Spreekwoorden met `rug`

Zoek

26 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `rug`

  1. achter de rug om gaan (=iets stiekem doen)
  2. achter de rug zijn (=voorbij zijn)
  3. dat is een brug te ver (=dat is te hoog gegrepen)
  4. de bal terugkaatsen (=op een vraag die gesteld wordt geen antwoord geven, maar een tegenvraag stellen; op een kritische opmerking van iemand reageren door zelf ook meteen een kritische opmerking te maken over de ander)
  5. de bietenbrug opgaan (=falen, ten onder gaan, zwaar verliezen)
  6. de drie h s op de rug hebben (=vast zitten, niet weg kunnen komen)
  7. een brede rug hebben (=veel kunnen verdragen)
  8. een kattenrug maken (=diep buigend groeten)
  9. er niet van terug hebben (=er geen antwoord op weten)
  10. gas terugnemen (=het iets rustiger aan gaan doen)
  11. geef mijn fiets terug (=grapje om Duitsers te wijzen op de Tweede Wereldoorlog, toen er veel fietsen geconfisqueerd werden)
  12. het geld groeit niet op de rug (=geld komt niet zomaar binnen, er moet hard voor gewerkt worden)
  13. je moet geen `hei` roepen voordat je de brug over bent (=vreugde over een goede afloop is pas toepasselijk als er niets meer verkeerd kan gaan)
  14. kruisjes achter de rug hebben (=tientallen jaren oud zijn)
  15. met de rug tegen de muur staan (=geen kant op kunnen, hooguit een laatste uitweg)
  16. op het glazen bruggetje geweest zijn (=in doodsgevaar zijn geweest, op het nippertje ontsnappen)
  17. over de brug komen (=veel geld moeten betalen)
  18. praten als Brugman (=gemakkelijk mensen kunnen overtuigen en vlot en boeiend kunnen vertellen)
  19. rijd een paard de rug niet stuk (=je moet niet altijd te veel eisen)
  20. ruggespraak houden (=eerst ergens over moeten overleggen)
  21. terug naar af (=begin maar weer opnieuw)
  22. terugverlangen naar de vleespotten van Egypte (=naar de goede tijden terugverlangen)
  23. twee ruggen uit een varken willen snijden (=uit één ding dubbel het voordeel willen halen)
  24. van alle markten teruggekomen zijn (=nergens voor deugen)
  25. wat de boer aan het koren verliest zal hij aan het spek wel terugvinden (=waar iemand iets verliest zal iemand (anders) iets winnen)
  26. wat het huis verliest, brengt het weer terug (=als men iets in huis zoek maakt, komt het meestal vanzelf weer tevoorschijn)

30 betekenissen bevatten `rug`

  1. boven water zijn (=alles is bekend geworden of is teruggevonden)
  2. het ene woord haalt het andere uit (=als de ene persoon een grote mond opzet, krijgt die dat van de ander terug)
  3. na gedane arbeid is het goed rusten (=als een klus geklaard is kan men er tevreden op terug kijken)
  4. wie kaatst kan/moet de bal verwachten (=als je een ander plaagt, kun je verwachten dat die jou terug gaat plagen)
  5. wee de wolf die in een kwaad gerucht staat (=als je je goede naam verliest is die haast niet terug te winnen)
  6. reageren met de voeten (=door ergens weg te gaan, weg te blijven of niet meer terug te keren, aangeven dat men niet tevreden is)
  7. de schepen achter zich verbranden (=een beslissing nemen en niet meer terug kunnen)
  8. een taling uitzenden om een eendvogel te vangen (=een kleinigheid opofferen om iets belangrijks terug te krijgen)
  9. er kan nog een kabeljauw onderdoor (=er is ruimte genoeg (brug, speling))
  10. er geen been in zien (=geen bezwaar onderkennen. Er niet voor terugschrikken)
  11. de rode draad (in een verhaal of betoog) (=het centrale thema, hetgeen waar steeds weer op wordt teruggegrepen)
  12. het is op een oor na gevild (=het is bijna klaar. Het is bijna achter de rug)
  13. met gelijke munt betalen (=hetzelfde kwaad terugdoen)
  14. het heilig kruis achterna geven (=hopen dat iets of iemand nooit meer terugkomt)
  15. een spiering uitwerpen om een kabeljauw te vangen (=iets kleins aan een ander geven met de gedachte zelf iets groots terug te krijgen)
  16. met een metworst naar een zij spek gooien (=iets weinig waardevols opofferen om iets waardevols terug te krijgen)
  17. de melk optrekken (=je woord terugnemen, je belofte niet helemaal vervullen)
  18. in het schuitje zitten en mee moeten varen (=mee moeten doen, zich niet meer kunnen terugtrekken)
  19. terugverlangen naar de vleespotten van Egypte (=naar de goede tijden terugverlangen)
  20. door de achterdeur weer binnenkomen (=onverwacht terugkomen op een afgeronde situatie)
  21. oude koeien uit de sloot halen (=oude geschiedenissen terug ten tonele voeren)
  22. korte afrekening maakt lange vriendschap (=snel terugbetalen (teruggeven) voorkomt ruzie)
  23. op hetzelfde aambeeld hameren/slaan (=steeds weer op hetzelfde onderwerp terugkomen)
  24. een muurbloempje zijn (=stil en teruggetrokken zijn)
  25. de klok achteruit zetten (=terug naar oude toestanden gaan)
  26. de ene dienst is de andere waard (=wanneer iemand helpt, doet men graag iets terug)
  27. de verloren zoon is terecht (=wat (of wie) al lang verloren was, is teruggevonden)
  28. wie goed doet, goed ontmoet (=wie goede dingen doet voor andere mensen kan soms ook goede dingen terug verwachten)
  29. in zijn schulp kruipen (=zich in zichzelf terugtrekken, niet verder aandringen)
  30. op de kleintjes letten (=zuinig zijn. Ook de kleine uitgaven proberen terug te dringen)

50 dialectgezegden bevatten `rug`

  1. 'En reg as Sieuwers hewwe. (=Een brede, sterke rug hebben.) (Zaans)
  2. 'n kotlett, das is e stukske van e vèrke zenne rug (=een kortelet, das een stuk van een varken) (Lummens)
  3. 'nen bree rug ein (=veel kunnen verdragen) (Sint-Niklaas)
  4. 't doo (ds) kerrukkun over zijne rug voele rijn (=zeer bevreesd zjn om te sterven, zwaar ziek zijn) (Sint-Niklaas)
  5. 't geluk het 'em de rug toekeerd (=het geluk heeft hem in de steek gelaten) (Westerkwartiers)
  6. 't is in z’n rugge ëscheuten, (='t is in z'n rug geschoten) (Huizers)
  7. 't verschot (=pijn in de rug) (Wetters)
  8. ' kè geen ogen op minne rug zulle (=ik kan niet alles zien) (Sint-Niklaas)
  9. Achter 't gat (=Achter de rug) (Bevers)
  10. achter a gat klabm (=achter je rug praten) (Kaprijks)
  11. achter de kont aan klets’n (=achter de rug om praten) (Klazienaveens)
  12. Agge Wouw op oewe rug aar ange, zoude nie naar Baarege verlange (=Als je Wouw op je rug moest dragen zou je nooit naar Bergen op Zoom verlangen (naar iets verlangen dat zo goed als onbereikbaar is)) (Roosendaals)
  13. Alles past b'halven de rug en de maaven (=Het past niet (kledingstuk) ) (Londerzeels)
  14. aste zën k....gedraed hëbs (=achter je rug (fig.)) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. Blaos doe mich oppe rök (=Je kan me m'n rug op) (Sittards)
  16. Blaos mich op miene rögk. (=Je kan me de rug op.) (Gelaens (Geleens))
  17. dao stesselt eun erretits oep moinen drig (=er kruipt een hagedis op mijn rug) (Buggenhouts)
  18. de buk zit ip ze rik: hij is bokkig (=de bok zit op zijn rug) (Klemskerks)
  19. de cent'n groei'n mij niet op 'e rug (=ik kan niet alles zo maar kopen) (Westerkwartiers)
  20. de griesel gait mie over de grauwe (=de rillingen lopen mij over de rug) (Gronings)
  21. De griezel leup em over de grauwe (=Een rilling liep hem over de rug) (Giethoorns)
  22. De griezel leup em over ge grauwe (=De rilling liep hem over de rug) (Giethoorns)
  23. De griezel leup mi'j over de grauwe (=Het liep een rilling over mijn rug) (Giethoorns)
  24. De griezel leup mi'j over de grauwe (=Een rilling liep hem over de rug) (Giethoorns)
  25. De griezel leup mi'j over grauwe (=Ik griezel er van, koude rillingen over de rug) (Giethoorns)
  26. de hoes nie iëver zen eege te kalle, de aander doen dat wol aste zene rëg gedrèd hübs (=achter uwe rug wordt toch geroddeld) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. de kaaë sjoejër lëp mich ieëvër de strank (=er lopen koude rillingen over mijn rug) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. De kins mich de poekel roetsje (=Jij kunt me de rug op) (Venloos)
  29. de kons mëne naere op (=je kan mijn rug op) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. de kraaj (g) s ne kroef vannet wërke (=van zware labeur krijg je een kromme rug) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. Der is iet in mijne rug geschoten (=Plotse pijn in de rug) (Bevers)
  32. Der is iet in zijne rug geschoten (=Hij kreeg een pijnscheut in de rug) (Bevers)
  33. Dich kins mich der aan gaon hange. (=Je kan mij de rug op) (Venloos)
  34. die griezel gait mie over de grauw (=de rillingen lopen mij over de rug) (Hogelandsters)
  35. die het luie evert op 'e rug (=die heeft een hekel aan werken) (Westerkwartiers)
  36. Doe kens mich d'r boót hakkele (=Je kunt mijn rug op) (nijswillers)
  37. Doe kens mich der poekel op en aaf roetsje (=Je kan me m'n rug op) (Sittards)
  38. Doe kens miech d'r poekkel óp roetsje! (=je kunt m'n rug op) (Kerkraads)
  39. e pèerd zèene rug uiteten (=geweldig veel kunnen eten) (Wichels)
  40. Een beest op je rug hebben. (=Je bent lui van aard.) (IJmuidens)
  41. emes oppe puuzak pakke (=iemand op de rug dragen) (Opglabbeeks)
  42. ën sjoer iëvër zëne strank krijge (=een bui over zijn rug krijgen) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. Evert op zijn rug hebben (=Lui zijn) (Monnickendams)
  44. fezelèrs zèn kwezelèrs (=konkelfoezen, fluisteren achter de rug praten) (Meers)
  45. gaë kunt maëne rug oep (=trap het op) (Winksels)
  46. ge kunt berrevoets men vaur opdraitse (=je kan mijn rug op) (Overijses)
  47. Ge kunt mien de poekel afroetse (=Je kan me de rug op) (Genneps)
  48. ge peist da gaalt 't op minne rug groeit zeker (=gij denkt dat ik geld teveel heb zeker) (Sint-Niklaas)
  49. gerigeleerd achter men vasse (=Regelen achter mijn rug) (Zoutleeuws)
  50. get bekoenkelfoeze (=iets achter de rug van een ander afspreken) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen