het seizoen
zelfst.naamw.
| Uitspraak: | [sɛiˈzun] |
| Afbreekpatroon: | sei·zoen |
| Verbuigingen: | seizoenen (meerv.) |
1) elk van de periodes van drie maanden in een jaar: lente, zomer, herfst, winter | Voorbeeld: | `de vier seizoenen` | |
| Synoniem: | jaargetijde |
2) deel van een jaar met een bepaald kenmerk of bepaalde bestemming | Voorbeelden: | `toeristenseizoen`, `jachtseizoen` | |
Synoniemen
jaargetijde periode 20 definities op Encyclo
- Uit `De lagere vaktalen: Taal van post-, telegraaf- en telefoonpersoneel` 1914 seizoen-abonnement.
- •één van de vier periodes waarin het jaar verdeeld wordt, en gekenmerkt wordt door astronomische en klimatologische eigenschappen. •een jaarlijks terugkerende periode.
- elk van de perioden waarin het jaar wordt verdeeld vb: de seizoenen zijn: lente, zomer, herfst, winter Synoniem: jaargetijde periode van het jaar waarin iets wordt gedaan vb: het visseizoen is weer geopend
- (meteorologisch) Indeling op het noordelijk halfrond van de maanden van het jaar in vier perioden.
- (recreatie) De zomerperiode, die loopt van 1 mei tot 1 oktober en 22 weken telt. De overige 30 weken vallen onder de winterperiode.
Toon uitgebreidere definitiesDeze woorden beginnen met seizoen:
•
seizoenarbeid•
seizoenarbeider•
seizoensbegin•
seizoensdrank•
seizoensgriep•
seizoenshelft•
seizoenswerk•
seizoenswerkloosheid•
seizoenszege•
seizoenwerker•
seizoenwerkloosheid•
seizoenzegeDeze woorden eindigen op seizoen:
•
hoogseizoen•
laagseizoen•
verkoopseizoen•
zwemseizoen•
zomerseizoen•
zeeschildpaddenseizoen•
wintersportseizoen•
winterseizoen•
wielerseizoen•
wereldbekerseizoen•
voorjaarsseizoen•
voetbalseizoen•
visseizoen•
vaarseizoen•
toeristenseizoen•
theaterseizoen•
schaatsseizoen•
regenseizoen•
paarseizoen•
naseizoenHerkomst volgens etymologiebank.nl
seizoen (jaargetijde)Vraag & Antwoord voor je slimme speaker
Is het 'de seizoen' of 'het seizoen'?
Het is 'het seizoen', want seizoen is onzijdig. Als je het aanwijst is het 'dat seizoen'.
Wat is het meervoud van seizoen?
Het meervoud van seizoen is 'seizoenen'. Eén seizoen, twee seizoenen.
Wat betekent seizoen?
'elk van de periodes van drie maanden in een jaar: lente, zomer, herfst, winter' en 'deel van een jaar met een bepaald kenmerk of bepaalde bestemming'
Hoe spel je seizoen?
seizoen spel je S E I Z O E N
Wat is een ander woord voor seizoen?
Andere woorden voor seizoen zijn jaargetijde en periode.Op andere websites
Zoek
seizoen op Woordenlijst.org
Zoek
seizoen op Google
Zoek
seizoen op Wikipedia