Spreekwoorden met `van iets`

Zoek

7 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `van iets`

  1. akte van iets nemen (=er nota van nemen - onthouden)
  2. de vruchten van iets plukken (=het voordeel van iets hebben)
  3. hartzeer van iets hebben (=er geestelijk onder lijden)
  4. het leeuwendeel van iets krijgen (=het grootste aandeel van iets krijgen)
  5. in de ban zijn van iets (=zo erg in iets geïnteresseerd zijn dat je aandacht alleen nog maar daarop kunt richten)
  6. tabak van iets hebben (=iets niet langer willen)
  7. van iets zoveel verstand hebben als een koe van saffraan eten (=ergens geen verstand van hebben)

30 betekenissen bevatten `van iets`

  1. aan een boom zo vol geladen, mist men een twee pruimpjes niet (=als er van iets grote hoeveelheden zijn, kan er wel wat gemist worden)
  2. een bodemloos vat zijn (=altijd te weinig van iets zijn of opraken)
  3. dat is het begin van het einde (=dat is het begin van iets dat uiteindelijk verkeerd zal aflopen)
  4. de achilleshiel (=de zwakke kant/plek van iets)
  5. het heen en weer krijgen (=diarree krijgen - vooral gezegd van iets dat helemaal niet bevalt)
  6. er geen hoge pet van op hebben (=geen hoge verwachting hebben van iets)
  7. je in het slijk wentelen (=genieten van iets dat slecht is)
  8. alle goede dingen bestaan in drieën (=gezegd van iets waarvan men er twee heeft en een derde wil krijgen)
  9. het einde van het liedje (=het einde van iets goeds)
  10. het leeuwendeel van iets krijgen (=het grootste aandeel van iets krijgen)
  11. het oog wil ook wel wat (=het uiterlijk van iets speelt ook een rol)
  12. de vruchten van iets plukken (=het voordeel van iets hebben)
  13. iemand iets voor de voeten werpen (=iemand beschuldigen van iets)
  14. iemand doodverven met iets (=iemand bestemd voor een post achten, iemand als de dader van iets afschilderen (doodverf is grondverf)[1])
  15. iemand een smet aanwrijven (=iemand van iets beschuldigen)
  16. vat op iemand krijgen (=iemand van iets kunnen overtuigen)
  17. kijk een gegeven paard niet in de bek (=je mag niet klagen over de kwaliteit van iets dat men gratis krijgt)
  18. je mening niet onder stoelen of banken steken (=je mening niet verbergen, openlijk voor je standpunten uit durven komen, bij voorbeeld van afkeuring van iets)
  19. iets niet met droge ogen kunnen aanzien (=letterlijk: gaan huilen/tranen bij het zien gebeuren van iets)
  20. beter ermee verlegen dan erom verlegen (=liever van iets te veel dan van iets te weinig hebben)
  21. niet verder zien/kijken dan je neus lang is (=niet goed nadenken wat de gevolgen van iets zijn)
  22. aan de balk schrijven (=nota nemen van iets ongewoons)
  23. zo dicht als een zeef. (=spottend gezegd van iets met veel zwakke plekken)
  24. overdaad schaadt (=te veel van iets is schadelijk)
  25. de druiven hangen te hoog (=van iets dat men niet krijgen kan, zeggen dat men het niet wil)
  26. de druiven zijn zuur (zei de vos maar hij kon er niet bij) (=van iets dat men niet krijgen kan, zeggen dat men het niet wil)
  27. van toeten noch blazen weten (=van iets geen verstand hebben)
  28. alle waar is naar zijn geld (=van iets goedkoops mag je geen topkwaliteit verwachten)
  29. naar iets mogen kijken (=van iets moeten afblijven)
  30. goed begonnen is half gewonnen (=wat niet aangevangen wordt komt ook nooit af. / Wanneer het begin van iets goed is, is de kans groter dat het goed eindigt)

39 dialectgezegden bevatten `van iets`

  1. 't Is zo wisse as een klontie zuut is (=Zeker van iets zijn) (Drents)
  2. as ter daut zin ver get hae deed (shit) en zen broek hae hét de bibber (ebitsjes) ver get hae hét sjrik van ze bijeen doen (=schrik hebben van iets) (Bilzers)
  3. bau ët hat van vol ès, lëp te mond van iëvër (=het is moeilijk niets te laten blijken als je van iets vervuld zijt) (Munsterbilzen - Minsters)
  4. Beste kladde, beste kwak (=Veel van iets) (Hierdens)
  5. Da zit nie op meune rigge, ofwel dadde neet gjeen brwoot (=van iets waar men nog geen afstand wil van doen zegt men) (Maldegems)
  6. Dae leut reube good moos zeen. (=Hij is met alles tevreden / trekt zich van iets wat aan.) (Roermonds)
  7. dat is zoea zeker es gét (=heel erg zeker van iets zijn) (Steins)
  8. de butter opeetn hen (=De schuld van iets zijn) (Veurns)
  9. de piëtre zin (=de dupe zijn van iets / iemand) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. De seskes krijgn (=Gek van iets worden) (Zelzaats)
  11. der ' t vliegend schijt van krijge (=afkeer hebben van iets) (Gents)
  12. doe höbs dao jus zoeaväöl verstendj van, wie 'n koo van sefraon vraete!! (=geen verstand van iets hebben) (Steins)
  13. è'k ik een aute muileken misschien? (=om uw ongenoegen te uiten wanneer je geen deel krijgt bij de verdeling van iets lekkers) (Lokers)
  14. Eeveras e pajnske oon ange (=van iets een drama maken) (Overijses)
  15. er ne zak en ne kluts van èn (=van iets veel bezitten) (kortemarks)
  16. ët op zë braud krijge (=van iets beschuldigd worden) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. get veur de koont kletse (=half werk van iets maken) (Mestreechs)
  18. grijs oeër van krijgen (=van iets grijs haar krijgen, erg door iets gekweld zijn) (Meers)
  19. haaj ich mich mer inne bóks gesjaete, den waas ’t mèt wasse weer good gewaesj (=spijt hebben van iets dat je niet meer goed kunt maken) (Heitsers)
  20. het steiëke gekapt zaën (=van iets geschrokken zijn) (Winksels)
  21. Hi'j kotste em d' r onder (=b.v het uitspuwen van iets wat niet zo netjes gebeurd) (Giethoorns)
  22. hieën krijge van get (=dol worden-horens krijgen van iets) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. ich höb ’t mòtte kènne (=de nare gevolgen van iets dragen) (Steins)
  24. Ich höb gein muus gehad!! (=waarom zou je huiverachtig zijn van iets wat ik heb aangeraakt) (Steins)
  25. iet oep zaë broeët kraëge (=van iets verweten worden) (Winksels)
  26. iets ô zijn been (broek) ein (=last (schade) van iets hebben) (Sint-Niklaas)
  27. ij zoeterem in versmuurn (=kan niet genoeg van iets krijgen) (Knesselaars)
  28. Krijg de pest! (ja in je nest!) (als antwoord , beiden door 1 persoon gezegd. niet al te hard bedoeld als afwijzing van iets (=je kunt me wat !) (Utrechts)
  29. nen stoiver op en ortjen droin (=van iets goed iets slecht maken) (Aalsters)
  30. nie zot zijn van iets (=iets niet graag hebben) (Gents)
  31. op overschot èn (=te veel van iets hebben) (Hulsters (NL))
  32. potje breekn, potje betaoln (=de gevolgen van iets dragen) (Iepers)
  33. van 't zulfde loak'n een pak (=een kopie van iets) (Westerkwartiers)
  34. ürges èn tiëge geaete (=teveel van iets gegeten) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. zên batse sjoeëre (=zich gemakkelijk van iets afmaken) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. zich erges aan taege aete (=zoveel van iets eten dat je er tegenzin aan hebt) (Sevenums)
  37. Zo muug als kaa pap (=Doodop : genoeg van iets hebben) (Sint-Katelijne-Waver)
  38. zo plat of e zesse: helemaal plat, vooral gezegd van iets wat platgeslagen of op de weg platgereden is (=zo plat als een zes) (Klemskerks)
  39. Zoeë muug as kaa pap (zaan) (=Doodop zijn / genoeg van iets hebben) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen