Spreekwoorden met `spelen`

Zoek

37 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `spelen`

  1. aap wat heb je mooie jongen spelen (=overdreven vriendelijk zijn)
  2. advocaat van de duivel spelen (=een mening geven waar je het zelf niet mee eens bent, maar die je geeft om reacties uit te lokken)
  3. chapeau bas spelen (=onderdanig zijn)
  4. dat heb ik nog nooit op een klomp horen spelen (=dat is al te gek)
  5. de baron spelen (=(onterecht) baas spelen)
  6. de beest spelen/uithangen (=zich onbeschoft gedragen)
  7. de eerste viool spelen (=het hoogste woord hebben en de baas spelen)
  8. de hete aardappel doorspelen (=iemand anders de vervelende klus laten opknappen)
  9. de vermoorde onschuld spelen (=net doen alsof je van niets weet)
  10. de zwartepiet doorspelen (=de schuld doorschuiven)
  11. eerste viool willen spelen (=de meest prominente taak willen vervullen, bijvoorbeeld als leider of woordvoerder van de groep)
  12. elkaar de bal toespelen (=elkaar voordeeltjes bezorgen)
  13. hoog spel spelen (=gevaarlijk spel spelen, veel inzetten)
  14. iemand de zwartepiet toespelen (=iemand benadelen)
  15. iemand in de kaart spelen (=iemand onbewust helpen)
  16. je hand overspelen (=te veel eisen en daardoor niet slagen)
  17. je handen overspelen (=te veel eisen en daardoor niet slagen)
  18. je laatste troef uitspelen (=het laatste wat iemand achter de hand had naar buiten brengen)
  19. leentjebuur spelen (=iets lenen)
  20. met iemand spelen als de kat met de muis (=iemand voor de gek houden)
  21. met iemand zijn voeten spelen (=iemand voor de gek houden)
  22. met vuur spelen (=met gevaarlijke dingen laks omgaan, gevaarlijke dingen doen)
  23. mooi weer spelen (=genieten (meestal van andermans goed) / mooier voordoen dan het is)
  24. naar binnen spelen (=opeten)
  25. onder één hoedje spelen (=samen iets oneerlijks doen)
  26. op de kaak spelen (=zich aanstellen)
  27. op de poot spelen (=bij de kleinste tegenslag flink te keer gaan/razen)
  28. op goed af spelen (=op goed geluk spelen)
  29. op je poot spelen (=boos uitvallen)
  30. open kaart spelen (=eerlijk zijn, niets verbergen)
  31. poot-aan spelen (=hard doorwerken (om op tijd te zijn))
  32. schampavie spelen (=zich heimelijk uit de voeten maken)
  33. spelen om des keizers baard (=spelen om de eer)
  34. stommetje spelen (=niets willen zeggen)
  35. tweede viool spelen (=een ondergeschikte rol spelen.)
  36. va banque spelen (=roekeloos spel spelen)
  37. voor Sinterklaas spelen (=alle wensen vervullen, alles voor iedereen betalen)

12 betekenissen bevatten `spelen`

  1. de baron spelen (=(onterecht) baas spelen)
  2. de broek aan hebben (=de baas spelen (van een vrouw over haar man), het voor het zeggen hebben)
  3. tweede viool spelen (=een ondergeschikte rol spelen.)
  4. hoog spel spelen (=gevaarlijk spel spelen, veel inzetten)
  5. de eerste viool spelen (=het hoogste woord hebben en de baas spelen)
  6. de lakens uitdelen (=het voor het zeggen hebben, de baas spelen)
  7. aan de middelhand zitten (=niet eerst of laatst moeten spelen)
  8. op goed af spelen (=op goed geluk spelen)
  9. iets boven de tafel fietsen (=open kaart spelen met bedoelingen)
  10. va banque spelen (=roekeloos spel spelen)
  11. spelen om des keizers baard (=spelen om de eer)
  12. uit z`n rol vallen (=tijdens het spelen iets zeggen of doen wat niet bij de rol hoort)

50 dialectgezegden bevatten `spelen`

  1. 'k gô mè ertus (koekus, kloavurs, schippus) uitgoan (uitkommen) (=ik ga met harten (......) beginnen spelen (kaartspel) ) (Sint-Niklaas)
  2. 't is veur un eps (=voor de knikkers spelen) (Melseels)
  3. Akebake doen (=Tikkertje spelen) (Derps)
  4. aop wat ei j moeiaejongen (=mooi weer spelen) (Zeeuws)
  5. aurzak doen (=vals spelen) (Duffels)
  6. Aurzak speele (=Vals spelen) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  7. Blôte gatte (=Prepuberale kinderen ontdekken elkaars lichaam door ontb. loten van intieme lichaamsdelen, , doktertje spelen) (Volendams)
  8. boef spelen (=Met een spel ex aequo spelen) (Walshoutems)
  9. Bokkepieëen (=haasje over spelen) (Utrechts)
  10. boksken springen (=haasje over spelen) (Wichels)
  11. brekken een brek (kind dat ...) (=op straat spelen en zich vuil maken) (Leefdaals)
  12. chefperron / Dzjeeé zèit commandant van de djoanehaag! (=Tegen iemand die de baas probeert te spelen) (Schulens)
  13. dae /det pasjde mit veer tiène (toepen, kaartspel) (=als iemand (hij / zij) zich gewonnen geeft /ondanks hele goede kansen toch stoppen met spelen bij zekere winst (eigenlijk omdat iemand zich moet schamen voor iets)) (Sint-joasters)
  14. dae kan nogal ins van zën viët maoke (=hij zit op te spelen) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. de bèste vroo ès ën mëdam op stroët, ën prinses èn de kiëke en ën hoer ènt bèd (=een vrouw moet haar rol kunnen spelen) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. de grute Jan uithangen (=de minjheer spelen) (Lovendegems)
  17. De huirtuitse brekke kome de bouwelse beirege aflekke (=de herenthoutse kinderen komen spelen op de Bouwelse bergen) (Grobbendonks)
  18. De klaan joeng zen tkot aunt afbreeke (=De kinderen zijn heel uitbundig aan het spelen) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  19. de meester spieële (=de baas spelen) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. de meister maake (=de baas spelen) (Weerts)
  21. die joeng zen wee den battevie oant joage / droan (=die jeugd is weeral wild / druk aan het spelen) (Heist-op-den-Berg)
  22. diech vaan d'n domme hawwe (=stommetje spelen) (Mestreechs)
  23. dievëlkèndër hëbbë gëmeinlëk ook dievëlsgëlèk (=sommigen spelen met het leven en hebben ook nog geluk) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. doeit nie mi bie me (=niet meer mee spelen) (Zeeuws)
  25. doikske speel'n (=verstoppertje spelen (kinderen) ) (Waregems)
  26. duikske speeln (=verstoppertje spelen) (Waregems)
  27. E es zen perewetten ont spelen (=Iemand die streken uithaalt of niet rustig is) (Liedekerks)
  28. een airke speile (=een liedje spelen) (Winksels)
  29. ei ee en muile om klojs te spelen (=hij heeft een uitgestreken gelaat) (Wetters)
  30. èn ene pot pisse (=onder één hoedje spelen) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. eu stik spelen (=de liefde bedrijven) (werviks)
  32. fiempe of veunkele (=met vuur spelen) (Vaals)
  33. Ge got me hum nie den beer lije (=Je kunt hem niet de baas spelen) (Geffes)
  34. ge moedj a piet'n (=je moet correct spelen) (Ninoofs)
  35. gè moet uitkommen (=gij moet beginnen spelen (kaartspel) ) (Sint-Niklaas)
  36. Ge zijt er mee aan 't loteren (=U bent met mijn voeten aan het spelen) (Zelzaats)
  37. go spele baa piejeres joeng (=ga maar wat spelen (tegen kind) ) (herenthouts)
  38. Goa mar gaauw speule in de spultuin van du'n Efteling dan vervilde oe eige nie (=Ga maar spelen in de speeltuin van de Efteling dan verveel je je niet) (Kaatsheuvels)
  39. haw diech noe neet vaan sint jaan (=stommetje spelen) (Mestreechs)
  40. hij doet orrens (=vals spelen) (Ossies)
  41. iemed aut ze kot lokke (=iemand open kaart doen spelen) (Bilzers)
  42. iemëd mèt zën klitse (kloete) rammële (=iemand met zijn voeten spelen) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. iemëd mèt zën viet rammële (=iemand met zijn voeten spelen) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. ij wul atijd gere lope kommedeere (=hij wil graag de baas spelen) (Oudenbosch)
  45. Int jeir speile (=In het zand spelen) (Mechels (BE))
  46. int kleutens (=niet voor echt - niet voor geld spelen) (Deinzes)
  47. kaikastop speile (=verstoppertje spelen) (Winksels)
  48. katje spelen (=katje) (West-Vlaams)
  49. kekkenoenkel spaile (=verstoppertje spelen) (Tiens)
  50. ketsen verbleinen spelen (=verstoppertje spelen) (Zottegems)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen