Spreekwoorden met `zet`

Zoek


99 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `zet`

  1. het zeil in top zetten (=een zo goed mogelijke vertoning weggeven)
  2. iemand aan de dijk zetten (=iemand ontslaan)
  3. iemand de duimschroeven aanzetten (=iemand scherp ondervragen, onder grote druk zetten)
  4. iemand de pen op de neus zetten (=streng ondervragen of aanpakken)
  5. iemand de voet dwars zetten (=tegenwerken)
  6. iemand een bril op de neus zetten (=iemand terechtwijzen of dwingen gehoorzaam te zijn)
  7. iemand een hak zetten (=met iemand een gemene streek uithalen)
  8. iemand een kroon opzetten (=iemand eer bewijzen)
  9. iemand een luis in de pels zetten (=iemand last bezorgen)
  10. iemand een pen op de neus zetten (=iemand dreigend vermanen)
  11. iemand het mes op de keel zetten (=iemand onder zware druk zetten)
  12. iemand iets betaald zetten (=wraak nemen of straffen)
  13. iemand in het zonnetje zetten (=iemand op positieve wijze aandacht geven, iemand eer bewijzen)
  14. iemand niet kunnen zetten (=iemand niet aardig vinden)
  15. iemand op het verkeerde been zetten (=iemand ergens een verkeerde indruk van geven, waardoor hij of zij iets gaat denken wat helemaal niet klopt)
  16. iemand op straat zetten (=iemand ontslaan)
  17. iemand op zijn nummer zetten (=iemand zeer nadrukkelijk op zijn fouten wijzen, op een wijze die voor die persoon beschamend is)
  18. iemand op zijn voorman zetten (=iemand nadrukkelijk op zijn plicht wijzen)
  19. iemand voor het naadgaren zetten (=iemand voor de schulden laten opdraaien)
  20. iemand voor paal zetten (=iemand belachelijk maken of vernederen.)
  21. iets in de verf zetten (=beklemtonen, accentueren)
  22. iets in het getouw zetten (=iets voorbereiden)
  23. iets naar zijn hand zetten (=het precies (laten) doen zoals hij wil)
  24. iets op losse schroeven zetten (=iets wankel en onzeker maken)
  25. iets op touw zetten (=iets organiseren)
  26. iets rechtzetten (=na een fout deze goed maken)
  27. in de ijskast zetten (=(tijdelijk) niet uitvoeren)
  28. in de plooi zetten (=op orde brengen)
  29. je beste beentje voor zetten (=je uiterste best doen)
  30. je gat tegen de kribbe zetten (=onwillig zijn)
  31. je klompen wegbrengen/wegzetten (=naar huis gaan/sterven)
  32. je licht niet onder de korenmaat zetten (=meespreken, je mening geven en laten merken dat je er iets van weet)
  33. je met hand en tand verzetten (=je  heftig verzetten en er alles aan doen om het niet te laten doorgaan)
  34. je schrap zetten (=klaarmaken om de klap op te vangen)
  35. je sluis openzetten (=een grote mond zetten)
  36. kwaad bloed zetten (=iemand boos maken)
  37. men heeft hem de hoorns opgezet (=iemand (vooral een bekende) heeft een relatie met zijn vrouw)
  38. met de sok op de kop gezet (=er onbewust door toedoen van anderen voor joker bijlopen)
  39. met opgestoken/opgestreken/opgezet zeil naar iemand toe gaan (=boos naar iemand toe gaan of boos bij iemand binnen komen)
  40. ongenode gasten zet men achter de deur (=wie niet welkom is, laat men niet binnen of laat men zo lang mogelijk wachten)
  41. op de kaart zetten (=gemaakt tot iets waar rekening mee gehouden wordt.)
  42. op dezelfde voet voortzetten (=op dezelfde manier)
  43. op een klein pitje zetten (=tijdelijk laten wachten, slechts langzaam laten verdergaan)
  44. strijk en zet (=altijd weer opnieuw)
  45. tegen de muur zetten (=doodschieten)
  46. vaart achter iets zetten (=iets snel (doen) uitvoeren)
  47. verstand op nul zetten (=niet nadenken en gewoon handelen.)
  48. voor het blok zetten (=iemand onverwacht in een lastige positie brengen; bijvoorbeeld iemand dwingen te reageren die dat eigenlijk niet wil, of iemand dwingen een keuze te maken.<>)
  49. zoden aan de dijk zetten (=daadwerkelijk hulp verschaffen)

53 betekenissen bevatten `zet`

  1. de verzenen tegen de prikkels slaan (=zich verzetten tegen iets wat niet tegen te gaan is)
  2. de tanden op elkaar zetten (=zichzelf dwingen om stil te zijn of door te zetten.)
  3. de lier aan de wilgen hangen (=zijn bezigheden stopzetten)

50 dialectgezegden bevatten `zet`

  1. Ge zet nie zjust jong. (=Je bent gek.) (Beverloos )
  2. Ge zèt nog hèl op oewe liftet (=Je bent nog een kwiek persoon) (Geffes)
  3. zet um (=aan de beurt zijn) (Tilburgs)
  4. Ge zèt unne schètert. (=Je bent een bangerik.) (Liths)
  5. ge zèt van mig af (=je bent van me verlost) (Wommersoms)
  6. Gèè zet nowgal ne kiejeverejer (=jij eet te traag, je bent een slechte eter) (Wommersoms)
  7. geftem 't scheufke (=laat hem zwijgen, zet de radio / TV af) (Antwerps)
  8. gif bözze / allee vuruit (=zet hem op) (Wichels)
  9. gif moa sjette, gif moa buzze (=zet er maar vaart achter) (Wevelgems)
  10. gulder zet oant tinternetten (=jullie zijn aan het internetten) (Hams)
  11. Ha hee e groewet bakkes / ha hee e voawel bakkes (=Hij zet een grote mond op) (Olens)
  12. Haa zét zaan sirein oep (=Een kind dat begint te wenen) (Sint-Katelijne-Waver)
  13. haag haan en viet werm, vël moëtëg zënen derm, zet geregeld zën poët van aatër oëpe...dan kan den dëktaur noë de kl... lope (=hou je warm, eet niet teveel, zorg dat je goed afgaat..dan is de dokter overbodig) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. haat zën haan en viet werm, staek nie te viël èn zën derm, , zèt zën poeët van aater wijd genoeg oeëpe, dan hoeste nie te dèk noë den dëktaut te lope (=warmte, matig eten, op tijd en stond naar het toilet, dat houd je uit het ziekenbed) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. hae hét e bakkes waaj ne braudoëve (=hij zet een grote mond) (Bilzers)
  16. hei dut ' m den dringer oan (=hij zet hem onder druk) (Overpelts)
  17. hei zee de champetter tigge de voerman, kom er es aaf da ich er och opzet (=hier zei de veldwachter tegen de boer, kom er eens af dat ik er U op zet) (Heusdens)
  18. Hi'j zet mit de handen recht wat hi'j mit 't gat weeromme keert (=Het schiet niet op) (Giethoorns)
  19. Hij / zij Zeit/ zet (=Hij / zij zei) (Utrechts)
  20. hij krigt 't op 'e heup'm (=hij zet zich er nu helemaal voor in) (Westerkwartiers)
  21. hij wordt op staal zet (=hij mag nu gaan rentenieren) (Westerkwartiers)
  22. hij zet alles op hoar'n en snoar'n (=hij doet zijn uiterste best) (Westerkwartiers)
  23. hij zet de oor'n ien 't enne (=hij gaat extra opletten) (Westerkwartiers)
  24. hij zet veul ien 'e woagschoal (=hij neemt veel risico's) (Westerkwartiers)
  25. ich zèt zën naoês tèsse zën twei aure (=als je zo blijft verderdoen, ga ik je de les eens spellen) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. Ik kiek wé k leut vind enders zet um nie oaan (=Ik kijk wat ik leuk vind anders zet hem niet aan) (Tilburgs)
  27. ik zet heur noar mien haand (=ik leer haar op mijn manier te werken) (Westerkwartiers)
  28. je peist dattent ier ol te zeggn eet (=hij zet een grote mond op) (Kortemarks)
  29. je zet e staptje in de weîreld (=hij gaat op zwier) (Kortemarks)
  30. je zet veel up zne toepie (=hij heeft veel pretentie) (Kortemarks)
  31. killëmeiter lis (=vrouw die grote schreden zet en dus kilometers aankan) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. Knap hom der veur, Popko! (=zet 'm op!) (Gronings)
  33. Kom bin'n en zét a ge moetj 'ier ni wèrken (=Wees welkom) (Bambrugs)
  34. Kom in en kap oech doâl (=Kom binnen en zet u.) (Walshoutems)
  35. kom in en zet oech / kap oech daol (=Kom binnen en ga zitten) (Walshoutems)
  36. links rechts kattevitess steikt aa tienen in a tes, steikt ze niet te waad of ge zet ze kwaad (=kinderrijmpje) (tervurens)
  37. Lucht zet vrucht (=Ramen open betere groei van de tomaat) (Westlands)
  38. maok ter mér ë graut kreis iëver (=zet dat maar volledig uit je hoofd) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. Marie zet t'vainster oapen da ze rieken da we kiek éiten (=Wanneer men kip at op t'Vestje) (Dendermonds)
  40. Nen boer zet gin vee op stal as hee d`r gin heuj veur hef. (=Een boer zet geen vee opstal als hij er geen hooi voor heeft. Dus niet investeren zonder geld.) (Twents)
  41. nie vergaete ze jéske aon te trékke vür daste de grot èn gees (=zet hem op voordat je eraan begint) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. Oedt j' an 't gas! (=zet je schrap!) (Veurns)
  43. pak joen akkerbielzj'n mee en zet het an (=neem jouw karig bezit mee en vertrek) (Wevelgems)
  44. pak ne stoel en zèt tich tërlengs (=ga wat zitten !) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. pak tich ne stoel en zèt tich terlengs (=ga zitten!) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. Pas mar oep of ich zet oeg onder (=Pas maar op of ik ......) (Walshoutems)
  47. plots d'n auto efkes in de skûûr (=zet de auto even in de garage) (Reeks)
  48. Pol mè zn blekkn ol, mè ze leern gat zet gièèl Kortmark plat (=Kortemarks gezegde) (Kortemarks)
  49. roapt ui boelke moar töepe en zet an (=je bent op staande voet ontslagen) (Waregems)
  50. sjrijf tich dat mèr onder zën sjoen (=zet dat maar uit je hoofd) (Munsterbilzen - Minsters)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen