Spreekwoorden met `den`

Zoek


484 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `den`

  1. de pil vergulden (=iets vervelends op zo vriendelijk mogelijke manier zeggen)
  2. de regels met voeten treden (=overtreden, voorschriften niet opvolgen / onbehouwen te werk gaan)
  3. de rijzende/opgaande zon aanbidden (=in de gunst trachten te komen van iemand die succesvol is)
  4. de schapen van de bokken scheiden (=het goede van het slechte scheiden)
  5. de schepen achter zich verbranden (=een beslissing nemen en niet meer terug kunnen)
  6. de steven wenden (=op een andere manier de dingen gaan aanpakken)
  7. de tanden laten zien (=zich heel erg fel verdedigen)
  8. de tanden op elkaar zetten (=zichzelf dwingen om stil te zijn of door te zetten.)
  9. de teugels in handen hebben/houden (=de leiding hebben/houden)
  10. de tijd heelt alle wonden (=na lange tijd zal de pijn vanzelf over gaan)
  11. de touwtjes in handen hebben (=de controle hebben over een situatie.)
  12. de vinger aan de pols houden (=in de gaten houden of alles goed gaat)
  13. de woorden uit de mond halen/nemen (=zeggen wat de ander ook net wou zeggen)
  14. denken met kousen en schoenen in de hemel te komen (=denken dat men zich niet moet inspannen)
  15. denken moet je aan een paard overlaten, dat heeft een groter hoofd (=niet te veel denken maar doen)
  16. denken moet je aan een paard overlaten, die hebben een groter hoofd. (=je moet niet te veel denken)
  17. denkt aleer gij doende zijt en doende denkt dan nog. (Guido Gezelle) (=maak een plan alvorens ergens aan te beginnen, en stel tijdens de activiteit het plan bij indien nodig)
  18. die de minste tanden hebben, kauwen het meest (=de domste mensen voeren gewoonlijk het hoogste woord)
  19. dode honden bijten niet (al zien ze lelijk) (=van doden is geen gevaar te duchten)
  20. doe wel naar mijn woorden, maar ziet niet naar mijn daden (=ik geef raad waar je je het beste aan kan houden, maar ik doe het zelf niet)
  21. doekje voor het bloeden (=een schrale troost, of een ontoereikende, slechts symbolische maatregel)
  22. door de spitsroeden lopen. (=veel kritiek krijgen, gestraft worden)
  23. door het verleden achtervolgd worden (=problemen of fouten van vroeger blijven invloed hebben.)
  24. door merg en been gaan/dringen/snijden (=buitengewoon kwetsend of doordringend zijn)
  25. duizend doden sterven (=enorme angsten uitstaan)
  26. dun snijden is het behoud van de worst. (=goed kunnen rondkomen door zuinig te zijn)
  27. een achterdeurtje openhouden (=een redmiddel in nood houden)
  28. een boterham met tevredenheid (=een (droge) boterham (zonder beleg))
  29. een dood paard aan een boom binden (=overdreven voorzichtig zijn)
  30. een gouden dak op het huis hebben (=wonen in een huis dat gebouwd is met geleend geld)
  31. een gouden hart hebben (=heel aardig/lief zijn)
  32. een gouden zadel maakt geen ezel tot paard. (=een mens verandert niet door uiterlijkheden)
  33. een haar in de boter vinden/zoeken (=op het kleinste detail vitten)
  34. een handwerk heeft een gouden bodem (=een goed vakman verdient altijd zijn brood)
  35. een harde dobber (zijn/worden) (=niet gemakkelijk (zijn/worden))
  36. een huis met gouden balken (=een huis met hypotheek bezwaard)
  37. een kaars voor de duivel branden (=slechte daden goedpraten omdat er je er voordeel uit kan halen)
  38. een koude mei een gouden mei. (=koude in mei is goed voor het land)
  39. een laag profiel houden (=zich niet laten opmerken)
  40. een loden pijp hebben (=een hete vloeistof snel kunnen opdrinken)
  41. eén onderrok trekt meer dan twee paarden. (=de invloed van een vrouw is heel sterk)
  42. een onzevader bidden in alle kapelletjes (=in alle cafés langsgaan)
  43. een oog in het zeil houden (=in de gaten houden)
  44. een oogje in het zeil houden (=alert zijn)
  45. een oortje in vieren zouden bijten (=erg gierig zijn)
  46. een paardenmiddel (=een uiterste remedie)
  47. een rare schaats rijden (=zich raar aanstellen, lichtzinnig leven)
  48. een scheve schaats rijden (=een misstap begaan. Een morele regel overtreden)
  49. een slag om de arm houden (=niet direct alles vertellen of voorzichtig zijn om toekomstige problemen voor te zijn)
  50. een stille in den lande zijn (=iemand die erg stil en ingetogen is of iemand die zich bijna nooit ergens mee bemoeit)

698 betekenissen bevatten `den`

  1. de wind waait uit een andere hoek (=de meningen/omstandigheden zijn veranderd)
  2. geen zorgen voor morgen, elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad (=de moeilijkheden van vandaag zijn genoeg om je zorgen over te maken)
  3. iemand kunnen maken en breken (=de mogelijkheid hebben te beslissingen over iemands leven en dood en welbevinden)
  4. niet door de beugel kunnen (=de norm overschrijden van wat aanvaardbaar of behoorlijk is)
  5. de kaart van het land kennen (=de omstandigheden kennen)
  6. de bordjes zijn verhangen (=de omstandigheden zijn veranderd)
  7. de grote vissen eten de kleine (=de ondergeschikten moeten doen wat de baas zegt / het slachtoffer worden van overmacht.)
  8. met zijn talenten woekeren (=de persoonlijke mogelijkheden/gaven goed gebruiken)
  9. een streep door de rekening halen (=de schuld van iemand kwijtschelden en het er niet meer over hebben)
  10. de dader ligt op het kerkhof (=de schuldige is niet te vinden)
  11. genade voor recht laten gelden (=de straf kwijtschelden)
  12. in het krijt treden (=de strijd aanbinden)
  13. de dans om het gouden kalf (=de strijd om rijk te worden)
  14. tijd heeft vleugels en geen teugels. (=de tijd gaat snel en is niet te beïnvloeden)
  15. de tijd kent geen genade (=de tijd gaat sneller voorbij dan je denkt)
  16. mundus vult decipi (=de wereld wil bedrogen worden)
  17. het gras voor de voeten wegmaaien (=de woorden uit de mond nemen - alle kansen ontnemen)
  18. je beslag krijgen (=definitief ten einde lopen , beslist worden)
  19. bezint eer ge begint (=denk goed na over de gevolgen voordat je actie onderneemt)
  20. zwijgen en denken zal niemand krenken. (=denk na voor je iets zegt wat pijn kan doen)
  21. je doet de boter in de pan, maar bakt er niks van (=denken dat je iets begrijpt, terwijl je dat niet doet)
  22. denken met kousen en schoenen in de hemel te komen (=denken dat men zich niet moet inspannen)
  23. de waarheid in pacht hebben (=denken de enige te zijn die de waarheid kent of vertelt)
  24. dat zaakje zal wel doodbloeden (=die kwestie zal geleidelijk aan wel worden vergeten)
  25. die is niet voor de poes (=die moet als tegenstander niet onderschat worden)
  26. tussen die twee was er geen chemie (=die twee mensen hadden te veel karakterverschillen om goed te kunnen samenwerken)
  27. je kan niet door een muur lopen, behalve als er een deur in zit (=dingen kunnen alleen gedaan worden als er een reële kans toe is)
  28. het hart op de tong dragen (=direct zeggen wat iemand denkt, ongeacht of dat slim is of niet)
  29. iemands levensdraad afsnijden (=doden)
  30. om zeep brengen/helpen/zijn (=doden/mislukken)
  31. genadebrood eten (=door anderen onderhouden worden)
  32. je trekken thuis krijgen (=door anderen op dezelfde manier behandeld worden als je hun behandelde (bv met een streek))
  33. in goede aarde vallen (=door de ontvanger goed ontvangen worden)
  34. recht praten wat krom is (=door een ingewikkelde, onjuiste redenering een onzuivere situatie, daad of besluit trachten van een rechtvaardiging te voorzien)
  35. je achter de oren krabben (=door een onverwachte, zorgelijke ontwikkeling tot nadenken gestemd zijn)
  36. een zware pijp roken (=door eigen schuld in moeilijkheden komen)
  37. reageren met de voeten (=door ergens weg te gaan, weg te blijven of niet meer terug te keren, aangeven dat men niet tevreden is)
  38. tijd heelt alle wonden (=door het verloop van tijd worden herinneringen zwakker en de erge dingen minder erg)
  39. tijd slijt (=door het verloop van tijd worden herinneringen zwakker en de erge dingen minder erg)
  40. het paard van Troje binnenhalen (=door onnadenkendheid of onnozelheid de vijand toelaten)
  41. de gestage drup holt de steen (uit) (=door vol te houden wordt uiteindelijk wel het doel bereikt)
  42. men vangt meer vliegen met honing/stroop dan met azijn (=door vriendelijk te zijn bereik je meer bij iemand dan met lelijke woorden)
  43. door het lint gaan (=door woede je emoties niet (meer) onder controle kunnen houden)
  44. iets/iemand in de gaten hebben/krijgen (=doorkrijgen hoe dingen in elkaar steken of zicht houden op de situatie)
  45. korte metten maken (=doortastend optreden)
  46. spijkers met koppen slaan (=doortastend optreden)
  47. door de mand vallen (=doorzien worden)
  48. een stuk in je kraag drinken (=dronken worden)
  49. het beestje bij zijn naam noemen (=duidelijk en precies zeggen hoe je over iets of iemand denkt; precies zeggen hoe iets zit)
  50. onder de neus wrijven (=duidelijk zeggen wat er van gevonden wordt)

50 dialectgezegden bevatten `den`

  1. den iup smijdn (=bij de rest gooien) (Kaprijks)
  2. be den troep (=in het leger) (Kaprijks)
  3. bedrogen dat den doom uut zun ogen komt (=erg bedrogen) (Veurns)
  4. begin den daog nie mètte sjerve van den daog tevürre (=begin iedere dag met een zuivere lei) (Munsterbilzen - Minsters)
  5. bei den board doen (=iemand bedriegen) (Hams)
  6. bèirpit (=iet vèr léig te loëte trekke en op 't lant van den akker te loëte kappe) (Dendermonds)
  7. beneje Delft (=vlakbij Delft / Rotterdam / den Haag) (Westlands)
  8. bessom: Over den bessom getraat zijn (=Ongehuwd samenwonen) (Lebbeeks)
  9. bibbele van den angs (=beven van schrik) (Bilzers)
  10. Bij den bok duen (=Bedriegen) (Lokers)
  11. bij den coljee stekke / pakke (=bij de kraag vatten) (Gents)
  12. bij den dievel te biechte goën (=bij de verkeerde persoon zijn beklag gaan doen) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. bij iemëd dèk ieëver den dëlper koeëme (=iemands huis platlopen) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. bij iemës iëver den dërpël koëme (=bij iemand aan huis komen) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. binst den aurlog (=onder de oorlog) (Winksels)
  16. Blief van mien af , I-j mag mien wel an de boks kommen, moar alleen at e an den draod hink (=Blijf van me af) (Achterhoeks)
  17. Bloës mèr nie zoe hauch van den toën (=hoge bomen vangen veel wind) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. botteklang: Gieël den botteklang (=heel de boel) (Lebbeeks)
  19. brierke den daud hëbbe aoën wërkë (=lui zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. brierke den daud hëbbe aoën.... (=iets haten....) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. d'rmee voare (=iets aan den lijve ervaren) (Luyksgestels)
  22. da dank tich den aajl (=dat is nogal wiedes) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. da doert mich den ene mèt degene (=dat duurt me wat lang) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. Da kan den bruinen nie trekken. (=Dat kan ik niet betalen) (Bevers)
  25. da kind eeft den mol (=kind dat de bof heeft) (Waarschoots)
  26. da smokt nôr den trog om nog; t is om ô duimen en vingers af te lekken ( (=dat is heel lekker) (Sint-Niklaas)
  27. da's den iejste varkespuujt da'k vandoag vast pak (=gij zijt de eerste mens die ik vandaag een hand geef) (lenniks)
  28. da's gedoan van den ongd zen kloeëte (=dat is slordig gedaan) (antwerps)
  29. daaj deed van den heilen daog genen doef (=zij doet de ganse dag niets) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. daaj geet asof ze den heile naach piëdsje hèt gevaore (=O-benig stappen) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. daaj hèt den haoën de kop aofgebiëte (=zij heeft vuurrode lippen) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. daaj hèt den haon de kop aofgebiëte (=ze heeft vuurrode lippenstift op) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. daaj hèt den haon zene kop aofgebiëte (=die heeft nogal rode lippen) (Tongers)
  34. daaj hèt den heilege gees op bezik gehad (=in verwachting en geen vent) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. daaj hét ziëkër den haon zëne kop aofgebiëte (=ze heeft (overdreven) rode lippen) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. daaj kniepde hum èn den doenkele (=zij had schrik in het duister) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. daar taus nimei iëvër den dörpël te koëme (=je bent bij mij niet meer welkom) (Munsterbilzen - Minsters)
  38. daddaor is den dieje van mijn (=dat is mijn man daar) (Oudenbosch)
  39. Daddis van den (h)ond zen kloëte (=Dat is minderwaardig...) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  40. dae deed den heilen daog niks aanëster as z¨n kl...sjoerë (=hij zit de ganse dag op zijn lui gat) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. dae den laeftj dae haet eine helle kop (=dat ligt nog ver in de toekomst; dat maken we waarschijnlijk niet meer mee) (Heitsers)
  42. dae ès aut de hël gekroeëpe terwaajl den dievel sloeëp (=die is aan de duivel ontsnapt, een duiveldjong) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. dae ès heilegans de waeg ('t noorde) kwijt (=hij is op den dool) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. dae hèt e sjampsjot gehad (onder den oeërlog) (=die heeft (vroeger) een goede tik aan het hoofd gekregen (hij is wat gek) ) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. dae hét pietsje den daud on wërke (=hij werkt niet graag) (Bilzers)
  46. dae holt den daog nimei (=hij haalt de morgen niet meer) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. Dae is den Ool nog neet euver (=Die zal het nog flink tegenzitten) (Roermonds)
  48. dank dat den aajl (=da's logisch) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. daor bende zeker mar mee den raauwe borstel overene gegaon? (=dat lijkt maar half gedaan te zijn) (Oudenbosch)
  50. das ammël vër den hond zën Kl.... (=ondank is 's werelds loon) (Munsterbilzen - Minsters)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen