Spreekwoorden met `tram`

Zoek

2 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `tram`

  1. de tramontane kwijt zijn (=het spoor bijster zijn)
  2. in de contramine zijn (=tegen alles in gaan of altijd iets anders willen dan anderen)

Eén betekenis bevat `tram`

  1. aan de lus hangen (=recht blijven staan in tram of bus)

36 dialectgezegden bevatten `tram`

  1. 'k gaun in meun kip, in meunen tram (=ik ga slapen) (Maldegems)
  2. 'k gon nor mennen tram (=ik ga naar bed) (Antwerps)
  3. 'k rije mee tram zeevn (=ik ben zeventig jaar oud) (Waregems)
  4. 't stoa woater in zijne kelder; zein broek ë onder den tram gezétne (=zijn broek is te kort) (Oudenaards)
  5. Ajuus/Du Groetjus / Groetuh / Doei / Doeg / (de) mazzul / wel thuis / doe voorzichtug / kijk je uit voor de tram / opgesodemieterd (als grap) / ja daaahaag / groetuh thuis (=tot ziens (bij afscheid in persoon)) (Utrechts)
  6. daaj hèt get aon hërren tram (=zij krijgt weer veel te verwerken) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. de kins (kons) mich aoën mënë tram hangë (=loop naar de bliksem !) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. de kons mene tram op (=verrek me) (Bilzers)
  9. de kons mënen tram op (=loop naar de bliksem) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. De motrice van de nonantdeuj es gederailleit op den aiguillage van den avenulouees (=De motorwagen van tram 92 is ontspoord op de wissel aan de Louizalaan) (Brussels)
  11. Den tring en tram één der nog nie ipgezeten (=Die vrouw heeft al veel mannen gehad) (Roeselaars)
  12. èn zënen tram kraupe (=in bed kruipen) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. ët aoën zënen tram hëbbe (=het zitten hebben, pech hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. gisteren hochech gét on menen tram : ich misde oppen hoeër de bus, mér gelékkëg hochten traajn vertraogeng (=een ramp : tram, bus en trein) (Bilzers)
  15. Hij hee water in zijnen kelder, hij hee onder den tram gelegen (=Zijn broek is te kort) (Wetters)
  16. ich ben stik mieg en gon èn menen tram (nès) kraupe (=ik ben afgemat en ga naar bed) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. ij rêjd aw mee tram zeevne (=hij is al in de zeventig) (Kaprijks)
  18. ik goa nar mèen'n nest / mèen'n tram (=ik ga slapen) (Wichels)
  19. in zaënen tram kroëpe (=naar bed gaan) (Winksels)
  20. in zijn tram lièën (=in zijn bed liggen) (Kaprijks)
  21. j'eet meè zun broek oender den tram gelegen (=iemand met een te korte lange broek) (Brugs)
  22. Kzen mieg, kroap in mnen tram (=Ik ben moe, ik krijp in mijn bed) (Hulshouts)
  23. tram zeive raaje (=zeventig jaar worden) (Antwerps)
  24. mi tram elve (=te voet) (Veurns)
  25. mi tram elve rieën (=te voet gaan) (Veurns)
  26. moak tich zënen tram èn (=ga eens snel naar bed !) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. nau hëb ich get aoën mënen tram (=nu heb ik me wat aan de hand !) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. ne laevëtëge mins kan toch get aoën zëne tram hëbbe (=wie heeft nooit wat aan de hand) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. op tram 6 zitte (=bij de groep van 60 jarigen behoren) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. tes zuust den tram en den trein dieter nog nie op gereen hé (=een vrouw die al zeer veel mannen heeft gehad) (Wetters)
  31. tram nummer 50 riëd zjus vërbij (=ik werd juist 50 jaar oud) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. tram: In zijn'n tram kroëpen (=Naar bed gaan) (Lebbeeks)
  33. van zënen tram maoke (=veel luid commentaar geven, luid protesteren) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. Wot hëb ich nau toch mër ammel on mene tram (Fiets) (=wat heb ik nu toch maar aan de hand) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. wot hübbech nau on mene tram (=wat heb ik nu aan mijn fiets hangen) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. wot hübich nau on mene tram (fiets) (=nu heb ik wat aan de hand) (Bilzers)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen