snijden

werkw.

Uitspraak:	[ˈsnɛidə(n)]
Afbreekpatroon:	snij·den
Vervoegingen:	sneed (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen:	heeft gesneden (volt.deelw.) Toon alle vervoegingen

1) een snee (1) maken (in iets), of (iets) in stukken delen met een mes of ander scherp voorwerp

Voorbeelden:	`je in je vinger snijden als je een appel schilt`, `brood snijden`, `de cake in plakken snijden`
te snijden zijn	(heel hevig zijn) `De rook is te snijden.`

2) (met een vervoermiddel) plotseling van opzij voor iemand anders gaan rijden

Voorbeeld:

`iemand snijden, waardoor hij moet remmen`

3) (van lijnen) op één punt door elkaar heen gaan

Voorbeeld:	`Waar de lijnen elkaar snijden, zijn vraag en aanbod in evenwicht.`
Synoniem:	kruisen

afsnijden   afzetten   castreren   kruisen   snerpen   uitsnijden   

• twee ruggen uit een varken willen snijden (=uit één ding dubbel het voordeel willen halen)
• nieuwe messen snijden scherp (=met iets (iemand) nieuws is het aangenaam werken)
• je in de vingers snijden (=jezelf (onbedoeld) benadelen)
• het is goed riemen snijden uit andermans leer (=met andermans eigendom kan men gemakkelijk kwistig omgaan)
• geen hout snijden (=niets bewijzen , niet van toepassing zijn)
Toon alle 6 spreekwoorden die snijden bevatten

Hoe kun je met snijden een ander begrip versterken?
de rook is er te snijden; de spanning is er te snijden; snijdende kou;

• [Soldatentaal, 1914] er mooi uitzien. Ook kaas snijden.
• [Soldatentaal, 1914] kaas snijden: er net uitzien.
• Uit `De lagere vaktalen: De tabakbewerkerstaal` 1914 dit doet men tabak voor snuif die grof van korrel mag zijn.
• Uit `De lagere vaktalen: Diamantbewerking` 1914 de steenen, die van den kloover of van den zager komen, en die welke door de natuur reeds goed gevormd zijn, ontdoen van de uitstekende punten en ze zooveel mogelijk den noodigen ronden vorm geven.
• Snijden is een bewerking die als voorbereiding dient om de bereidingswijze te verkorten Het snijden heeft ook effect voor het uiterlijk van het gerecht

Toon uitgebreidere definities

• snijdend

• aansnijden• afsnijden• besnijden• fijnsnijden• insnijden• versnijden• voorsnijden• uitsnijden• toesnijden• opsnijden• kleinsnijden• draadsnijden• doorsnijden• bijsnijden• wegsnijden

snijden (met een scherp voorwerp kerven of scheiden)

1. Wat is correct: Snijd/snij het vlees of Snijdt het vlees? Zie gebiedende wijs van snijden
2. Wordt deze samenstelling aaneen geschreven, of komt er een spatie tussen? Zie dungesneden komkommer / dun gesneden komkommer
3. Waar komt de uitdrukking `Het zijn niet allen koks die lange messen dragen` vandaan? Zie Het zijn niet allen koks die lange messen dragen

Wat is de verleden tijd van snijden?

De verleden tijd van snijden is 'sneed'. Het voltooid deelwoord is 'heeft gesneden'.

Wat betekent snijden?

'een snee maken (in iets), of (iets) in stukken delen met een mes of ander scherp voorwerp' en '(met een vervoermiddel) plotseling van opzij voor iemand anders gaan rijden' en '(van lijnen) op één punt door elkaar heen gaan'

Hoe spel je snijden?

snijden spel je S N I J D E N

Wat is een ander woord voor snijden?

Andere woorden voor snijden zijn afsnijden, afzetten, castreren, kruisen, snerpen en uitsnijden.

Zoek snijden op Woordenlijst.org
Zoek snijden op Google
Zoek snijden op Wikipedia