26 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `rug`
- achter de rug om gaan (=iets stiekem doen)
- achter de rug zijn (=voorbij zijn)
- dat is een brug te ver (=dat is te hoog gegrepen)
- de bal terugkaatsen (=op een vraag die gesteld wordt geen antwoord geven, maar een tegenvraag stellen; op een kritische opmerking van iemand reageren door zelf ook meteen een kritische opmerking te maken over de ander)
- de bietenbrug opgaan (=falen, ten onder gaan, zwaar verliezen)
- de drie h s op de rug hebben (=vast zitten, niet weg kunnen komen)
- een brede rug hebben (=veel kunnen verdragen)
- een kattenrug maken (=diep buigend groeten)
- er niet van terug hebben (=er geen antwoord op weten)
- gas terugnemen (=het iets rustiger aan gaan doen)
- geef mijn fiets terug (=grapje om Duitsers te wijzen op de Tweede Wereldoorlog, toen er veel fietsen geconfisqueerd werden)
- het geld groeit niet op de rug (=geld komt niet zomaar binnen, er moet hard voor gewerkt worden)
- je moet geen `hei` roepen voordat je de brug over bent (=vreugde over een goede afloop is pas toepasselijk als er niets meer verkeerd kan gaan)
- kruisjes achter de rug hebben (=tientallen jaren oud zijn)
- met de rug tegen de muur staan (=geen kant op kunnen, hooguit een laatste uitweg)
- op het glazen bruggetje geweest zijn (=in doodsgevaar zijn geweest, op het nippertje ontsnappen)
- over de brug komen (=veel geld moeten betalen)
- praten als Brugman (=gemakkelijk mensen kunnen overtuigen en vlot en boeiend kunnen vertellen)
- rijd een paard de rug niet stuk (=je moet niet altijd te veel eisen)
- ruggespraak houden (=eerst ergens over moeten overleggen)
- terug naar af (=begin maar weer opnieuw)
- terugverlangen naar de vleespotten van Egypte (=naar de goede tijden terugverlangen)
- twee ruggen uit een varken willen snijden (=uit één ding dubbel het voordeel willen halen)
- van alle markten teruggekomen zijn (=nergens voor deugen)
- wat de boer aan het koren verliest zal hij aan het spek wel terugvinden (=waar iemand iets verliest zal iemand (anders) iets winnen)
- wat het huis verliest, brengt het weer terug (=als men iets in huis zoek maakt, komt het meestal vanzelf weer tevoorschijn)
30 betekenissen bevatten `rug`
- boven water zijn (=alles is bekend geworden of is teruggevonden)
- het ene woord haalt het andere uit (=als de ene persoon een grote mond opzet, krijgt die dat van de ander terug)
- na gedane arbeid is het goed rusten (=als een klus geklaard is kan men er tevreden op terug kijken)
- wie kaatst kan/moet de bal verwachten (=als je een ander plaagt, kun je verwachten dat die jou terug gaat plagen)
- wee de wolf die in een kwaad gerucht staat (=als je je goede naam verliest is die haast niet terug te winnen)
- reageren met de voeten (=door ergens weg te gaan, weg te blijven of niet meer terug te keren, aangeven dat men niet tevreden is)
- de schepen achter zich verbranden (=een beslissing nemen en niet meer terug kunnen)
- een taling uitzenden om een eendvogel te vangen (=een kleinigheid opofferen om iets belangrijks terug te krijgen)
- er kan nog een kabeljauw onderdoor (=er is ruimte genoeg (brug, speling))
- er geen been in zien (=geen bezwaar onderkennen. Er niet voor terugschrikken)
- de rode draad (in een verhaal of betoog) (=het centrale thema, hetgeen waar steeds weer op wordt teruggegrepen)
- het is op een oor na gevild (=het is bijna klaar. Het is bijna achter de rug)
- met gelijke munt betalen (=hetzelfde kwaad terugdoen)
- het heilig kruis achterna geven (=hopen dat iets of iemand nooit meer terugkomt)
- een spiering uitwerpen om een kabeljauw te vangen (=iets kleins aan een ander geven met de gedachte zelf iets groots terug te krijgen)
- met een metworst naar een zij spek gooien (=iets weinig waardevols opofferen om iets waardevols terug te krijgen)
- de melk optrekken (=je woord terugnemen, je belofte niet helemaal vervullen)
- in het schuitje zitten en mee moeten varen (=mee moeten doen, zich niet meer kunnen terugtrekken)
- terugverlangen naar de vleespotten van Egypte (=naar de goede tijden terugverlangen)
- door de achterdeur weer binnenkomen (=onverwacht terugkomen op een afgeronde situatie)
- oude koeien uit de sloot halen (=oude geschiedenissen terug ten tonele voeren)
- korte afrekening maakt lange vriendschap (=snel terugbetalen (teruggeven) voorkomt ruzie)
- op hetzelfde aambeeld hameren/slaan (=steeds weer op hetzelfde onderwerp terugkomen)
- een muurbloempje zijn (=stil en teruggetrokken zijn)
- de klok achteruit zetten (=terug naar oude toestanden gaan)
- de ene dienst is de andere waard (=wanneer iemand helpt, doet men graag iets terug)
- de verloren zoon is terecht (=wat (of wie) al lang verloren was, is teruggevonden)
- wie goed doet, goed ontmoet (=wie goede dingen doet voor andere mensen kan soms ook goede dingen terug verwachten)
- in zijn schulp kruipen (=zich in zichzelf terugtrekken, niet verder aandringen)
- op de kleintjes letten (=zuinig zijn. Ook de kleine uitgaven proberen terug te dringen)
50 dialectgezegden bevatten `rug`
- 'En reg as Sieuwers hewwe. (=Een brede, sterke rug hebben.) (Zaans)
- 'n kotlett, das is e stukske van e vèrke zenne rug (=een kortelet, das een stuk van een varken) (Lummens)
- 'nen bree rug ein (=veel kunnen verdragen) (Sint-Niklaas)
- 't doo (ds) kerrukkun over zijne rug voele rijn (=zeer bevreesd zjn om te sterven, zwaar ziek zijn) (Sint-Niklaas)
- 't geluk het 'em de rug toekeerd (=het geluk heeft hem in de steek gelaten) (Westerkwartiers)
- 't is in z’n rugge ëscheuten, (='t is in z'n rug geschoten) (Huizers)
- 't verschot (=pijn in de rug) (Wetters)
- ' kè geen ogen op minne rug zulle (=ik kan niet alles zien) (Sint-Niklaas)
- Achter 't gat (=Achter de rug) (Bevers)
- achter a gat klabm (=achter je rug praten) (Kaprijks)
- achter de kont aan klets’n (=achter de rug om praten) (Klazienaveens)
- Agge Wouw op oewe rug aar ange, zoude nie naar Baarege verlange (=Als je Wouw op je rug moest dragen zou je nooit naar Bergen op Zoom verlangen (naar iets verlangen dat zo goed als onbereikbaar is)) (Roosendaals)
- Alles past b'halven de rug en de maaven (=Het past niet (kledingstuk) ) (Londerzeels)
- aste zën k....gedraed hëbs (=achter je rug (fig.)) (Munsterbilzen - Minsters)
- Blaos doe mich oppe rök (=Je kan me m'n rug op) (Sittards)
- Blaos mich op miene rögk. (=Je kan me de rug op.) (Gelaens (Geleens))
- dao stesselt eun erretits oep moinen drig (=er kruipt een hagedis op mijn rug) (Buggenhouts)
- de buk zit ip ze rik: hij is bokkig (=de bok zit op zijn rug) (Klemskerks)
- de cent'n groei'n mij niet op 'e rug (=ik kan niet alles zo maar kopen) (Westerkwartiers)
- de griesel gait mie over de grauwe (=de rillingen lopen mij over de rug) (Gronings)
- De griezel leup em over de grauwe (=Een rilling liep hem over de rug) (Giethoorns)
- De griezel leup em over ge grauwe (=De rilling liep hem over de rug) (Giethoorns)
- De griezel leup mi'j over de grauwe (=Het liep een rilling over mijn rug) (Giethoorns)
- De griezel leup mi'j over de grauwe (=Een rilling liep hem over de rug) (Giethoorns)
- De griezel leup mi'j over grauwe (=Ik griezel er van, koude rillingen over de rug) (Giethoorns)
- de hoes nie iëver zen eege te kalle, de aander doen dat wol aste zene rëg gedrèd hübs (=achter uwe rug wordt toch geroddeld) (Munsterbilzen - Minsters)
- de kaaë sjoejër lëp mich ieëvër de strank (=er lopen koude rillingen over mijn rug) (Munsterbilzen - Minsters)
- De kins mich de poekel roetsje (=Jij kunt me de rug op) (Venloos)
- de kons mëne naere op (=je kan mijn rug op) (Munsterbilzen - Minsters)
- de kraaj (g) s ne kroef vannet wërke (=van zware labeur krijg je een kromme rug) (Munsterbilzen - Minsters)
- Der is iet in mijne rug geschoten (=Plotse pijn in de rug) (Bevers)
- Der is iet in zijne rug geschoten (=Hij kreeg een pijnscheut in de rug) (Bevers)
- Dich kins mich der aan gaon hange. (=Je kan mij de rug op) (Venloos)
- die griezel gait mie over de grauw (=de rillingen lopen mij over de rug) (Hogelandsters)
- die het luie evert op 'e rug (=die heeft een hekel aan werken) (Westerkwartiers)
- Doe kens mich d'r boót hakkele (=Je kunt mijn rug op) (nijswillers)
- Doe kens mich der poekel op en aaf roetsje (=Je kan me m'n rug op) (Sittards)
- Doe kens miech d'r poekkel óp roetsje! (=je kunt m'n rug op) (Kerkraads)
- e pèerd zèene rug uiteten (=geweldig veel kunnen eten) (Wichels)
- Een beest op je rug hebben. (=Je bent lui van aard.) (IJmuidens)
- emes oppe puuzak pakke (=iemand op de rug dragen) (Opglabbeeks)
- ën sjoer iëvër zëne strank krijge (=een bui over zijn rug krijgen) (Munsterbilzen - Minsters)
- Evert op zijn rug hebben (=Lui zijn) (Monnickendams)
- fezelèrs zèn kwezelèrs (=konkelfoezen, fluisteren achter de rug praten) (Meers)
- gaë kunt maëne rug oep (=trap het op) (Winksels)
- ge kunt berrevoets men vaur opdraitse (=je kan mijn rug op) (Overijses)
- Ge kunt mien de poekel afroetse (=Je kan me de rug op) (Genneps)
- ge peist da gaalt 't op minne rug groeit zeker (=gij denkt dat ik geld teveel heb zeker) (Sint-Niklaas)
- gerigeleerd achter men vasse (=Regelen achter mijn rug) (Zoutleeuws)
- get bekoenkelfoeze (=iets achter de rug van een ander afspreken) (Munsterbilzen - Minsters)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen