzettelijk gedaan) (Kaprijks)
  32. daaj hëb ich opgeloje (=dieheb ik wat wijs gemaakt) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. daaj höb ich alle hiek van de kaomer lotte zien (=die heb ik eens goed tussengepakt) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. daaj zin èn de posj (=ik heb ze eindelijk op zak ! (geld)) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. Daar heb je oud 99 weer of gewoon: oud99 (=daar heb je die Bemoeizuchtige v / m weer.) (Utrechts)
  36. daar heb niets mee te maken -geen uitstaans (=doë hëbste geen affère mèt) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. Daar hek ook nog een blauwe maondag mee gelopen (=Daar heb ik ook nog even verkering mee gehad) (Lopiks)
  38. Daar het ik een broergie/broertjie doad an / Daar het ik een grrruuwelaike hekel an (=daar heb ik een hekel aan) (Utrechts)
  39. daar hew ik gyn ferlet fan (=daar heb ik geen behoefte aan) (Leewarders)
  40. Daar hij-je/hejje ze / Daar heppie ze/ daar zijn zu / o nee he? (laatste bij ongewenst bezoek) / Zandzakkuh voor de deur ! (=Daar heb je ze / hen ! (positief of negatief)) (Utrechts)
  41. daar kom ik wel aan uit (=daar heb ik wel een oplossing voor) (Hulsters (NL))
  42. Dadeddenibajolle (=Dat heb je niet bij jullie) (Antwerps)
  43. dae hüb ich lotte zinge (=die heb ik doen wenen) (Bilzers)
  44. dae höb ich effe de warre gewesje (=die heb ik het even gezegd) (Aelsers)
  45. Dag, heb ik wat van je an? / Kejje 't zien? Nee? Moeje scheel kijke, dan zie je 't dubbelt. als je wat van me anhad, zou je d'r wel een stukkie beter uitzien!! (=aanstaren /scheel kijken) (Rotterdams)
  46. dah he'k een broertjie/broergie doad an (=daar heb ik niet zoveel zin in) (Utrechts)
  47. Dah hek nie duk gedoan (=Dat heb ik zo vaak gedaan.) (Groesbeeks)
  48. Dâir é ik gien doenedoasie méj (=daar heb ik geen contact mee) (Volendams)
  49. Dan he' j ' t schaop an ' t drieten (=Dan heb je een probleem) (Achterhoeks)
  50. Dan he' j de schaop' n ant driet' n an (=Dan heb je de poppen aan het dansen) (Achterhoeks)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen