Spreekwoorden met `goed`

Zoek


122 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `goed`

  1. niet goed bij zijn hoofd zijn (=niet goed wijs zijn, gekke dingen doen)
  2. niet goed bij zijn positieven zijn (=niet op zijn gemak zijn, een beetje ziek zijn)
  3. niet goed snik zijn (=gek zijn (iemand))
  4. niet het vele is goed, maar het goede is veel. (=kwaliteit is beter dan kwantiteit)
  5. niet in een goed vel steken (=altijd ziek zijn, nooit gezond)
  6. onder een staand zeiltje is het goed roeien (=met een klein vast inkomen, verdient men al gauw genoeg voor de kost)
  7. op goed af spelen (=op goed geluk spelen)
  8. op goede voet staan met iemand (=goed kunnen opschieten)
  9. over de doden niets dan goeds (=men ziet kwaadspreken over overledenen als iets heel onbeleefd, er mag niet gespot worden met de dood)
  10. te goeder naam en faam bekend staan (=bekend staan voor goede dingen)
  11. te goeder trouw (=naar beste weten en eerlijk handelend)
  12. uit een goed nest komen (=van goede afkomst zijn)
  13. uit het goede hout gesneden zijn (=van goede afkomst zijn / een goed karakter hebben)
  14. verandering van weide doet de koeien goed. (=afwisseling en verandering positieve effecten kunnen hebben)
  15. vissen hebben een goed leven (=het gelag niet betalen)
  16. voor de wind is het goed zeilen (=onder gunstige omstandigheden is het gemakkelijker succes te hebben)
  17. voor geen geld of goede woorden (tot iets bereid zijn) (=niet bereid zijn tot iets, wat iemand ook ervoor biedt, en welke argumenten iemand ook naar voren brengt)
  18. voor goede munt aannemen (=geloven)
  19. waar het warm is, is het goed vrijen. (=mensen uit een rijke familie kunnen makkelijker een partner krijgen)
  20. wat goed eet, schijt goed. (=gezond eten laat het lichaam goed functioneren.)
  21. werelds goed is eb en vloed (=aardse goederen komen en gaan)
  22. wie goed doet, goed ontmoet (=wie goede dingen doet voor andere mensen kan soms ook goede dingen terug verwachten)

316 betekenissen bevatten `goed`

  1. een goed begin heeft een goed behagen maar het eindje zal de last dragen (=goed beginnen is prima, maar je moet volhouden tot het einde)
  2. uit de verf komen (=goed bij anderen overkomen / zich doen opmerken)
  3. bij elkaar passen als twee trommelstokken (=goed bij elkaar passen)
  4. ze alle vijf bij elkaar hebben (=goed bij zijn verstand zijn)
  5. de tafel eer aandoen (=goed en veel eten)
  6. een goede dam leggen. (=goed eten (voor het drinken van alcohol))
  7. je kaken roeren. (=goed eten of praten.)
  8. een vette bek halen. (=goed eten, vooral frituur)
  9. op goede voet staan met iemand (=goed kunnen opschieten)
  10. een gladde tong hebben (=goed kunnen praten, het goed kunnen uitleggen)
  11. dun snijden is het behoud van de worst. (=goed kunnen rondkomen door zuinig te zijn)
  12. een goed mondstuk hebben (=goed kunnen spreken)
  13. een goed hart toedragen (=goed kunnen verdragen)
  14. handen aan het lijf hebben (=goed kunnen werken)
  15. zo dicht als een pot zijn (=goed kunnen zwijgen/geheimen bewaren)
  16. de oren scherpen (=goed luisteren)
  17. de oren spitsen (=goed luisteren)
  18. goede waar prijst zichzelf (=goed materiaal moet niet aangeprezen worden)
  19. in ere houden (=goed onderhouden, niet laten voorbijgaan)
  20. in de oren knopen (=goed onthouden)
  21. op elkaar lijken als het ene ei op het andere (=goed op elkaar lijken)
  22. men wordt wel door een mestkar maar niet door een rijtuig overreden (=goed opgevoede mensen beledigen anderen minder)
  23. op je qui vive zijn (=goed opletten)
  24. uit de doppen kijken (=goed uitkijken)
  25. beslagen ten ijs komen (=goed voorbereid zijn)
  26. met beslagen paarden op het ijs komen. (=goed voorbereid zijn voor zijn taak)
  27. van wanten weten (=goed weten hoe men iets moet aanpakken)
  28. buig de boom als hij jong is (=goede gewoonten kunnen het beste al jong worden aangeleerd)
  29. het takje buigen als het nog jong is (=goede gewoonten leert men het beste op jonge leeftijd aan)
  30. de vogel over het net laten vliegen (=goede kansen niet aangrijpen)
  31. goederen in de dode hand (=goederen die niet vererven)
  32. je zegel aan iets hechten (=goedkeuring of toestemming ergens aan geven)
  33. wie werkt als een paard zal haver eten. (=hard werken is voor de meeste mensen geen garantie op een goed inkomen)
  34. op je duimpje kennen (=heel goed kennen, van buiten weten)
  35. geheel oog zijn (=heel goed opletten)
  36. geheel oor zijn (=heel goed opletten - goed luisteren)
  37. het einde van het liedje (=het einde van iets goeds)
  38. op fluweel zitten (=het erg goed en gemakkelijk hebben)
  39. de klad zit er in (=het gaat niet goed)
  40. een dronkemansgebed doen (=het geld natellen (als het zo goed als op is))
  41. de schapen van de bokken scheiden (=het goede van het slechte scheiden)
  42. parels/paarlen voor de zwijnen werpen (=het goede verspillen aan hen die het niet verdienen/waarderen)
  43. het is galgen of burgemeesteren. (=het is goed of fout, er is geen tussenweg)
  44. het is gezond om in het vuur te pissen (=het is goed om hevigheid te kalmeren)
  45. laat maar zitten (=het is goed zo)
  46. zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens (=het is nergens zo goed als thuis)
  47. late haver komt ook op (=het is niet omdat iets laat komt, dat het niet goed zou zijn)
  48. de vruchten zullen de beloften der bloemen overtreffen (=het is nu al goed, maar het eindresultaat wordt nog veel beter)
  49. het is een hopje in een brouwketel (=het is zo goed als niets)
  50. het is altijd rouwen en trouwen (=het leven is een afwisseling van goede en slechte tijden)

50 dialectgezegden bevatten `goed`

  1. a zitj 'r dik in (=hij zit goed bij kas) (Meers)
  2. A-j er goed an toekoemen (=Alles wel beschouwd, goed bekeken) (Giethoorns)
  3. A'j er now ies goed an toekomen (=Op de keeper beschouwd, serieus bekeken.) (Giethoorns)
  4. A'j t earste knoopsgat mist, krie'j t buis nich too (=Als je in het begin een fout maakt, komt het niet meer goed) (Twents)
  5. Aa èè zèè keiske al twiê kante opgebrand (=Hij heeft goed geleefd) (Hals)
  6. Aa is een vaas kwaat (=Hij is niet goed wijs) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  7. Aa is mè ze gat in de boter gevalle (=Hij is goed terecht gekomen) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  8. Aa is ni baa zaane zjuste (=Hij is niet goed wijs) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  9. Aa is nog goe baa de zaane (=Hij is nog goed bij zijn verstand) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  10. Aa kan goe de voeës aave (=Hij kan goed de wijs (van liedje) houden) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  11. Aa kan goed oët de voete (=Hij is fit) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  12. Aa spelt een bekke (=Hij is niet goed wijs) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  13. Aa zie ze vliege (=Hij is niet goed wijs) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  14. Aa zit oep ne goeië waa (=hij heeft het goed thuis) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  15. Aa zitj er veur'n gelèk as Zjang in d'onn'n (=Hij staat er goed voor) (Ninoofs)
  16. Aachteruut boerken (=Het. gaat niet goed met het bedrijf) (Giethoorns)
  17. aad en vaul, zaag te boer, en hae stoek ze wijf èn de vaulbak (=alle middelen zijn goed als het je goed uitkomt) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. aad ô struis (=hou je goed) (Sint-Niklaas)
  19. aad wieënë ès een guns, mèr joenk blijve een graute kuns (=verzorg je altijd goed als je ouder wordt) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. aagd: Aagd a (ale) goed ee! (=Het beste nog!) (Lebbeeks)
  21. aatërlëk zin (=niet goed bij de les zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. aawe ôtleg is goe maar aawe spikkelaas deegt ni (=u kan het goed uitleggen maar het houdt geen steek) (Booms)
  23. Ach, ut mag wel zo we'en! (=Het gaat goed met mij) (Hoogeveens)
  24. adjeu en de wènd van aatër (=hou je goed) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. adjeu én de wénd vanaater (=tot ziens, het ga je goed) (Bilzers)
  26. ae ken twieë stieën'n doen vechten (=hij is er goed in mensen tegen elkaar op te zetten) (Wichels)
  27. ae trapt'n goëd op zèene stèert (=hij reed hard) (Wichels)
  28. ae wild'em nie voegen / zae wild'eur nie voegen (=hij / zij past zich niet goed aan de regels aan) (Wichels)
  29. afetieteafetijte (=op het goed geluk af) (Wetters)
  30. afgaun: Da gaud a (ni) af (=Dat staat je (niet) goed / dat ligt je (niet) goed) (Lebbeeks)
  31. afgaun: Da gaud a goed af (=Jij bent daar de geschikte persoon voor) (Lebbeeks)
  32. agge denkt des goed (=als je denkt dat het goed is) (brabants)
  33. agge mar leut et (=als je maar pret hebt, dan is het goed) (Huijbergs)
  34. Agge Wouw op oewe rug aar ange, zoude nie naar Baarege verlange (=Als je Wouw op je rug moest dragen zou je nooit naar Bergen op Zoom verlangen (naar iets verlangen dat zo goed als onbereikbaar is)) (Roosendaals)
  35. ai eit da precies mei roeffe gedoa (=hij heeft dat niet goed gedaan) (Leefdaals)
  36. ai trouwt mah je mee (=goed gedaan) (Zeeuws)
  37. ajei ne slag van de meule gat (=hij is niet goed wijs) (Antwerps)
  38. Ak iets doe, doek het goed (=Als ik iets doe, doe ik het goed) (Hoogeveens)
  39. Akkedeere (=goed met elkaar over weg kunnen) (boxtels)
  40. akkedeïre (=goed met elkaar overweg komen) (Waanroods)
  41. Akkederen (=goed overweg kunnen) (nieuwkuijks)
  42. alabonnurre! (=goed zo, bravo!) (Waregems)
  43. all's good, good te passe (=alles goed) (Twents)
  44. alleej, haawdoe èn saluu (t) war! (=nou vooruit, het ga je goed en tot ziens hè!) (Tilburgs)
  45. Allerraande toekieken (=Er niet goed uitzien) (Giethoorns)
  46. alles goed jongen / aal goud mienjong (=alles goed jongen) (Gronings)
  47. alles kits en de bok vet (=alles is goed) (Westerkwartiers)
  48. alleven haarn (=niet goed wijs) (Zeeuws)
  49. allewaajl moeste bekans zën ooge op zëne règ stoën hëbbe (=tegenwoordig moet je goed uit je doppen zien) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. allewaajl moestë wol ogë mèt stêt hëbbë (=tegenwoordig moet je heel goed uit je doppen kijken !) (Munsterbilzen - Minsters)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen