12 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `ongeluk`
- een geluk bij een ongeluk (=terwijl iets mis gaat, gaat iets anders goed)
- een ongeluk begaan (=zodanig kwaad zijn dat er `n ongeluk van komt)
- een ongeluk komt te paard en gaat te voet (=een ongeluk is snel gebeurd, maar de gevolgen slepen lang aan)
- een ongeluk zit in een klein hoekje (=door een kleine fout kunnen gemakkelijk erg nare ongelukken gebeuren)
- het ene ongeluk kan niet op het andere wachten. (=ongeluk komt zelden alleen)
- het ene ongeluk roept het ander. (=ongeluk komt zelden alleen)
- iemand van twaalf ambachten en dertien ongelukken zijn (=steeds verschillende baantjes hebben maar in geen enkel baantje succesvol zijn)
- je een ongeluk lachen (=hetzelfde als `In een deuk liggen`, niet meer bijkomen van het lachen)
- ongeluk komt zelden alleen (=een tegenslag wordt vaak gevolgd door nog meer problemen)
- ongelukkig in het spel gelukkig in de liefde (=wie tegenslag heeft in het spel heeft misschien wel geluk in de liefde)
- twaalf ambachten, dertien ongelukken (=wie telkens van beroep verandert, slaagt uiteindelijk nergens in)
- van twaalf ambachten en dertien ongelukken zijn (=telkens ander werk doen maar er bij geen van allen iets terecht brengen)
18 betekenissen bevatten `ongeluk`
- wie veel begeert veel ontbeert (=altijd meer willen maakt ongelukkig)
- een ongeluk zit in een klein hoekje (=door een kleine fout kunnen gemakkelijk erg nare ongelukken gebeuren)
- voorkomen is beter dan genezen (=door voorzichtig te zijn kun je problemen en ongelukken voorkomen)
- een ongeluk komt te paard en gaat te voet (=een ongeluk is snel gebeurd, maar de gevolgen slepen lang aan)
- een Homerisch gelach (=harde en gemene lach om het ongeluk, de mislukking of de handicap van tegenstrevers.)
- kijken alsof hij zijn laatste oortje versnoept heeft (=heel ongelukkig kijken)
- er zonder kleerscheuren afkomen (=helemaal niets mankeren na een ongeluk)
- de duivel schijt altijd op de grootste hoop (=het ongeluk treft meestal degenen die al in moeilijkheden verkeren.)
- een paling (snoek) gevangen hebben (=iemand die per ongeluk in het water is gevallen)
- tussen de wal en het schip geraken (=in de knel komen, iets raakt per ongeluk verloren of zoek)
- het ene ongeluk kan niet op het andere wachten. (=ongeluk komt zelden alleen)
- het ene ongeluk roept het ander. (=ongeluk komt zelden alleen)
- wie niet omziet is haast teniet (=overhaastig werken leidt tot ongelukken)
- naar de kelder gaan (=verongelukken (en met een schip: zinken))
- wie zich aan een ander spiegelt spiegelt zich zacht (=wie uit het ongeluk van anderen lering trekt, zal minder ongeluk hebben)
- wie een varken is moet in het schot (=wie voor het ongeluk geboren is, hoeft geen geluk te verwachten)
- het komt te paard en het gaat te voet. (=ziekte en ongeluk komen vaak heel plotseling, maar het duurt lang voordat men weer hersteld is)
- een ongeluk begaan (=zodanig kwaad zijn dat er `n ongeluk van komt)
25 dialectgezegden bevatten `ongeluk`
- aargens beter ofkommen as Okke Kluun, dij mos hangen (=geluk hebben, aan ongeluk ontsnapt zijn) (Gronings)
- as 't kaalf verdronk'n is dempt men de put (=er moet eerst een ongeluk gebeuren eer men het euvel verhelpt) (Westerkwartiers)
- asof terdievel termét gemoeid és (=n ongeluk komt zelden alleen) (Bilzers)
- brauk emmen (=panne, in panne vallen, mechanisch ongeluk hebben) (Meers)
- bäökendje keuj en fluitendje vrolli-j douge neet (=als koeien honger lijden en vrouwen lui zijn, komt er ongeluk van) (Weerts)
- bäökendje keuj en fluitentje vrolli-j doûge neet (=als koeien honger hebben en vrouwen lui zijn, komt er ongeluk van) (Weerts)
- Daar zit de nieges op, dat brengt nieges, daar krijg je nieges van (=dat brengt ongeluk) (Amsterdams)
- den'iën zyn dwud es den andr'n zyn brwud (=iemand verdient altijd aan iemand anders ongeluk) (Harelbeeks)
- een ongeluk ligt oep een klaain pleutske (=een ongeluk zit in een klein hoekje) (Antwerps)
- een ongeluk verschieten (=zeer zwaar schrikken) (Lovendegems)
- gheluk meej un ongheluk (=geluk bij een ongeluk) (Hulsters (NL))
- hi-j kan wel strukeln over een lucefarsstokkie (=En ongeluk kan je zomaar overkomen) (Giethoorns)
- Hij is te passe ewest (=Hij heeft een ongeluk gehad) (Hoogeveens)
- iemëd ë mëleir aoëndoen (=iemand een ongeluk aandoen) (Munsterbilzen - Minsters)
- ij ee een kezze gezet (=hij heeft een auto ongeluk gehad) (Zottegems)
- mën hand sjampde aut (=ik gaf je per ongeluk een mep) (Munsterbilzen - Minsters)
- moeste mesjin e pêkske rammel hëbbe (=je zoekt je ongeluk) (Munsterbilzen - Minsters)
- nou moe kdee-ut er nie om (=per ongeluk) (Zeeuws)
- Per abuus (=Per ongeluk) (Zelzaats)
- Te passe ewest (=ongeluk gehad) (Drents)
- terdievel op zene stat traeë (=het ongeluk uitdagen) (Munsterbilzen - Minsters)
- tés gebiërd ei dasset wiës (=een ongeluk zit in een klein hoekje) (Bilzers)
- tès of terdievel termèt spiëlt (=één ongeluk komt nooit alleen) (Munsterbilzen - Minsters)
- zich verklappen (=per ongeluk iets zeggen wat men niet wou) (Sint-Niklaas)
- zij zijn de lachenduh derduh (en jij blijft aan de pan hangen) (=Profiteur van andermans ongeluk of conflict) (Utrechts)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen