I de trouw

zelfst.naamw. (m.)
Uitspraak:  [trɑu]

eigenschap dat je iemand of iets altijd steunt en hem of haar niet alleen laat
Voorbeelden:  `eeuwige trouw beloven`,
`hondentrouw`
Antoniem:  ontrouw
Synoniem:  loyaliteit
te goeder trouw  (met goede bedoelingen, oprecht)
te kwader trouw  (met slechte bedoelingen, oneerlijk)


II trouw

bijv.naamw.
Uitspraak:  [trɑu]

je houdend aan wat je ooit afgesproken hebt of als vaste gewoonte hebt aangenomen
Voorbeelden:  `iemand trouw dienen`,
`de trouwe luisteraars van ons programma`,
`trouw aan je principes`
Antoniem:  ontrouw
Synoniem:  loyaal


Synoniemen
bestendig   devotie   echt   genegenheid   getrouw   getrouwheid   ijver   inzet   loyaal   loyaliteit   onveranderlijk   overgave   toegewijdheid   toewijding   trouwhartigheid   zorgzaamheid   ontrouw (antoniem)   

Spreekwoorden en zegswijzen
• te kwader trouw (=onbetrouwbaar, oneerlijk handelend)
• te goeder trouw (=naar beste weten en eerlijk handelend)
• met de linkerhand trouwen (=huwen met een vrouw van lagere adelstand)
• iemand van kwade trouw verdenken (=verdenken dat iemand bedriegt)
• hou en trouw (beloven) (=elkaar overal (zullen) helpen)
Toon alle 7 spreekwoorden die trouw bevatten

Intensiveringen
Hoe kun je trouw krachtiger uitdrukken?
hondstrouw; trouw als een hond;

10 definities op Encyclo
  • uitdr.: Voorbeeld: ter trouwe, trouw, op getrouwe wijze - Voorbeeld: Bedenk toch, boer, een knecht die men van kindsbeen gekweekt heeft en die u twintig jaar dient, ter trouwe?! (Langs Wegen 28) uitdr.: Voorbeeld: trouw hebben in: betrouwen - Voorbeeld: Van langerhand week de koelte van ...
  • [Mil. Woordenboek, spelling van 1861 ``Trouw``] (Orde der) Oorspronkelijk ordre de la fidélité, Badensche ridderorde in 1715 door den markgraaf Karel Wilhelm van Baden-Durlach gesticht en in 1803 door den keurvorst Karel Frederik uitgebreid
  • •niet weggaan.
  • het doen wat je beloofd hebt vb: hij neemt het niet zo nauw met de huwelijkstrouw trouw zijn aan de wet [je altijd aan de wet houden] te goeder trouw zijn [eerlijk en oprecht] te kwader trouw zijn [slechte bedoelingen hebben]
  • wie zich houdt aan wat hij beloofd of afgesproken heeft vb: haar trouwe vriend laat haar niet in de steek te goeder trouw zijn [eerlijk en oprecht zijn] te kwader trouw zijn [slechte bedoelingen hebben] trouw zijn huiswerk maken [zonder een keer over te slaan] een trouwe hond [een trouw persoon]
Toon uitgebreidere definities

Deze woorden beginnen met trouw:
trouwadvertentietrouwaktetrouwambtenaartrouwautotrouwbedtrouwbeloftetrouwberichttrouwbiebtrouwbijbeltrouwboektrouwboekettrouwbreuktrouwbrieftrouwdagtrouwdatumtrouwdichttrouwdiensttrouwdinertrouweloostrouweloosheid
Toon alle woorden die beginnen met trouw

Deze woorden eindigen op trouw:
getrouwgezagsgetrouwontrouwplichtsgetrouwwaarheidsgetrouwtraditiegetrouwtherapietrouwtekstgetrouwplichtgetrouwondertrouwnatuurgetrouwmerktrouwhuwelijkstrouwhondstrouwhondentrouwgewoontegetrouwBijbelgetrouw
Toon alle woorden die eindigen op trouw

Herkomst volgens etymologiebank.nl
trouw (loyaliteit ; standvastig, loyaal)

Taaladvies
Hoe schrijf je de naam van een krantoftijdschrift, klein, of met een hoofdletter? Zie de Volkskrant / de volkskrant

Vraag & Antwoord voor je slimme speaker
Is het 'de trouw' of 'het trouw'?
Het is 'de trouw', want trouw is mannelijk. Als je het aanwijst is het 'die trouw'.
Wat betekent trouw?
'eigenschap dat je iemand of iets altijd steunt en hem of haar niet alleen laat'
Hoe spel je trouw?
trouw spel je T R O U W
Wat is een ander woord voor trouw?
Andere woorden voor trouw zijn bestendig, devotie, echt, genegenheid, getrouw, getrouwheid, ijver, inzet, loyaal, loyaliteit, onveranderlijk, overgave, toegewijdheid, toewijding, trouwhartigheid en zorgzaamheid.
Wat is het tegenovergestelde van trouw?
Een antoniem van trouw is ontrouw.

Op andere websites
Zoek trouw op Woordenlijst.org
Zoek trouw op Google
Zoek trouw op Wikipedia