Spreekwoorden met `vis`

Zoek


83 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `vis`

  1. aan de vishaak bijten (=zich laten vangen, toehappen)
  2. aan elke goede visser ontsnapt wel eens een aal (=iedereen maakt wel eens een foutje)
  3. achter het net vissen (=een kans missen)
  4. alle vis is geen bakvis (=niet alles is even dienstig (of handelbaar of lekker))
  5. als de vis goedkoop is stinkt ze (=de herkomst ergens van is niet te vertrouwen)
  6. als een vis op het droge (=iemand die zijn draai niet kan vinden of daar niet thuis hoort)
  7. ars longo vita brevis (=de kunst blijft lang en het leven is kort) (Latijn)
  8. beter rapen aan eigen dis dan elders vlees of vis (=oost West thuis best)
  9. bezoek en vis blijven drie dagen fris (=je moet geen gasten te lang laten logeren want dan ga je je aan hun gewoonten ergeren)
  10. boter bij de vis (=betaling bij de levering)
  11. botten blijven platvis (=als je dom bent dan blijf je dat)
  12. de boer eet vis als het spek op is (=je moet tevreden zijn met wat je hebt)
  13. de grote vissen eten de kleine (=de ondergeschikten moeten doen wat de baas zegt / het slachtoffer worden van overmacht.)
  14. de mossel doet de vis afslaan. (=veel slechte waar op de markt doet de prijzen van de goede waar dalen)
  15. de vis aardt naar de zee (=je kunt wel zien waar hij vandaan komt)
  16. de vis begint te stinken bij de kop (=het loopt het eerst mis bij de leiding)
  17. de vis is de boet niet weerd (=het sop is de kool niet waard)
  18. de vis wordt duur betaald (=het vergt veel opoffering ( je moet er wat voor over hebben) om te krijgen wat je wilt)
  19. de visjes gaan voeren (=zeeziek zijn en overgeven)
  20. die is vis (=die is dronken)
  21. droge stokvis (=een houterig iemand)
  22. een goeie vis moet drie keer zwemmen (=in het water, in de boter of kookvocht en in de wijn)
  23. een klein visje een zoet visje (=een klein voordeel of winstje dat met weinig moeite is verkregen)
  24. een schollekop (vissenkop) hebben (=een boeventronie hebben)
  25. een spiering is vis als er anders niet is (=als je honger hebt, ben je niet kieskeurig / bij gebrek aan beter)
  26. een visje uitgooien (=proberen of ergens belangstelling voor bestaat)
  27. een visje verschalken (=een kleinigheid meepikken)
  28. een vrouw zonder man is als een vis zonder fiets (=feministische uitspraak)
  29. eet vis, als er vis is. (=een gunstige gelegenheid moet men niet ongebruikt laten voorbijgaan.)
  30. garnaal/spiering is ook vis als er anders niet is. (=wees tevreden met wat je kunt krijgen)
  31. gasten en vis blijven maar drie dagen fris. (=je moet als gast niet te lang blijven.)
  32. geef een man een vis dan heeft hij die dag te eten (=je kunt iemand beter leren vissen dan heeft hij z`n leven lang vis te eten)
  33. grote vissen scheuren het net (=hooggeplaatste personen worden niet zo gemakkelijk gestraft)
  34. het gelijk van de vismarkt hebben (=iemand die (altijd) probeert men een grote mond zijn gelijk te krijgen)
  35. het is alle dagen visdag maar geen vangdag (=als de buit of vangst tegen valt)
  36. hij droomt van schol maar eet graag platvis (=hij verwacht te veel)
  37. hoe meer vis, hoe droever water (=als er meer mensen komen valt er minder te verdelen (erfenissen))
  38. ieder vist op zijn getij (=iedereen maakt gebruik van het geschikte ogenblik)
  39. iedereen wat van de stokvis (=eerlijk delen)
  40. iemand uitmaken voor rotte vis (=iemand uitschelden voor alles wat mooi en lelijk is)
  41. ik maak een platvis van je (=iemand dreigen in elkaar te slaan)
  42. in troebel water is het goed vissen (=in tijden van onlust of oorlog kan men gemakkelijk voordelen halen)
  43. in troebel water vissen (=een profiteur zijn)
  44. in zulk water vangt men zulke vissen (=van dat slag volk mag men dat verwachten)
  45. in zulke vijvers vangt men zulke vissen (=van dat slag volk mag men dat verwachten)
  46. je als een vis in het water voelen (=je helemaal op je plaats voelen)
  47. je zult stokvis eten. (=je krijgt slaag.)
  48. kijken als een schelvis (=lodderig, dom of onbetrouwbaar kijken)
  49. kijken als Jonas in de walvis (=benauwd kijken)
  50. leven als een vis in het water (=totaal tevreden en onbekommerd leven)

13 betekenissen bevatten `vis`

  1. als de kat zich wast, komt er gewis een gast (=als de kat zich wast komt er visite.)
  2. visnamig (=daar is het goed vissen, er zit daar veel vis)
  3. tussen mal en dwaas zijn (=de bakvisleeftijd hebben)
  4. bij de vleet (=er is meer dan voldoende van (vleet was vroeger een groot visnet))
  5. haring in het land, dokter aan de kant (=haring eten is zeer gezond; haring is zelfs één van de beste vissen voor je gezondheid)
  6. geef een man een vis dan heeft hij die dag te eten (=je kunt iemand beter leren vissen dan heeft hij z`n leven lang vis te eten)
  7. platvis eet je met de ramen open en rondvis met de ramen dicht (=m.a.w. platvis is een zomervis en rondvis is in de winter op z`n best)
  8. op een droogje zitten (=op visite zijn en niks te eten of drinken krijgen)
  9. van december tot maart is de schol de pan niet waard (=platvis moet je in de zomer eten)
  10. vis laat de mens zoals hij is (=van vis eten wordt je niet dik)
  11. met een zilveren hengel vissen (=vis kopen in plaats van vangen. Ook: doel bereiken met bedrog)
  12. vissers en jagers, zijn vrouwenplagers. (=vissers en jagers zijn vaak bij de vrouw weg)
  13. als de ene blinde de ander leidt vallen ze beiden in de gracht (=wanneer onbekwamen andere onbekwamen adviseren gaat het fout)

46 dialectgezegden bevatten `vis`

  1. 't ê fris an de vis en koel an de spoel (=Het is fris vandaag) (Kortrijks)
  2. 't es boter bij de vis (=kontante betaling) (Gents)
  3. 't is fris an de vis (=het is frisjes) (Kaprijks)
  4. Allein oppen druuege veultj 'ne vès natigheid! (=Alleen op het droge voelt een vis nattigheid!) (Kinroois)
  5. ansjovis is vis as d'r aarst nijt is (=honger maakt rauwe bonen zoet) (Huizers)
  6. bet de vis nogal? (=iemand die in zijn neus aan t' peuteren is) (Ransts)
  7. Bezeuk en vis bliève gen dreej daag fris (=Gasten die langer dan een nacht blijven logeren, leiden tot irritatie) (Venloos)
  8. bin je klootn a nat aje nog gin vis (=zoveel moeite voor niets) (Zeeuws)
  9. Bouter ba de vis (=Boter bij de vis (betalen bij aankoop)) (Mechels (BE))
  10. d' er zien veel koein die Bloare noem' (=er zwemt nog vis in de zee) (Izegems)
  11. Da stinkt nau rotte vis (=Een onaangename geur hebben) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  12. da's gien vlees en gien vis (=dat is nergens bij in te delen) (Westerkwartiers)
  13. da's gien vlees en ok gien vis (=dat is niet in te delen) (Westerkwartiers)
  14. dae stink aut zën maul waaj rotte vès (=die poetst wel nooit zijn tanden, want zijn adem stinkt als rotte vis) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. dur moet boter bè de vis zin (=er moet betaald worden) (Sint-Niklaas)
  16. een posje vis (=een portie vis) (Meers)
  17. Genoat is ook vis (=Appels of peren) (Oldambsters)
  18. hei lait dou te speittelen gelaik ne vis uit nen bokal (=proberen recht kruipen na een val) (Buggenhouts)
  19. hij is doar as 'n vis op 't dröge (=hij is daar niet in zijn element) (Westerkwartiers)
  20. hij is zo gezond as 'n vis (=hij is kerngezond) (Westerkwartiers)
  21. hij zit doar as 'n vis op 't dreuge (=hij voelt zich daar niet thuis) (Westerkwartiers)
  22. Ie kunt zölfs een vis zolang targen dat e tot 't water oetkomp. (=Ieder mens heeft een grens (aan zijn / haar verdraagzaamheid) ) (Drents)
  23. iemand oytmokn veur vorte vis / iemand zijn zoaligheid zegg'n (=iemand beschimpen) (Waregems)
  24. iene veur vurte vis uitmoake (=iemand uitschelden) (Gents)
  25. Ij is met vis bakk'n de panne uut a sprung'n (=Hij is een bijzondere man) (Hattems)
  26. In de vis / bouw / etc zitten (=Werken in vishandel / in de bouw) (Volendams)
  27. je wierd er uutgemakt voe vorte vis (=hij werd er verweten) (Kortemarks)
  28. jee gezoenteid te koîpe, jis zo gezond lik ne vis int waotre (=hij is kerngezond) (Kortemarks)
  29. kloate van vis (=kloten van vis) (Ostêns)
  30. Loemp is oeëk vis (=Opmerking wanneer iemand een fout maakt) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  31. Loemp is ok vis mor de kop deugt ni (=Iemand die lomp overkomt) (Diesters)
  32. Loemp is vis mor de kop deugt ni (=Iemand die niet slim is) (Diesters)
  33. Lomp is ooch vis mer de kop deugt nie (=Wil wel maar kan het niet door domheid) (Koersels)
  34. Ne smoel vur vis oep te snaaie (=Een smoel om vis op te snijden) (Antwerps)
  35. nieuwe petaten en zoute vis - eten de boeren at kerremis is (=nieuwe aardapplelen) (Zeeuws)
  36. nieuwe petaten en zoute vis eten de boeren at kerremis is (=kerremis) (Zeeuws)
  37. spiering is vis as t'r aarst nijt is. (=spiering is vis als er anders niets is) (huizers)
  38. tiejen nog tander (=mossel noch vis) (Meers)
  39. tis hier van butter bie de vis (=je moet contant betalen) (Poperings)
  40. tis mossel of vis (=het is het een noch het ander) (Zeeuws)
  41. Toek ê (Toek êbbe) (=(bij hengelsport) Als vis aan het aas knabbelt en dobber al wat beweegt) (Volendams)
  42. vès moet konne zwëmme (=bij vis hoort veel wijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. vis wil swemm'n (=na het eten van een visje een drankje nemen) (Westerkwartiers)
  44. viuër vorte vis uitmoakn (=uitschelden) (Kaprijks)
  45. Vongde gij veul? (=Heb je veel vis gevangen?) (Helenaveens)
  46. vrijdags ete we spek mee spijle (=vrijdag wordt er vis gegeten) (Oudenbosch)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen