122 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `goed`
- niet goed bij zijn hoofd zijn (=niet goed wijs zijn, gekke dingen doen)
- niet goed bij zijn positieven zijn (=niet op zijn gemak zijn, een beetje ziek zijn)
- niet goed snik zijn (=gek zijn (iemand))
- niet het vele is goed, maar het goede is veel. (=kwaliteit is beter dan kwantiteit)
- niet in een goed vel steken (=altijd ziek zijn, nooit gezond)
- onder een staand zeiltje is het goed roeien (=met een klein vast inkomen, verdient men al gauw genoeg voor de kost)
- op goed af spelen (=op goed geluk spelen)
- op goede voet staan met iemand (=goed kunnen opschieten)
- over de doden niets dan goeds (=men ziet kwaadspreken over overledenen als iets heel onbeleefd, er mag niet gespot worden met de dood)
- te goeder naam en faam bekend staan (=bekend staan voor goede dingen)
- te goeder trouw (=naar beste weten en eerlijk handelend)
- uit een goed nest komen (=van goede afkomst zijn)
- uit het goede hout gesneden zijn (=van goede afkomst zijn / een goed karakter hebben)
- verandering van weide doet de koeien goed. (=afwisseling en verandering positieve effecten kunnen hebben)
- vissen hebben een goed leven (=het gelag niet betalen)
- voor de wind is het goed zeilen (=onder gunstige omstandigheden is het gemakkelijker succes te hebben)
- voor geen geld of goede woorden (tot iets bereid zijn) (=niet bereid zijn tot iets, wat iemand ook ervoor biedt, en welke argumenten iemand ook naar voren brengt)
- voor goede munt aannemen (=geloven)
- waar het warm is, is het goed vrijen. (=mensen uit een rijke familie kunnen makkelijker een partner krijgen)
- wat goed eet, schijt goed. (=gezond eten laat het lichaam goed functioneren.)
- werelds goed is eb en vloed (=aardse goederen komen en gaan)
- wie goed doet, goed ontmoet (=wie goede dingen doet voor andere mensen kan soms ook goede dingen terug verwachten)
316 betekenissen bevatten `goed`
- een goed begin heeft een goed behagen maar het eindje zal de last dragen (=goed beginnen is prima, maar je moet volhouden tot het einde)
- uit de verf komen (=goed bij anderen overkomen / zich doen opmerken)
- bij elkaar passen als twee trommelstokken (=goed bij elkaar passen)
- ze alle vijf bij elkaar hebben (=goed bij zijn verstand zijn)
- de tafel eer aandoen (=goed en veel eten)
- een goede dam leggen. (=goed eten (voor het drinken van alcohol))
- je kaken roeren. (=goed eten of praten.)
- een vette bek halen. (=goed eten, vooral frituur)
- op goede voet staan met iemand (=goed kunnen opschieten)
- een gladde tong hebben (=goed kunnen praten, het goed kunnen uitleggen)
- dun snijden is het behoud van de worst. (=goed kunnen rondkomen door zuinig te zijn)
- een goed mondstuk hebben (=goed kunnen spreken)
- een goed hart toedragen (=goed kunnen verdragen)
- handen aan het lijf hebben (=goed kunnen werken)
- zo dicht als een pot zijn (=goed kunnen zwijgen/geheimen bewaren)
- de oren scherpen (=goed luisteren)
- de oren spitsen (=goed luisteren)
- goede waar prijst zichzelf (=goed materiaal moet niet aangeprezen worden)
- in ere houden (=goed onderhouden, niet laten voorbijgaan)
- in de oren knopen (=goed onthouden)
- op elkaar lijken als het ene ei op het andere (=goed op elkaar lijken)
- men wordt wel door een mestkar maar niet door een rijtuig overreden (=goed opgevoede mensen beledigen anderen minder)
- op je qui vive zijn (=goed opletten)
- uit de doppen kijken (=goed uitkijken)
- beslagen ten ijs komen (=goed voorbereid zijn)
- met beslagen paarden op het ijs komen. (=goed voorbereid zijn voor zijn taak)
- van wanten weten (=goed weten hoe men iets moet aanpakken)
- buig de boom als hij jong is (=goede gewoonten kunnen het beste al jong worden aangeleerd)
- het takje buigen als het nog jong is (=goede gewoonten leert men het beste op jonge leeftijd aan)
- de vogel over het net laten vliegen (=goede kansen niet aangrijpen)
- goederen in de dode hand (=goederen die niet vererven)
- je zegel aan iets hechten (=goedkeuring of toestemming ergens aan geven)
- wie werkt als een paard zal haver eten. (=hard werken is voor de meeste mensen geen garantie op een goed inkomen)
- op je duimpje kennen (=heel goed kennen, van buiten weten)
- geheel oog zijn (=heel goed opletten)
- geheel oor zijn (=heel goed opletten - goed luisteren)
- het einde van het liedje (=het einde van iets goeds)
- op fluweel zitten (=het erg goed en gemakkelijk hebben)
- de klad zit er in (=het gaat niet goed)
- een dronkemansgebed doen (=het geld natellen (als het zo goed als op is))
- de schapen van de bokken scheiden (=het goede van het slechte scheiden)
- parels/paarlen voor de zwijnen werpen (=het goede verspillen aan hen die het niet verdienen/waarderen)
- het is galgen of burgemeesteren. (=het is goed of fout, er is geen tussenweg)
- het is gezond om in het vuur te pissen (=het is goed om hevigheid te kalmeren)
- laat maar zitten (=het is goed zo)
- zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens (=het is nergens zo goed als thuis)
- late haver komt ook op (=het is niet omdat iets laat komt, dat het niet goed zou zijn)
- de vruchten zullen de beloften der bloemen overtreffen (=het is nu al goed, maar het eindresultaat wordt nog veel beter)
- het is een hopje in een brouwketel (=het is zo goed als niets)
- het is altijd rouwen en trouwen (=het leven is een afwisseling van goede en slechte tijden)
50 dialectgezegden bevatten `goed`
- a zitj 'r dik in (=hij zit goed bij kas) (Meers)
- A-j er goed an toekoemen (=Alles wel beschouwd, goed bekeken) (Giethoorns)
- A'j er now ies goed an toekomen (=Op de keeper beschouwd, serieus bekeken.) (Giethoorns)
- A'j t earste knoopsgat mist, krie'j t buis nich too (=Als je in het begin een fout maakt, komt het niet meer goed) (Twents)
- Aa èè zèè keiske al twiê kante opgebrand (=Hij heeft goed geleefd) (Hals)
- Aa is een vaas kwaat (=Hij is niet goed wijs) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- Aa is mè ze gat in de boter gevalle (=Hij is goed terecht gekomen) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- Aa is ni baa zaane zjuste (=Hij is niet goed wijs) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- Aa is nog goe baa de zaane (=Hij is nog goed bij zijn verstand) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- Aa kan goe de voeës aave (=Hij kan goed de wijs (van liedje) houden) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- Aa kan goed oët de voete (=Hij is fit) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- Aa spelt een bekke (=Hij is niet goed wijs) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- Aa zie ze vliege (=Hij is niet goed wijs) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- Aa zit oep ne goeië waa (=hij heeft het goed thuis) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- Aa zitj er veur'n gelèk as Zjang in d'onn'n (=Hij staat er goed voor) (Ninoofs)
- Aachteruut boerken (=Het. gaat niet goed met het bedrijf) (Giethoorns)
- aad en vaul, zaag te boer, en hae stoek ze wijf èn de vaulbak (=alle middelen zijn goed als het je goed uitkomt) (Munsterbilzen - Minsters)
- aad ô struis (=hou je goed) (Sint-Niklaas)
- aad wieënë ès een guns, mèr joenk blijve een graute kuns (=verzorg je altijd goed als je ouder wordt) (Munsterbilzen - Minsters)
- aagd: Aagd a (ale) goed ee! (=Het beste nog!) (Lebbeeks)
- aatërlëk zin (=niet goed bij de les zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
- aawe ôtleg is goe maar aawe spikkelaas deegt ni (=u kan het goed uitleggen maar het houdt geen steek) (Booms)
- Ach, ut mag wel zo we'en! (=Het gaat goed met mij) (Hoogeveens)
- adjeu en de wènd van aatër (=hou je goed) (Munsterbilzen - Minsters)
- adjeu én de wénd vanaater (=tot ziens, het ga je goed) (Bilzers)
- ae ken twieë stieën'n doen vechten (=hij is er goed in mensen tegen elkaar op te zetten) (Wichels)
- ae trapt'n goëd op zèene stèert (=hij reed hard) (Wichels)
- ae wild'em nie voegen / zae wild'eur nie voegen (=hij / zij past zich niet goed aan de regels aan) (Wichels)
- afetieteafetijte (=op het goed geluk af) (Wetters)
- afgaun: Da gaud a (ni) af (=Dat staat je (niet) goed / dat ligt je (niet) goed) (Lebbeeks)
- afgaun: Da gaud a goed af (=Jij bent daar de geschikte persoon voor) (Lebbeeks)
- agge denkt des goed (=als je denkt dat het goed is) (brabants)
- agge mar leut et (=als je maar pret hebt, dan is het goed) (Huijbergs)
- Agge Wouw op oewe rug aar ange, zoude nie naar Baarege verlange (=Als je Wouw op je rug moest dragen zou je nooit naar Bergen op Zoom verlangen (naar iets verlangen dat zo goed als onbereikbaar is)) (Roosendaals)
- ai eit da precies mei roeffe gedoa (=hij heeft dat niet goed gedaan) (Leefdaals)
- ai trouwt mah je mee (=goed gedaan) (Zeeuws)
- ajei ne slag van de meule gat (=hij is niet goed wijs) (Antwerps)
- Ak iets doe, doek het goed (=Als ik iets doe, doe ik het goed) (Hoogeveens)
- Akkedeere (=goed met elkaar over weg kunnen) (boxtels)
- akkedeïre (=goed met elkaar overweg komen) (Waanroods)
- Akkederen (=goed overweg kunnen) (nieuwkuijks)
- alabonnurre! (=goed zo, bravo!) (Waregems)
- all's good, good te passe (=alles goed) (Twents)
- alleej, haawdoe èn saluu (t) war! (=nou vooruit, het ga je goed en tot ziens hè!) (Tilburgs)
- Allerraande toekieken (=Er niet goed uitzien) (Giethoorns)
- alles goed jongen / aal goud mienjong (=alles goed jongen) (Gronings)
- alles kits en de bok vet (=alles is goed) (Westerkwartiers)
- alleven haarn (=niet goed wijs) (Zeeuws)
- allewaajl moeste bekans zën ooge op zëne règ stoën hëbbe (=tegenwoordig moet je goed uit je doppen zien) (Munsterbilzen - Minsters)
- allewaajl moestë wol ogë mèt stêt hëbbë (=tegenwoordig moet je heel goed uit je doppen kijken !) (Munsterbilzen - Minsters)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen