Spreekwoorden met `wet`

Zoek


61 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `wet`

  1. aan alles een kleurtje weten te geven (=voor alles wel een uitleg weten)
  2. andere heren andere wetten (=nieuwe bazen willen nieuwe regels)
  3. boven de wet staan (=niet gebonden zijn aan de wet)
  4. dat mag de duivel weten (=dat weet ik niet)
  5. de klok hebben horen luiden maar niet weten waar de klepel hangt (=ergens over gehoord hebben, zonder er echt iets van af te weten)
  6. de sterke arm der wet (=met gepast geweld optredende overheidsorganisatie, bijvoorbeeld politie of justitie)
  7. de wet stellen (=zijn wil opleggen)
  8. een wet van Meden en Perzen zijn (=een regel waarvan nooit mag worden afgeweken)
  9. een zuiver geweten is het beste oorkussen. (=als je eerlijk bent slaap je gerust)
  10. er geen bal van weten (=niets ervan weten)
  11. er geen laars van weten (=er niets van afweten)
  12. er geen tittel of jota van afweten (=er helemaal geen kennis van hebben)
  13. er heg noch steg weten (=ergens de weg niet kennen)
  14. er op zitten zweten (=er moeizaam of langdurig aan werken)
  15. geen maat weten te houden (=onbeheerst doorgaan waarmee men begonnen is)
  16. haar wil is wet (=als wat zij wil niet gebeurt, dan ontstaan er grote conflicten)
  17. heg noch steg weten (=ergens de omgeving totaal niet kennen)
  18. het fijne ervan willen weten (=willen weten wat er precies aan de hand is)
  19. het naadje van de kous willen weten (=alle details willen weten)
  20. iemand de wet stellen (=iemand iets opdragen te doen)
  21. iets niet met zijn geweten overeen kunnen brengen (=iets niet kunnen doen omdat men het niet goed vindt)
  22. je de wet niet voor laten schrijven (=geen bevelen accepteren van een ander)
  23. je kunt nooit weten waar een paling kruipt (=zeg nooit nooit)
  24. je mag wel alles eten, maar niet alles weten. (=ik hoef je niet alles te vertellen.)
  25. Joost mag het weten (=geen idee hebben (Joost = de duivel))
  26. laat je linkerhand niet weten wat je rechterhand doet (=als je een ander geld geeft kun je dat beter stilhouden want anderen hoeven het niet te weten)
  27. meten is weten, gissen is missen (=je kunt beter afmetingen meten dan schatten)
  28. niet van het ene brood tot het andere weten te geraken (=niet rond kunnen komen)
  29. nieuwe heren nieuwe wetten (=nieuwe bazen vaardigen ook nieuwe regels uit)
  30. nood breekt wet (=bij moeilijke omstandigheden is er meer geoorloofd)
  31. onder en boven de wet zijn (=zich niet aan de regels hoeven te houden)
  32. tussen beurs en geweten geplaatst zijn (=een financieel goede - maar misdadige - zaak kunnen doen)
  33. tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren (=praktische belemmeringen weerhouden ons van het realiseren van onze plannen.)
  34. twee joden weten wat een bril kost (=we hoeven elkaar niets wijs te maken)
  35. van de hoed en de rand weten (=volledig geïnformeerd zijn)
  36. van de prins geen kwaad weten (=uiterst argeloos zijn)
  37. van god noch zijn gebod weten (=slechte dingen durven doen)
  38. van pomp noch pompstang weten (=erg dom zijn, weinig weten)
  39. van Teeuwes nog Meeuwes weten (=ergens van helemaal geen verstand hebben)
  40. van tijd noch uur weten (=hoegenaamd niet weten hoe laat het is - altijd te laat komen)
  41. van toeten noch blazen weten (=van iets geen verstand hebben)
  42. van voren niet weten dat je van achteren leeft (=erg dom zijn)
  43. van voren niet weten of men van achteren leeft (=erg dom zijn / erg ziek zijn)
  44. van wanten weten (=goed weten hoe men iets moet aanpakken)
  45. voor elke spijker een gat weten (=voor elk probleem een oplossing weten)
  46. wat hansje niet leert zal hans nooit weten (=je moet het eerst leren om het later te kunnen)
  47. weten hoe de vork in de steel zit (=precies weten wat er gebeurd is)
  48. weten hoe laat het is (=weten hoever het staat)
  49. weten hoe men dat in het vat zal gieten (=de oplossing weten)
  50. weten uit welke hoek de wind waait (=weten hoe het in elkaar zit, wie de baas is)

115 betekenissen bevatten `wet`

  1. het op de klompen aanvoelen (=achterafgepraat - Dat had men kunnen weten)
  2. de toets  kunnen doorstaan (=alle antwoorden op vragen/problemen weten)
  3. het naadje van de kous willen weten (=alle details willen weten)
  4. een oude rot in het vak (zijn) (=alles van het vak afweten en alles weten hoe te doen)
  5. er ei of kuiken van willen hebben. (=alles willen weten)
  6. als de herder dwaalt dolen de schapen (=als de leider het verkeerd doet weten de mensen die hem volgen niet wat ze doen moeten)
  7. laat je linkerhand niet weten wat je rechterhand doet (=als je een ander geld geeft kun je dat beter stilhouden want anderen hoeven het niet te weten)
  8. zitten alsof men een luis in zijn oor heeft (=alsof hij door zijn geweten beschuldigd wordt)
  9. geen slapende honden wakker maken (=beter niet over een bepaald onderwerp beginnen / aan mensen die ergens niets van weten en het er wellicht niet mee eens zijn, niets erover vertellen)
  10. door merg en been gaan/dringen/snijden (=buitengewoon kwetsend of doordringend zijn)
  11. er zal geen haan naar kraaien (=dat zal niemand te weten komen)
  12. de jongste schepen wijst het vonnis (=de kinderen willen het het best weten)
  13. weten hoe men dat in het vat zal gieten (=de oplossing weten)
  14. door vragen wordt men wijs (=door het stellen van vragen kun je veel te weten komen en veel kennis opdoen)
  15. jezelf op de borst slaan (=duidelijk aan de omgeving laten weten dat men ergens bijzonder trots op is)
  16. ambt geeft verstand. (=een baan gekregen hebben zonder er iets van af te weten)
  17. de slaap der rechtvaardigen slapen (=een schoon geweten hebben)
  18. willen weten welk vlees men in de kuip heeft (=eerst willen weten hoe iemand is)
  19. er niet van terug hebben (=er geen antwoord op weten)
  20. er niet van kunnen meespreken (=er niets over weten)
  21. in het duister tasten (=er niets over weten, geen aanknopingspunten vinden)
  22. er geen laars van weten (=er niets van afweten)
  23. er part noch deel aan hebben (=er niets van weten of niet aan deelgenomen hebben)
  24. er geen pap van gegeten hebben (=er weinig over weten)
  25. de schouders ophalen (=er zich niets van aantrekken - er niets over willen weten)
  26. van pomp noch pompstang weten (=erg dom zijn, weinig weten)
  27. van zessen klaar (=erg handig zijn en van aanpakken weten)
  28. je pen in alsem dopen (=erg negatief of kwetsend schrijven)
  29. je pen in gal en alsem dopen (=erg negatief of kwetsend schrijven)
  30. met Noach in de ark geweest zijn (=erg oud(erwets) en uit de mode zijn)
  31. de klok hebben horen luiden maar niet weten waar de klepel hangt (=ergens over gehoord hebben, zonder er echt iets van af te weten)
  32. een oude rat vindt licht een gat. (=ervaren mensen weten vaak een oplossing te vinden)
  33. getelde schapen lopen het hok uit. (=exact alles van tevoren weten)
  34. iets aan je laars lappen (=geen notitie nemen van regels, wet of voorschriften)
  35. schaakmat zijn (=geen oplossing meer weten)
  36. met de handen in het haar zitten (=geen oplossing meer weten)
  37. in de piepzak zitten (=geen oplossing weten, Bang zijn voor de gevolgen)
  38. al zijn kruit verschoten hebben (=geen verdere oplossingen meer weten - niet meer verder kunnen)
  39. niet thuis zijn van (=geen verstand hebben van - niet willen weten van)
  40. van God los zijn (=gek zijn, boven de wet staan)
  41. een klap van een lamme aap krijgen (=gekwetst worden)
  42. van wanten weten (=goed weten hoe men iets moet aanpakken)
  43. op je duimpje kennen (=heel goed kennen, van buiten weten)
  44. er de hand voor in het vuur steken (=heel zeker weten dat iets zo is)
  45. als je alles van tevoren wist, dan kwam je met een dubbeltje de wereld rond (=het heeft geen zin zich na afloop te beklagen over gebrek aan voorkennis. (Meestal in antwoord op klachten als `Als ik dat van tevoren geweten had.`))
  46. als je alles van tevoren weet, ga je liggen voor je valt (=het heeft geen zin zich na afloop te beklagen over gebrek aan voorkennis. (Meestal in antwoord op klachten als `Als ik dat van tevoren geweten had.`))
  47. de dood wil een oorzaak hebben. (=het is belangrijk onm te weten waarom iets gebeurt)
  48. wat de vos niet weet, weet de haas ook niet (=het is moeilijk iets te weten als het je nooit verteld is)
  49. niet meer van vandaag (=het is ouderwets of niet meer acceptabel)
  50. al vaak met dat bijltje gehakt hebben (=het werk al vaker gedaan hebben en weten hoe het moet)

50 dialectgezegden bevatten `wet`

  1. 'k kom uut Eanske en 'k wet van niks (=Ik kom uit Enschede en ik ben onschuldig (ook: onwetend) ) (Twents)
  2. 'n wetenskapper deankt datte 't wet en 'n warkman wet 't (=een wetenschapper denkt dat hij 't weet en een werkman weet het) (Sallands)
  3. 't es 't ophave wet ('t (het kind) is het ophouden waard) (=proficiat bij geboorte) (Leefdaals)
  4. 't es meen'ns wa da 'k zegge (=mijn gedacht (e) is wet) (Waregems)
  5. 't is 'n wet ven Meed'n en Perz'n (=deze wet moet altijd gehandhaafd worden) (Westerkwartiers)
  6. A wét van gien out paole nemie te make (=Hij weet niet van welk hout pijlen maken) (Mechels (BE))
  7. a wet van giën out plaanke moake (=hij heeft niets en weet niet meer wat te beginnen) (Antwerps)
  8. a wet van toeten of bloaze (=hij weet er niets van) (Antwerps)
  9. a wet van tuten noch blèiz'n (=hij weet van niets) (Meers)
  10. a wet watem zei (=hij heeft er verstand van) (Nijlens)
  11. Aa wet van toete of blauze (=Hij weet er helemaal niets van) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  12. Aa wet wattem zei (=Hij heeft er verstand van) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  13. as g'et mo wet (=als je het maar weet) (Brussels)
  14. as ge da durft doen zidde strafboar (=strafbaar voor de wet) (Sint-Niklaas)
  15. As get mau wét (=Wees daar maar zeker van) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  16. As ie roekt dan wet ie of `t stinkt (=Als je ruikt dan weet je of het stinkt) (Twents)
  17. da wet meine kleine teen (=dat weet het kleinste kind) (Nijlens)
  18. Dae wet onneet wem um gesjeete het (=Hij heeft een verbeelding) (Susters)
  19. Dae wèt van gein oer of tied. (=Hij let nooit op de tijd.) (Roermonds)
  20. dagget mer wet (=als je het maar begrijpt) (Brakels (gld))
  21. Dair out nag wet an! (=Wat duurt dat lang!) (Volendams)
  22. Dat wet ie wel (=Dat weet hij wel) (Hoogeveens)
  23. Deer zit hem weer 'n skeet dwars; hai heb weer wet te peeuwe. (=Hij heeft weer wat te zeuren.) (Zaans)
  24. den wèt se besjeid (=dan weet je ervan) (Heitsers)
  25. dieë wet van toete noch blaze (=Hij weet van niets) (Diesters)
  26. Doen wet je zegge, den liege je niet. (=Je doet maar.) (Zaans)
  27. één de wet veurschriev'm (=iemand opdragen hoe hij het moet doen) (Westerkwartiers)
  28. ei je al wet vongen (=heb je al iets gevangen) (Volendams)
  29. em wet ni miër waar da zen paroche staat (=hij is in verwarring) (Booms)
  30. Em wet van toete of blaoze (=Hij weet van niets) (Booms)
  31. es het nemes wet dan brengen het de kreije uut (=Als het niemand weet brengen het de kraaien uit) (Opglabbeeks)
  32. gegouve es gegouve, terrig gevroogd wet no dhel gejoogd (=eens gegeven, blijft gegeven) (Rotselaars)
  33. gin paap zèk wèt (=niks waard zijn) (Rous (Sint-Genesius-Rode))
  34. god noch gebod kinne (=met geen enkele wet rekening houden) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. Hae wèt van veur neet det 'r van achter laef. (=Hij weet van toeten noch blazen.) (Roermonds)
  36. Hi-j hef de melk heuren klotsen, maor wet neet woor ' t titje hunk. (=Hij heeft de klok horen luiden, maar weet niet niet waar de klepel hangt.) (Achterhoeks)
  37. hij heej nie meer grond as dè wèt er onder zen naogels zit. (=een straatarme boer) (Tilburgs)
  38. Hij wet de weg naor huus zelf wel. (=Hij weet de weg naar huis zelf wel) (Hoogeveens)
  39. Hij wet der den hond zen kloete van. (=Hij kent er niets van.) (Londerzeels)
  40. iemes dèè dènkt dat er veel wèt, wèt nie zoeveel as iemes dèè wèt, dat er nie veel wèt. (=Iemand die meent dat hij veel weet, weet niet zoveel als iemand die weet dat hij niet veel weet.) (Genker)
  41. Ik wet 't neet. (=Ik betwijfel het.) (Aaltens)
  42. Ik wèt er èurèzèg van (=Ik krijg het op mijn heupen) (Bierbeeks)
  43. In de wet lôpe, ij zit in de wet (=WAO uitkering ontvangen hij ontvangt een WAO uitkering) (Volendams)
  44. n erm sjoëp wiëd ook gesjoëre onder zene stat (=iedereen gelijk voor de wet) (Bilzers)
  45. Nau, wet zê-je? (=Goeiedag (als verwelkoming)) (Volendams)
  46. nood brekt wet (=in noodgevallen gelden de wetten niet) (Westerkwartiers)
  47. seffês wêt tich zëne soetjae nog aut (=het waait zo hard, dadelijk waait mijn bh nog uit) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. t ès mèr stil bau et nauts wêt (=overal is wel eens ruzie) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. toet'n: Hij wét van toet'n noch blauz'n (=Hij weet van niets) (Lebbeeks)
  50. Vroag mie niks, ik wet nargens wat van, (=Mijn naam is haas) (Twents)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen