54 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `steken`
- dat kan hij in zijn zak steken (=dat is raak - die zit!)
- de bazuin steken (=de lof verkondigen)
- de bezem uitsteken (=doen en laten wat men wil als de baas of leidinggevende er niet is)
- de broodkruimels steken hem (=hij kan de welstand niet dragen)
- de draak met iets steken (=ergens niets van geloven en er grapjes over maken)
- de gek met iemand steken (=spotten met iemand)
- de hand in eigen boezem steken (=zijn eigen fout inzien)
- de handen uit de mouwen steken (=aan de slag gaan en aanpakken)
- de hoofden bij elkaar steken (=overleg plegen)
- de kop in het zand steken (=doen alsof er geen gevaar dreigt en er niets aan doen)
- de koppen bij elkaar steken (=overleggen)
- de kuif opsteken (=kwaad worden)
- de lont in het kruit steken/werpen (=een uitbarsting veroorzaken)
- de naald in het spek steken. (=stoppen met werken.)
- de nek uitsteken (=risico nemen)
- de ogen uitsteken (=jaloers maken)
- de paal door de oven steken (=bankroet gaan, zich te gronde richten)
- de vlag uitsteken (=ergens erg blij mee zijn)
- een spaak in het wiel steken (=door iemands ingrijpen gaat een plan van de ander niet door)
- een speldje bij iets steken (=een onderwerp niet verder uitdiepen, van gespreksonderwerp veranderen)
- een stok in het wiel steken (=iets of iemand tegenwerken)
- een veer op de hoed steken (=een compliment geven/krijgen)
- een veer op zijn muts steken (=een compliment geven/krijgen)
- er de hand voor in het vuur steken (=heel zeker weten dat iets zo is)
- er de kat insteken (=ermee ophouden)
- er de vingers voor durven opsteken (=iets durven aanvaarden - zijn verantwoordelijkheid durven opnemen)
- er een stokje voor steken (=iets verhinderen)
- het hoofd opsteken (=zich weer doen opmerken)
- horzels steken niet en hommels doden niet. (=mensen met een grote mond dragen het minste bij)
- iemand de loef afsteken (=ergens beter in zijn dan iemand)
- iemand de ogen uitsteken (=iemand jaloers maken door de aandacht te vestigen op iets wat men heeft, en wat de ander ontbreekt)
- iemand een hart onder de gordel/riem steken (=iemand moed inspreken)
- iemand een pluim op zijn hoed steken (=iemand complimenteren)
- iemand een veer in de broek/kont steken (=iemand complimenteren of prijzen)
- iemand een veer op de hoed steken (=iemand vertellen dat die z`n werk goed gedaan heeft)
- iemand in de ogen steken (=iemand ergeren)
- iemand naar de kroon steken (=z`n best doen anderen te overtreffen)
- iets achter de kiezen steken (=iets eten)
- in de krop steken (=hinderen , onverwerkt zijn)
- in de ogen schijnen/steken (=hinderlijk zijn, ergeren)
- in een slecht vel steken (=ongezond zijn - iets ongunstigs te verwachten hebben)
- in het harnas steken (=woedend zijn)
- in iemands vel steken (=het lichamelijke lot van iemand anders ondervinden)
- je hand in een wespennest steken (=zich bemoeien met een problematisch onderwerp en wellicht daardoor zelf moeilijkheden krijgen)
- je kop in het zand steken (=doen alsof iets (een probleem) er niet is)
- je kruk ergens tussen steken (=ergens ter hulp komen)
- je mening niet onder stoelen of banken steken (=je mening niet verbergen, openlijk voor je standpunten uit durven komen, bij voorbeeld van afkeuring van iets)
- je neus in andermans zaken steken (=zich bemoeien met zaken die je niet aangaan)
- je voelhorens uitsteken (=trachten te achterhalen)
- met iemand niet willen oversteken (=niet in iemands plaats willen zijn)
5 betekenissen bevatten `steken`
- iets/iemand in de gaten hebben/krijgen (=doorkrijgen hoe dingen in elkaar steken of zicht houden op de situatie)
- goed geld naar kwaad geld gooien (=geld ergens insteken waarvan bekend is dat het verlies oplevert)
- wie zijn eigen tuintje wiedt, ziet het onkruid van een ander niet (=het is beter om energie te steken in het verbeteren van jezelf, dan in het bekritiseren van anderen)
- de rode haan laten kraaien (=iets in brand steken)
- een lange neus maken (=tong uitsteken, iemand iets inpeperen (Jaloers maken))
50 dialectgezegden bevatten `steken`
- 't blift in zènne kop steken (=hij kan het niet vergeten) (Sint-Niklaas)
- aan de pinjeir raigen (=iemand met een mes steken) (Heist-op-den-Berg)
- Al a poer verschietn (=Al uw energie in iets steken) (Bambrugs)
- an den életriek leën (=in het stopkontakt steken) (Kaprijks)
- daaj hër koplampe branne nogals ès (=haar brsten steken ferm) (Munsterbilzen - Minsters)
- daaj hèt bra kaa!!! (=haar knobbeltjes steken) (Munsterbilzen - Minsters)
- daaj hèt ferm koplampe en ze brannen ook nog (=zij heeft ferme borsten en haar tepels steken ook nog) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae heet zien aerpel neet opgaete (=iemands tenen steken door zijn sok) (Weerts)
- dat kins't ien dien buus steek'n (=dat kun je in je zak steken) (Westerkwartiers)
- De beneb bi-j een aander onder de taofel steken (=Uit het ouderlijk huis vertrekken) (Giethoorns)
- De benen bi'j een aander onder de tafel steken (=Uit het ouderlijk huis vertrekken) (Giethoorns)
- de boel onne gank zètte (='t vuur aan 't lont steken) (Munsterbilzen - Minsters)
- de duuvejoengn zittn up dn boîrd van tnest (=haar borsten steken uit haar beha) (Lichtervelds)
- de gek an steken (=in de maling nemen) (Zwols)
- de kiekens zitten deurn droad / ' t is punaisekermesse (=de tepels steken uit ten gevolge van de koude) (West-Vlaams)
- de koarten husselen (=de kaarten ondereen steken) (herenthouts)
- de kons wol zen ooge slaute vër feite, mè nie vër zen memoere (=zijn kop in het zand steken zal niet veel uithalen) (Munsterbilzen - Minsters)
- de korten steken (=speelkaarten in de hand schikken) (Sint-Niklaas)
- de mau steken (=de mei steken wanneer een huis klaar is om het dak te leggen wordt een takkenbos of ruiker gestoken en de arbeiders worden getrakteerd) (Meers)
- de moesset nau wir nie op nen aandre gon staeke (=zoek de schuld niet op een ander te steken) (Bilzers)
- De n'aarms uut de mouwen steken (=Het werk aanpakken) (Giethoorns)
- de temperatuur blift stuuk'n bij.. (=de temperatuur blijft steken bij..) (Westerkwartiers)
- dich hëbs ze vërstand get leig hange (=je hebt je verstand zeker in de broek steken) (Munsterbilzen - Minsters)
- die kinst ien 'e buus steek'n (=die kun je in je zak steken) (Westerkwartiers)
- doë bèn ich heileg van iëvertaajg (=daar durf ik mijn hand voor in het vuur steken) (Munsterbilzen - Minsters)
- e mei steken (=de mei steken wanneer een huis klaar is om het dak te leggen wordt een takkenbos of ruiker gestoken en de arbeiders worden getrakteerd) (Meers)
- e stiksken int zaat steken (=vlees zouten) (Nieuwerkerks)
- e vat steken (=een kraan in een biervat steken om te kunnen tappen) (Sint-Niklaas)
- een fritteke steken (=frieten eten) (Westels)
- Een neulle vèsseme (=Een draad door het naaldoog steken) (Mechels (BE))
- een noalde droan (=draad door een oog van een naald steken) (Kaprijks)
- een schotje voe schieten (=een stokje voor steken) (Zeeuws)
- G'et zwerte knienen Melanie. Ge moetj'ze wassen dak'et zie. En as ze gewassen zijn meugde ze steken bij de mijn. (=Je hebt zwarte knieën Melanie. Je moet ze wassen dat ik ze zie. En als ze gewassen zijn mag je ze stoppen bij mijn knieën.) (Bambrugs)
- Ge moet ies een nuve piel in au uerapparoat steken want ik paas da ze leeg is. (=Je moet een niewe batterij in je hoorapparaat steken want ik denk dat ze leeg is.) (Vrasens)
- haag zë blaod mér bènne, aanës bijt ich ët tich aof (=gelieve geen tong op me uit te steken) (Munsterbilzen - Minsters)
- hém gieëlegaus in ’t nuut steken (=voor iemand nieuwe kleren kopen) (Meers)
- Hij wol nie steken of nie snijn! (=Over iemand die koppig is) (Lokers)
- ich gon ter kotte mette mèt maoke (=daar ga ik een stokje voor steken) (Munsterbilzen - Minsters)
- iemëd stoeppe (=iemand steken (lett. en fig.)) (Munsterbilzen - Minsters)
- Iet in 't proces steken (=Iets aanhangig maken bij de rechtbank) (Ninoofs)
- immand e struë steken (=iemand een stro steken iemand bedriegen, beetnemen) (Meers)
- In de hens zetten. (=In de fik steken) (Haarlems)
- in den bok zijn gat steken (=verstoppen) (Lovendegems)
- j'et ma e strooi in z'n gat te steken en te bloazen (=van iemand die gemakkelijk te beinvloeden is) (Iepers)
- kè steken in minnen rug (=ik heb rugpijn) (Sint-Niklaas)
- na steken (=er nauw op aan komen) (Sint-Niklaas)
- nief: We zéll' n a volledeg in ' t nief steken (=We zullen je volledig nieuwe kleren kopen) (Lebbeeks)
- op iet / iemand steken (=wijten aan iets / iemand) (Wichels)
- Sjette geevn, bizze geevn (=Iets rap doen, er vaart achter steken) (Maldegems)
- Tegen Vroase-karmes steken we nuve petetten. (=Als het kekrmis is in Vrasene, oogsten we nieuwe aardappelen) (Vrasens)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen