Spreekwoorden met `niet`

Zoek


360 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `niet`

  1. een zwarte kat krabt niet (=je moet je niet laten leiden door je angsten)
  2. er is niets nieuws onder de zon (=alles is al eerder vertoond)
  3. er is niets van aan (=het is niet waar)
  4. er met de pet niet bij kunnen (=het niet willen/kunnen snappen)
  5. er niet aan kunnen tippen (=er een voorbeeld aan kunnen nemen)
  6. er niet bij kunnen (=het niet kunnen begrijpen)
  7. er niet mee getrouwd zijn (=er niet aan vastzitten, er niet toe verplicht zijn)
  8. er niet om malen (=iets onbelangrijk vinden)
  9. er niet over uit kunnen (=er niet over kunnen zwijgen, er zwaar door getroffen zijn)
  10. er niet van kunnen meespreken (=er niets over weten)
  11. er niet van terug hebben (=er geen antwoord op weten)
  12. er niet van tussen kunnen (=er aan vastzitten)
  13. er zijn mond niet aan vuil maken (=er niets over willen zeggen)
  14. garnaal/spiering is ook vis als er anders niet is. (=wees tevreden met wat je kunt krijgen)
  15. geld maakt niet gelukkig (=er is meer in het leven dan rijkdom)
  16. geld stinkt niet (=alle manieren om aan geld te komen zijn toegestaan)
  17. gestolen goed gedijt niet (=gestolen zaken brengen nooit voordeel)
  18. goed bloed kan niet liegen (=een edele afkomst wordt altijd opgemerkt)
  19. gras gaat niet harder groeien als je eraan trekt (=sommige dingen hebben tijd nodig)
  20. het achterste van je tong (niet) laten zien (=zich (niet) meteen laten kennen; (n)iets verbergen)
  21. het bier is niet voor de ganzen gebrouwen. (=niet iets verspillen aan degenen die het niet waarderen)
  22. het bloed kruipt waar het niet gaan kan (=de aard verloochent zich nooit)
  23. het botert niet tussen hen (=ze kunnen niet goed met elkaar over weg)
  24. het buskruit niet uitgevonden hebben (=niet erg slim zijn)
  25. het daglicht niet kunnen verdragen/zien (=iets wordt stiekem of oneerlijk gedaan)
  26. het ene ongeluk kan niet op het andere wachten. (=ongeluk komt zelden alleen)
  27. het er niet bij laten zitten (=niet opgeven)
  28. het eten is niet te pruimen. (=het smaakt niet)
  29. het eten niet meer op kunnen. (=spoedig moeten sterven.)
  30. het geld groeit niet op de rug (=geld komt niet zomaar binnen, er moet hard voor gewerkt worden)
  31. het is niet al goud wat blinkt (=schijn bedriegt)
  32. het is niet altijd kermis. (=je kunt niet altijd feestvieren.)
  33. het is niet iedereen gegeven ajuin met droge ogen te schillen (=niet iedereen doet het onaangename met de glimlach)
  34. het is niet je dat (=het is niet geweldig)
  35. het is niet koek en ei (=er ontbreekt iets aan de situatie)
  36. het is niet om de knikkers maar om het recht van het spel (=het is niet voor persoonlijk voordeel, maar omwille van de rechtvaardigheid)
  37. het is niet overal zomer waar de zon schijnt. (=schijn bedriegt)
  38. het is niet voor de ganzen gemaakt (=we kunnen het maar beter uitdrinken)
  39. het kan er niet af (=er is niet genoeg geld voor)
  40. het kan niet altijd kaviaar zijn (=niet elke dag is een topdag)
  41. het kruit niet uitgevonden hebben (=niet bijster slim zijn)
  42. het leven gaat niet altijd over rozen (=het is niet altijd zo mooi, iedereen heeft wel eens tegenvallers)
  43. het licht in de ogen niet gunnen (=niets gunnen, er niets van kunnen verdragen)
  44. het met zich zelf niet eens zijn (=niet kunnen beslissen)
  45. het niet begrepen hebben op (=er geen zin in hebben - liever niet hebben)
  46. het niet meer hebben (=totaal in verwarring geraken - van de kook zijn)
  47. het niet meer kunnen navertellen (=er aan sterven)
  48. het niet op iemand hebben (=iemand niet goed kunnen verdragen)
  49. het niet verzien hebben op (=niet goed kunnen verdragen)
  50. het onweer is niet van de lucht (=iets dat steeds blijft doorgaan of iemand die telkens weer kwaad tekeer gaat)

963 betekenissen bevatten `niet`

  1. dat is een ver-van-mijn-bedshow (=dat is iets waar ik me helemaal niet mee bezighoud; dat is iets dat op grote afstand van hier gebeurt)
  2. dat is de druppel die de emmer doet overlopen (=dat is maar een kleine ergernis, maar samen met wat er al gebeurd is, wordt het niet meer geaccepteerd)
  3. dat raak je aan de straatstenen niet kwijt (=dat is niet te verkopen)
  4. daar is geen oogje vet meer op (=dat is niet veel meer waard)
  5. dat groeit uit het raam (=dat kan men niet geheim houden)
  6. dat staat niet in zijn woordenboek (=dat kent hij niet, daar doet hij niet aan mee, heeft hij nog nooit van gehoord)
  7. dat kan Bruin(tje) niet trekken (=dat kunnen we ons niet veroorloven (afgeleid van een populaire naam voor trekpaarden))
  8. dat past als een vuist in een oog (=dat past helemaal niet)
  9. als je je pet ertegenaan gooit dan blijft hij hangen (=dat stukje verfwerk is niet erg vlak uitgevoerd)
  10. dat is zo breed als het lang is (=dat verandert niets aan de zaak)
  11. dat mag de duivel weten (=dat weet ik niet)
  12. dát doet de deur dicht (=dat wordt niet geaccepteerd)
  13. dat paard zal mij niet meer slaan (=dat zal mij niet meer gebeuren)
  14. daar is wel wachten maar geen vasten naar (=dat zal niet gauw gebeuren)
  15. daar kan niets van inkomen (=dat zal niet lukken)
  16. daar kun je ketelaar van blijven (=dat zal niets opbrengen)
  17. dat zijn ze niet die `t Wilhelmus blazen (=dat zijn onze vrienden niet)
  18. de boer op gaan (=de (niet-fysieke) markt opgaan om iets te verkopen / verdwalen / de stad verlaten)
  19. uit het oog, uit het hart (=de aandacht voor iemand verliezen, als die persoon niet meer in de nabijheid is)
  20. de boter alleen op zijn koek willen hebben (=de anderen niets gunnen - zelf alles willen hebben)
  21. pap in de benen hebben (=de benen willen niet meer vooruit)
  22. het kastje bij het muurtje laten blijven (=de dingen niet gaan overdrijven)
  23. het oog ziet altijd van zich af (=de eigen fouten ziet men niet, maar andermans fouten altijd wel)
  24. als de vis goedkoop is stinkt ze (=de herkomst ergens van is niet te vertrouwen)
  25. de rokende vlaswiek niet uitblussen (=de ijverigheid niet doven)
  26. de gelegenheid bij de haren grijpen (=de kans niet laten voorbijgaan)
  27. aan een zijden draadje hangen (=de kansen zijn nog niet verkeken, maar het scheelt erg weinig)
  28. de beste paarden staan op stal. (=de leukste meisjes gaan niet uit)
  29. de draad kwijt zijn (=de loop van het verhaal niet meer kunnen volgen)
  30. de mens wikt, maar God beschikt (=de mensen maken allerlei plannen, maar het is niet aan hen of dat ook gebeurt)
  31. nomen nescio (=de niet genoemde persoon)
  32. er geen kijk op hebben (=de oplossing niet zien)
  33. een streep door de rekening halen (=de schuld van iemand kwijtschelden en het er niet meer over hebben)
  34. de dader ligt op het kerkhof (=de schuldige is niet te vinden)
  35. in gebreke zijn (=de taak niet naar behoren uitgevoerd hebben)
  36. tijd heeft vleugels en geen teugels. (=de tijd gaat snel en is niet te beïnvloeden)
  37. de kaas niet van het brood laten eten (=de voordelen niet zomaar laten afpakken)
  38. de haan is de baas als de hen niet thuis is. (=de vrouw is de baas in huis, ook al vindt de man van niet)
  39. de leer veroordelen maar de leraar sparen (=de wortel van het probleem niet aanpakken)
  40. de peer is nog niet rijp (=de zaak is nog niet in orde)
  41. je schaapjes op het droge hebben (=de zaken op orde hebben of voldoende hebben om niet meer te hoeven werken)
  42. oude wijn in nieuwe zakken (=de zaken zijn anders gepresenteerd, maar niet wezenlijk veranderd)
  43. het kind van de rekening (=degene die schade lijdt, terwijl anderen niets hebben)
  44. je doet de boter in de pan, maar bakt er niks van (=denken dat je iets begrijpt, terwijl je dat niet doet)
  45. denken met kousen en schoenen in de hemel te komen (=denken dat men zich niet moet inspannen)
  46. het heen en weer krijgen (=diarree krijgen - vooral gezegd van iets dat helemaal niet bevalt)
  47. zijn lesje wel geleerd hebben (=die fout niet opnieuw maken)
  48. die vlieger gaat niet op (=die gedachte gaat niet lukken)
  49. die is niet voor de poes (=die moet als tegenstander niet onderschat worden)
  50. het paard dat de haver verdient krijgt ze niet (=diegene die het goede gedaan heeft, krijgt de beloning niet)

50 dialectgezegden bevatten `niet`

  1. 'n goeie haan die is niet vet (=gezegd over een magere man) (Westfries)
  2. 'n Kort gebéd en''n lange métworst (=niet te lang praten maar beginnen) (Genneps)
  3. 'n mens is zien eig'n moaker niet (=lach niet om een gehandicapt medemens) (Westerkwartiers)
  4. 'n pan aaf höbbe (=niet goed bij zijn verstand zijn) (Berg en Terblijts)
  5. 'n profeet wordt ien eig'n laand niet eerd (=men wordt in eigen plaats niet gewaardeerd) (Westerkwartiers)
  6. 'n profeet wordt ien zien eig'n laand niet eerd (=men wil van eigen inwoners niet zo pochen) (Westerkwartiers)
  7. 'n schêj wi-j de verlingdje beekstraot (=de scheiding in het haar is niet recht) (Weerts)
  8. 'n tik met 'n möllewieke had hem'm (=niet goed wijs zijn) (Vechtdals)
  9. 'n Voes in de tesj make (=Zijn woede niet tonen) (Gelaens (Geleens))
  10. 'n zundagssteek holdt gien week (=werk op zondag uitgevoerd, kan niet lang goedblijven) (Westerkwartiers)
  11. 'n zundagssteek holt gien week (=wat je op zondag maakt houdt het niet lang uit) (Westerkwartiers)
  12. 'n zweeloeër (=iemand die net doet of ie niet gehoord heeft wat er is gezegd) (Weerts)
  13. 'ne aezel haat neet ummer lang oere (=aan de buitenkant is niet te zien of iemand dom is) (wijlres)
  14. 'ne goeien haon maog nie vèt zijn. (=een goede haan mag niet vet zijn) (Genker)
  15. 'Ou dieje lèrp us binne (=Steek je tong niet uit) (Bredaas)
  16. 'r achterste van je toenge nie loat'n zieën (=zich niet laten uithoren) (Veurns)
  17. 'r nie aon ùit kanne (=iets niet kunnen begrijpen) (Luyksgestels)
  18. 's aovends nen keerl 's maorgns nen keerl (=na flink zuipen moet je 's morgens niet zeiken) (Achterhoeks)
  19. 's naachts 'n kirrel, 's mörng's 'n kirrel (=wie 's nachts feestviert, moet 's ochtends niet zeuren) (Westerkwartiers)
  20. 't 'n e gieën woar (=het is niet waar) (Waregems)
  21. 't 'n e nie da 't (leeëluk es) (=ik beweer niet dat het (lelijk is) ) (Waregems)
  22. 't 'n es geeën woar (=het is niet waar) (Waregems)
  23. 't 'n steekt zooë nauwe nie (=zo nauwkeurig hoeft het nu ook niet te zijn) (Waregems)
  24. 't avvesseert (goa vurruit) lek buëne knuëp'n (=Het vordert totaal niet) (Wichels)
  25. 't besant nie (=het geeft niet) (Deinzes)
  26. 't besant nie (=het geeft niet) (Ouwegems)
  27. 't bijt in zijn bille (=hij kan er niet aan weerstaan) (Kaprijks)
  28. 't blift in zènne kop steken (=hij kan het niet vergeten) (Sint-Niklaas)
  29. 't bloed krupt woar 't niet goan ken (=de familieband blijft altijd meespelen) (Westerkwartiers)
  30. 't buosverveur is kloe, ete (=Het openbaar vervoer is niet zo geweldig.) (Nuths)
  31. 'T doodskoppe niet weerd (Dôodskoppe) (=Waardeloos persoon) (Westfries)
  32. 't droetj vierkant (=het gaat niet goed) (Meers)
  33. 't droujt vierkant (=het lukt niet) (Brakels)
  34. 't dut niks heur (=het geeft niet hoor) (Westerkwartiers)
  35. 't dut niks hoe 't kiend hiet, as 't moar 'n noam het (=wanneer men een apparaat even niet benoemen kan) (Westerkwartiers)
  36. 't ê nie zuste (=het gaat niet goed) (Kortrijks)
  37. 't e no (g) ne skooën'n, ge zijt no (g) ne skooën'n gij! (=afkeuren wie niet meer meedoet (laf gedrag) ) (Waregems)
  38. 't ee geen avanse (='t Is de moeite niet) (Deinzes)
  39. 't Ees van mien broek (='t Is niet naar mijn zin) (Ronsisch)
  40. 't en affeseert hier nie (=het schiet hier niet op) (Waregems)
  41. 't en e (s) niemer nooëdi (g) (=het hoeft niet meer) (Waregems)
  42. 'T en eet 'r ginne lap an (=Het is niet te vergelijk) (Harelbeeks)
  43. 't en es gienen teek (=Je mag hem niet onderschatten) (Hansbeeks)
  44. 't en es nie nur oes goeste / me zin d'r wel mee (=dat zint ons niet (ontgoocheld) ) (Waregems)
  45. 't en is gin trop of d'r zit e buk in: in elk gezelschap, in elke familie is er altijd wel één iemand die niet deugt (=er is geen troep of er zit een bok in) (Klemskerks)
  46. 't en messant nie (=Het geeft niet) (Hansbeeks)
  47. 't ene moe je doen en 't aander niet loat'n (=men moet alles goed afmaken) (Westerkwartiers)
  48. 't es allemoeël geë hoeërsnaaje (='t is niet gemakkelijk) (Bilzers)
  49. 't es d'r stommen ambacht (=zegt men van personen die niet meer met mekaar spreken)) (Meers)
  50. 't ès dor gin wilje (=ze hebben het niet te breed) (Meers)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen