Spreekwoorden met `tanden`

Zoek

15 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `tanden`

  1. Amerikaanse toestanden. (=overdreven grote en heftige situatues)
  2. de tanden laten zien (=zich heel erg fel verdedigen)
  3. de tanden op elkaar zetten (=zichzelf dwingen om stil te zijn of door te zetten.)
  4. die de minste tanden hebben, kauwen het meest (=de domste mensen voeren gewoonlijk het hoogste woord)
  5. er zijn tanden inzetten (=vasthoudend zijn, niet snel opgeven)
  6. haar op de tanden hebben (=van zich af kunnen bijten)
  7. je tanden laten zien (=tonen dat men niet bang is, van zich afbijten; stevig uitvaren; streng zijn)
  8. liggen de handen dan liggen de tanden (=wie niet werkt verdient niet genoeg om te eten)
  9. met de mond vol tanden staan (=niet weten wat je moet zeggen / ergens versteld van staan)
  10. met het mes tussen de tanden (=wanneer alles op het spel staat)
  11. met lange tanden eten (=met tegenzin eten)
  12. rap met de tanden, is rap met de handen. (=wie snel kan eten, kan snel werken.)
  13. tot de tanden bewapend (=zwaar bewapend)
  14. tot de tanden gewapend (=tot het uiterste bewapend)
  15. vrouwenhanden en paardentanden staan nooit stil. (=een vrouw is altijd wel wat aan het doen)

2 betekenissen bevatten `tanden`

  1. ook een raspaard schijt als een karhengst. (=rangen en standen maken mensen niet meer of minder waard)
  2. de klok achteruit zetten (=terug naar oude toestanden gaan)

48 dialectgezegden bevatten `tanden`

  1. 't Is pesies belleken een en taand. (=Hij heeft bijna geen tanden meer.) (Bevers)
  2. A sta mé zenne mond vol tanne (=Hij staat met zijn mond vol tanden) (Mechels (BE))
  3. aste geen taan hëbs, hoeste ze ook nie te poetse (=veel mensen zouden het fijn vinden als ze ook eens met hun mond vol tanden zouden staan) (Munsterbilzen - Minsters)
  4. Bet mer op oer taan (=Bijt maar op uw tanden) (Stals)
  5. Daane / dee zat op diejste root as de tann'n hemme uitgediltsj (=Iemand met grote tanden) (lenniks)
  6. dao kriegs se slieë tenj van (=daar krijg je stroeve tanden van (bijv. na het eten van spinazie)) (Heitsers)
  7. dich bès ën zaoëte praaj (=je eet met lange tanden) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. doar hadd'n ze niet van trug (=toen stonden ze met de mond vol tanden) (Westerkwartiers)
  9. é weet van toet'n of bloiz'n (=hij staat met zijn mond vol tanden) (Lochristis)
  10. edder veul motte laote snokke? (bij de Gud aon ut spoor 1950 ) (=heb je veel tanden moeten laten tr ekken?) (Oudenbosch)
  11. gëlèkkëg nauwjoêr, ne kop vol hoêr, ne mond vol taaên en ën goej pint èn zën haaên (=gelukkig nieuwjaar, een hoofd vol haar, een mond vol tanden en een goede pint in je handen) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. Gelukzíllig neujòòr, unne kop vol hòòr, unne mónd vol teng en un waffel i gen heng (=Gelukkig nieuwjaar, een kop vol haar, een mond vol tanden en een wafel in je handen) (nijswillers)
  13. Haar op zijn tanden hebben (=Karakter hebben) (Opvelps)
  14. Heb ik jou ff Tuk / Stao jij met je bek vol tanden (=Heb ik jou ff beet / Sta jij ff met je mond vol tanden) (Utrechts)
  15. hier op'e tosken (=haar op de tanden) (Fries)
  16. hij was sproakeloos (=hij stond met de mond vol tanden) (Westerkwartiers)
  17. hoar op eu tanden en (=afbijten of doorstaan) (Gents)
  18. Houdt je muil nou es effe dicht . i.p.v. muil kan er ook genoemd worden: bakkes, smoelwerk, smoel, pokkebek, bek(kie) , slaaiemmer, fietsenstalling (als er weinig tanden zijn) , haringkar (als iemand uit z'n mond stinkt) , rioolput (als iemand stinkt uit zijn maag) etc. (=Houd je mond !) (Utrechts)
  19. ich bèn zoe aad as mën haan, mèr get adder as mën taan (=ik ben zo oud als mijn handen, maar wat ouder als mijn tanden) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. j'es peetse skoartentand (=hij mankeert enkele tanden) (Waregems)
  21. Je vreetstenen schrobben (=tanden poetsen) (Rotterdams)
  22. k bin w e hauw verlehen me nie lank (=mond vol tanden) (Zeeuws)
  23. kauwe as ' n aap op knikkers (=met lange tanden eten) (Westfries)
  24. Kiek moar uut, anders zak je de bijtspiekers uut de bek tetsen! (=Pas maar op, anders zal ik je tanden uit je bek slaan!) (Arnhems)
  25. konijnentannen: werom ejje zèkke gruuëte tannen - omda'k neig kan luuëpen (=grote tanden) (Meers)
  26. kstoa mee mane moend vol tanden (=iemand die de juiste woorden niet vindt) (Gents)
  27. me haaen en taaen (=met handen en tanden) (Lummens)
  28. met mien moel vôl tang (=met mijn mond vol tanden) (Weerts)
  29. mèt zën taan sjervë (=de tanden tegen elkaar schuren) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. mèt zën taan sjêrvë (=met zijn tanden over elkaar schuren) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. ne mond tanden (=een vals gebit) (Overmeers)
  32. Op oew tanden ketsen (=Heel hard op de grond vallen) (Bosch)
  33. Op ze sjieke biet' n (=Op zijn tanden bijten) (Veurns)
  34. peetsjen scheirtant (=kind dat tanden verliest) (Kaprijks)
  35. pemelen (=met lange tanden eten) (Deinzes)
  36. pikke waajen hin (=met lange tanden eten) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. tans kuschen (=tanden poetsen) (Veurns)
  38. teewelen (=met lange tanden eten) (Izegems)
  39. tege heugemeug eten (=met lange tanden eten) (Alblasserdams)
  40. tiesen (=met lange tanden eten) (Steenwijks)
  41. un knoelie (=vrouw met haar op de tanden) (Luyksgestels)
  42. Zalig nujjaor mit d'r kop vól haor, mit d'r mónd vól teng en 'n waffel in dieng heng. (WT) (=Zalig nieuwjaar een hoofd vol haar, met de mond vol tanden en een wafel in je handen.) (Mechels (NL))
  43. zen taan lotte zien (=haar op zijn tanden hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. zèn tanden uitkoteren (=met een tandenstoker zijn tanden reinigen) (Sint-Niklaas)
  45. zien meule maaltj neet mier (=iemand met slechte tanden) (Weerts)
  46. zit zau nie te sjêrve (=zit zo niet met je tanden over mekaar te schuren) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. Zun bakkus is net un afgebraand durrup (=Hij heeft een mond vol slechte tanden) (Heezers)
  48. Zun tandn lieken we un afgebrand durpje (=Zijn tanden zijn bruine stompjes) (Zeeuws)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen