Spreekwoorden met `oek`

Zoek


95 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `oek`

  1. aan zijn broek krijgen (=ermee opgescheept worden)
  2. achter iemand zoeken (=iemand kwaad proberen te doen)
  3. alle duivels uit de hel vloeken (=heftig vloeken)
  4. alle kusten bezoeken (=met allerlei slecht volk omgaan)
  5. als een snoek op zolder (=totaal uit zijn element)
  6. andermans boeken zijn duister te lezen (=de toestand of bedoelingen van een ander zijn moeilijk in te schatten)
  7. armoede zoekt list. (=armoede dwingt om op zoek te gaan naar alternatieve manieren om rond te komen)
  8. bederf geen pannenkoek om een ei (=op kleine dingen bezuinigen kan grotere gevolgen hebben)
  9. bezoek en vis blijven drie dagen fris (=je moet geen gasten te lang laten logeren want dan ga je je aan hun gewoonten ergeren)
  10. buiten zijn boekje gaan (=meer doen dan toegelaten)
  11. dank je de koekoek (=mij niet gezien!)
  12. dat haal je de koekoek (=mij niet gezien!)
  13. dat is andere koek (=dat is heel iets anders)
  14. dat is de goden verzoeken (=te grote risico`s nemen)
  15. dat is lariekoek (=dat heeft iemand verzonnen)
  16. dat spreekt boekdelen (=dat is overduidelijk, bijv. `zijn gezicht spreekt boekdelen`)
  17. dat staat niet in zijn woordenboek (=dat kent hij niet, daar doet hij niet aan mee, heeft hij nog nooit van gehoord)
  18. de boeken sluiten (=ermee stoppen - bankroet gaan)
  19. de boon van de koek gekregen hebben (=geluk gehad hebben)
  20. de boter alleen op zijn koek willen hebben (=de anderen niets gunnen - zelf alles willen hebben)
  21. de broek aan hebben (=de baas spelen (van een vrouw over haar man), het voor het zeggen hebben)
  22. de broek lappen en het garen toegeven (=er veel verlies aan overhouden)
  23. de buikriem/broekriem aanhalen (=spaarzamer worden)
  24. de hoek in de keel hebben (=verliefd zijn)
  25. de koek is op (=het maximaal haalbare is bereikt, meer zit er niet in)
  26. de koekoek en de sijs hebben niet dezelfde wijs. (=iedereen is anders)
  27. de wind waait uit die hoek (=een mening van iemand uit een bepaalde groep/partij)
  28. de wind waait uit een andere hoek (=de meningen/omstandigheden zijn veranderd)
  29. doekje voor het bloeden (=een schrale troost, of een ontoereikende, slechts symbolische maatregel)
  30. dun door de broek lopen. (=als iets niet mee zal vallen)
  31. een bliek (spiering) uitgooien om een snoek te vangen (=met zo min mogelijk kosten proberen maximale winst te behalen)
  32. een gesloten boek (=iets wat niet te doorgronden is)
  33. een haar in de boter vinden/zoeken (=op het kleinste detail vitten)
  34. een knoop in zijn zakdoek leggen (=iets doen om ergens zeker aan herinnerd te worden)
  35. een koekje van eigen deeg (=iets geven (of krijgen) wat oorspronkelijk bedacht is door degene die het krijgt (of geeft))
  36. een mier in de broek hebben (=ongeduldig zijn)
  37. een naald in een hooiberg/hooimijt zoeken (=iets zoeken dat bijna niet te vinden is)
  38. een ongeluk zit in een klein hoekje (=door een kleine fout kunnen gemakkelijk erg nare ongelukken gebeuren)
  39. een oogje dichtdrukken/toeknijpen/luiken (=niet optreden tegen iets wat eigenlijk niet mag. Iets gedogen)
  40. een open boek zijn (=wanneer je karakter eenvoudig te doorzien is)
  41. een paling (snoek) gevangen hebben (=iemand die per ongeluk in het water is gevallen)
  42. een snoek op zolder zoeken (=iets onmogelijks zoeken, vergeefse moeite doen)
  43. een snoek vangen. (=in het water vallen)
  44. een speld in de hooiberg zoeken (=iets onmogelijks proberen)
  45. een te grote broek aantrekken (=een doel stellen waarvoor je niet de benodigde middelen hebt)
  46. er geen doekjes om winden (=de waarheid onverbloemd vertellen)
  47. ere wie ere toekomt (=iemand die de eer verdient moet die ook krijgen)
  48. geluk is de kunst een boeket te maken van de bloemen waar je bij kunt (=gelukkig leven met de gegeven mogelijkheden/beperkingen)
  49. goed te boek staan (=een goede reputatie hebben)
  50. het bijltje zoeken (=een excuus of uitweg verzinnen)

67 betekenissen bevatten `oek`

  1. aan alle kapelletjes aanleggen (=alle cafés onderweg bezoeken)
  2. alle heilige huisjes aandoen (=alle cafés onderweg bezoeken)
  3. bij elk heilig huisje aanleggen (=alle cafés onderweg bezoeken)
  4. de bastaard van de graaf wordt later bisschop (=alleen hoge heren kunnen hun buitenechtelijke kinderen een toekomst bieden)
  5. een gegeven paard mag men niet in de bek kijken. (=als men een geschenk krijgt, dan moet men niet zoeken of er hier of daar wat aan mankeert.)
  6. wat het huis verliest, brengt het weer terug (=als men iets in huis zoek maakt, komt het meestal vanzelf weer tevoorschijn)
  7. men moet de schapen scheren maar niet villen (=als men uit hebberigheid de inkomstenbron opoffert heeft men niets meer voor in de toekomst)
  8. armoede zoekt list. (=armoede dwingt om op zoek te gaan naar alternatieve manieren om rond te komen)
  9. de lakense bril erbij opzetten (=bijzonder scherp toekijken)
  10. dat spreekt boekdelen (=dat is overduidelijk, bijv. `zijn gezicht spreekt boekdelen`)
  11. volgens Bartjens (=de allereenvoudigste rekenstof (als referentie aan onderwijzer Willem Bartjens die een bekend rekenboekje schreef))
  12. met de helm (op) geboren zijn (=de toekomst kunnen voorspellen / bijzonder voorzichtig zijn)
  13. je planeet lezen (=de toekomst voorspellen)
  14. de kaart leggen (=de toekomst voorspellen)
  15. sanitaire stop (=een bezoek aan de W.C)
  16. iets in één adem uitlezen (=een boek waaraan je begonnen bent heel snel uitlezen, omdat je het zo spannend vindt)
  17. water in je kelder hebben (staan) (=een te korte broek aanhebben)
  18. je het apezuur zoeken (=eindeloos zoeken)
  19. de drempel is glad. (=er komt veel bezoek)
  20. er zijn maal wel mee kunnen doen (=er wel mee toekomen)
  21. je kan beter naar de bakker dan naar de apotheker gaan. (=eten is gezond, de apotheker bezoek je als je ziek bent.)
  22. bij de pakken neerzitten (=geen oplossing meer zoeken, niet meer verder doen)
  23. wie dan leeft die dan zorgt (=geen zorg om de toekomst van anderen)
  24. wie dan leeft, wie dan zorgt (=geen zorgen maken over de toekomst)
  25. alle duivels uit de hel vloeken (=heftig vloeken)
  26. handen wassen (=het toilet bezoeken)
  27. afwijzend beschikken op (=het verzoek weigeren)
  28. hij zoekt zijn paard en hij zit er op (=hij zoekt iets wat voor zijn neus is, wat iedereen ziet)
  29. elk is een dief in zijn nering (=ieder zoekt zijn voordeel)
  30. men vindt geen molenaar of hij at gestolen koren. (=ieder zoekt zijn voordeel, ook al is het ten koste van anderen.)
  31. iemand van het hoofd tot de voeten meten (=iemand heel nauwkeurig onderzoeken)
  32. het voorland zijn (=iemands toekomst zijn)
  33. iets onder de loep nemen (=iets nauwkeurig onderzoeken)
  34. een snoek op zolder zoeken (=iets onmogelijks zoeken, vergeefse moeite doen)
  35. een naald in een hooiberg/hooimijt zoeken (=iets zoeken dat bijna niet te vinden is)
  36. ik zoek het paard, maar ik zit erop. (=iets zoeken waar je heel dichtbij bent)
  37. het in zijn broek doen (=in de broek plassen van schrik of van het lachen)
  38. tussen de wal en het schip geraken (=in de knel komen, iets raakt per ongeluk verloren of zoek)
  39. je verdiende loon krijgen (=krijgen wat hem toekomt (meestal iets slecht))
  40. geen zorgen voor de dag van morgen (=maak je nu nog niet druk over mogelijke toekomstige problemen)
  41. elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad (=men moet zich niet zorgen maken over de toekomst)
  42. soort zoekt soort (=mensen met dezelfde interesses zoeken elkaar op)
  43. de violen stemmen (=met elkaar onderhandelen, naar compromissen zoeken)
  44. gewogen en te licht bevonden (=na onderzoek afgekeurd zijn)
  45. een slag om de arm houden (=niet direct alles vertellen of voorzichtig zijn om toekomstige problemen voor te zijn)
  46. vijgenbladen zoeken (=nietige uitvluchten zoeken)
  47. vloeken als een bootwerker/kartouw/ketellapper/ketter (=onbeheerst vloeken)
  48. de nieren proeven (=onderzoeken of iets echt waar is)
  49. de markt afschuimen (=overal zoeken wat er `te koop` is)
  50. het pad warm houden. (=regelmatig op bezoek komen)

40 dialectgezegden bevatten `oek`

  1. 'k Kommn van d'n oek en m'n moeder éet Lies. (=Ik woon in Hoek en mijn moeder heet Lies) (Oeks)
  2. 't Fienste is oek jen oar zeker? (=Je bent ook niet zo fijn van begrip zeker?) (Poperings)
  3. Assem iet in zaane kop hei dan heitem het oêk in zaa gat (=Hij is vasthoudend) (Sint-Katelijne-Waver)
  4. d' er is serieus nen ' oek af (=Hij heeft ze niet op een rijtje) (Melseels)
  5. dat kom nie uut dn hoeien oek (=boos gezegde) (Zeeuws)
  6. de kest ut wel zegge, mar ist oek su? (=ja kan het wel zeggen, maar is het ook zo?) (Snekers)
  7. de voalen oek (=de vuile hoek) (Antwerps)
  8. den dien'n doar 'n zie em oek nieëmer ang'n (zijne piemel) (=die man daar heeft een zeer dikke buik) (Waregems)
  9. Den ou grauf is oek doëd (=Dat is oud nieuws) (Bevers)
  10. deris nen oek af (=hij is gestoord) (Antwerps)
  11. die is er oek ni vervei van (pejoratief) (=die vrouw durft wel een en ander) (Booms)
  12. doe es nen oek af (=die heeft ze niet allemaal op een rij) (Overijses)
  13. Dou bist oek un Piekeneur ! (=Piekeraar) (Harlingers)
  14. ei èèt oek 't werm woeter nie èutgevonne (=hij is dom) (Hals)
  15. Ei is oek nie van nen oas gepoept (=Hij is niet van de snelste) (Melseels)
  16. en oek ofsteekn (=een kortere weg nemen) (Veurns)
  17. gaa zaait oek nogal ne paszja kroet (=jij bent er mij eentje) (tervurens)
  18. gaast oek met naar skoal? (=ga jij ook mee naar school?) (Leewarders)
  19. Ik moet mijne chick oek betaole (=Ik kan je geen geld lenen) (Antwerps)
  20. ja hallo, daar ken ik niet feul fan begriepe (kenne jou miskien oek un bitsje gewoan doeën?) (=niet te begrijpen (doe toch eens normaal) ) (Leewarders)
  21. je weunt in ne n oek of e gat (=hij woont afgelegen) (Lichtervelds)
  22. je weunt in nen oek of e gat (=hij woont afgelegen) (Kortemarks)
  23. lao mao 'k het al, zudder hent oek al (=laat maar, ik heb het al en zij hebben het ook al) (Zeeuws)
  24. Laoma, kêt al, zudder ein ut oek al (=Laat maar, ik heb het al, zij hebben het ook al) (Axels)
  25. maan ol oek (=dat kan niet!!) (tervurens)
  26. oe eeëttige da oek weere (=hoe heette dat ook weer) (Waregems)
  27. oe woa da nui oek weere? (=hoe was dat nu ook weer?) (Waregems)
  28. oek: Z'és tegen d'n oek van en ronne taufel geloeëpen (=Ze is zwanger) (Lebbeeks)
  29. oïtgeschoven es oek gedanst (=je hebt tenminste geprobeerd) (Opwijks)
  30. Ooitgeschuive es oek gedanst! (=Goed geprobeerd!) (Dilbeeks)
  31. Schaar is oek petet (=Het laatste uit de pot patatten scharrelen) (Bevers)
  32. Sloege su oek maar foor de tied was hy doad (=over een zeer langzaam iemand) (Leewarders)
  33. teen nen oek van een ronde toafle gelupn (=zwanger zijn) (Kaprijks)
  34. teige den oek van de ronne toafel geluupe (=Zwanger zijn) (Lembeeks)
  35. tès nen fèrmen oek af (=hij heeft een vijs los) (Deinzes)
  36. tis ne fermn oek of (=hij is goed gek) (Kortemarks)
  37. ut Fliet is oek niet meer wat ut weest is ... (=de tijd vliedt onherroepelijk heen ...) (Leewarders)
  38. waor je gaon krabben, moe'je oek gaon pikken. (=waar je werkt, moet ook gegeten worden.) (Putters)
  39. z'es teeg'n d'n oek van een ronde taffel gelüepen (=ze is in verwachting) (Zeels)
  40. zoë geve ze de keuning zaain haandschoene oëk (=gezegde als men iemand iets toegooid) (Antwerps)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen