Spreekwoorden met `zwaar`

Zoek

11 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `zwaar`

  1. de laatste loodjes wegen het zwaarst (=het afwerken is vaak het lastigst)
  2. de pen is machtiger dan het zwaard (=woorden kunnen meer teweeg brengen dan wapens)
  3. een zwaar hoofd in iets hebben (=er weinig kans in zien)
  4. het zwaard aangorden (=(zich klaarmaken om) de strijd aan (te) binden)
  5. het zwaard van Damocles (=iets wat snel of ieder moment kan gebeuren)
  6. ieder meent dat zijn eigen pak het zwaarst is. (=mensen overdrijven hun eigen moeilijkheden in vergelijking met die van anderen)
  7. wat het zwaarst is moet het zwaarst wegen (=wat het belangrijkste is moet het eerste gebeuren)
  8. zijn kop is zwaarder dan zijn benen (=hij is dronken (of erg moe))
  9. zo zwaar als een aambeeld (=erg zwaar)
  10. zwaar op de hand zijn (=zeer ernstig/zwaarmoedig van karakter zijn)
  11. zwaar op de maag liggen (=iets een moeilijk probleem vinden)

14 betekenissen bevatten `zwaar`

  1. een huis met gouden balken (=een huis met hypotheek bezwaard)
  2. er niet over uit kunnen (=er niet over kunnen zwijgen, er zwaar door getroffen zijn)
  3. zo zwaar als een aambeeld (=erg zwaar)
  4. titanenarbeid verrichten (=erg zwaar werk doen)
  5. tegen de borst stuiten (=ergens zwaar moeite mee hebben / met tegenzin ondervinden)
  6. de bietenbrug opgaan (=falen, ten onder gaan, zwaar verliezen)
  7. er geen been in zien (=geen bezwaar onderkennen. Er niet voor terugschrikken)
  8. het bekomt hem als de hond de knuppel na het stelen van de worst (=het valt hem zwaar tegen)
  9. je op je pik getrapt voelen (=je zwaar vernederd voelen)
  10. je hebt luxe paarden en werkpaarden (=niet iedereen heeft dezelfde positie, de een moet harder of zwaarder werken dan de ander)
  11. aan de degen rijgen (=tot (zwaar) verliezer maken)
  12. zwaar op de hand zijn (=zeer ernstig/zwaarmoedig van karakter zijn)
  13. tot de tanden bewapend (=zwaar bewapend)
  14. lelijk ten haring gevaren zijn (=zwaar pech hebben)

50 dialectgezegden bevatten `zwaar`

  1. 't doo (ds) kerrukkun over zijne rug voele rijn (=zeer bevreesd zjn om te sterven, zwaar ziek zijn) (Sint-Niklaas)
  2. 't es 'em in 't verkeeërde keelgat uskootn (=het heeft hem zwaar gestoord) (Waregems)
  3. ' t es ne veugel veur de katte (=hij is zwaar ziek) (Gents)
  4. afzee gelèk juseke oon zaie kroeës (=zwaar lijden) (Overijses)
  5. D'r van gelékt hèbbe (=Het zwaar te verduren hebben gehad) (Genneps)
  6. da keund'an gieën mens-zêën (=dat is er zwaar over) (Kaprijks)
  7. da kost em 't vew van zijn gat (=hij moet daar zwaar voor betalen) (Kaprijks)
  8. Da weeg gelek as loeët (=dat weegt erg zwaar) (Liedekerks)
  9. da weegt lik en dooën oend (=Dat is heel zwaar) (Veurns)
  10. da zal dik taige ze gat gesniefd zèn (=hij zal zwaar ontgoocheld zijn) (Tiens)
  11. daaj goeng op ër pëtatte niër (=dire ging zwaar tegen de grond) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. Daddis koë daug (=Dat is zwaar (werk)) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  13. dae haet ane waaj geluchtj (=hij kwam erachter dat het hard werken was (de waaj zit aan het einde van een vissenfuik en het is zwaar werk om die op te halen = luchte); zich in de vingers snijden (fig.) kruidenierswaren uit de koloniën) (Heitsers)
  14. dae haet zich op ‘ne knap geraeje (=hij is ergens tegenaan gereden met zwaar letsel tot gevolg) (Heitsers)
  15. dae kintj dao zoeëväöl van, as ein koe van deig traeje (=hij kan er niks van (vroeger werd zwaar deeg (rogge) met de voet gemengd)) (Heitsers)
  16. das ën striep dër mën raekëning (=dat valt zwaar tegen !) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. das ën striep doër mën raekëning (=dat valt zwaar tegen) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. das ès mich ë sjau mins (=dat is me een zwaar geval) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. das van mën botte ! (=dat valt zwaar tegen !) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. das vër graajs hoeëre van te krijge (=dat zet je zwaar aan 't tobben) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. das zwauren toebak (=dat is zwaar om te verwerken) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. dat lik zwaur op de maog (lett.) ; dat lik op de laever (fig.) (=dat ligt zwaar op de maag) (Bilzers)
  23. dat wordt eev' m zwitt' n (=dat wordt even zwaar werken) (Westerkwartiers)
  24. de beis authange (=zwaar feesten) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. de koas van tjusn zijn tieëns oaln (=hem zwaar ondervragen) (Kaprijks)
  26. de koas van tussen eu tienen hoale (=zwaar ondervraagd worden) (Gents)
  27. de meeuwen vlieguh iet hoog (=het wordt zwaar weer) (Katwijks)
  28. den ippergoai ofskiet' n (ironisch) (=zwaar blunderen (ironisch) ) (Waregems)
  29. dich bès mich e zwaur kaliebër (=jij bent een zwaar geval) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. diejee ok ge-f wa vor de deur le-ge (=zwaar in de zorgen zitten) (Oudenbosch)
  31. dikkemaan gebooist (geflest) (=zwaar gebuist) (Dilbeeks)
  32. doê ès altijd ne vijfde gank ao¨n ne zwaure dinee, den aofgank (=zwaar eten vraagt om méér dan scheten) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. Doë hûbset laeste noch nie van gezien (=dat wordt een zwaar geval) (Bilzers)
  34. E is getoakt tottop zijn bloaze. (=Hij is zwaar beledigd) (Evergems)
  35. een keirmesse es een geiseling weird (=een zwaar hoofd na een nachtje uit) (Wetters)
  36. een ongeluk verschieten (=zeer zwaar schrikken) (Lovendegems)
  37. een oog ieëver en een bats aut (=zwaar gekwetst (ironisch)) (Munsterbilzen - Minsters)
  38. eloan zien lik e muulezel (=zwaar beladen zijn) (Veurns)
  39. ën goej staar ènhëbbe (=zwaar dronken zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. Er komp een schip mit zoere appels an (=zwaar weer op komst) (Giethoorns)
  41. erd labeur (=zwaar werk) (Wichels)
  42. ët onwaert totte wérd vergeet (=het is zwaar aan 't onweren) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. Etwieën e klooët oftrekk' n (=Iemand zwaar benadelen) (Veurns)
  44. geloan gelek ne muilezel (=zwaar beladen) (Wichels)
  45. geloeën geléik as nen ezel (=zwaar geladen) (Meers)
  46. geloje waaj ne mauliëzel (=zwaar beladen) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. geloje waaj ne mauliëzël (=zwaar geladen- als een muilezel) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. geloje waajne mauliëzel (=zwaar beladen) (Bilzers)
  49. gepakt en gezakt (=zwaar geladen) (Veurns)
  50. Gisteren zwaar begaaid, kwaai van 't padje af (=Was gisteren goed feest, erg naar mijn zin gehad) (Brabants )


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen