Spreekwoorden met `krabbe`

Zoek

5 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `krabbe`

  1. er komen met krabben en bijten (=er met heel veel moeite komen)
  2. geen nagel hebben om zijn gat te krabben (=heel erg arm zijn)
  3. het is krabben op de naad (=het eten is op)
  4. het staat geschreven en gedrukt je moet krabben waar het jeukt (=problemen bij de bron aanpakken)
  5. je achter de oren krabben (=door een onverwachte, zorgelijke ontwikkeling tot nadenken gestemd zijn)

33 dialectgezegden bevatten `krabbe`

  1. ¨doë mauste mene rëg és vür krabbe (=voor zo weinig geld werk ik niet) (Bilzers)
  2. 't stoa geschréve en gedrukt, ge moet krabbe woar ut jukt (=Het staat geschreven en gedrukt, je moet krabben waar het jeukt) (Ossies)
  3. Aa ei gieëne naugel oem ze gat te krabbe (=Hij heeft geen geld / mogelijkheden) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  4. ache juuk et motte krabbe (=Als het jeukt moet je krabben) (Mays)
  5. as et krievelt moeste krabbe (=als je goesting hebt, moet je zorgen dat het vanzelf overgaat) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. asset iëk moeste krabbe (=als het jeukt moet je sporten) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. ast iëk moeste krabbe (=het staat geschreven en gedrukt, dat je krabben moetal het jukt) (Bilzers)
  8. aste ieëk hëbs, moeste krabbe (kretsë) (=als er iets stoort, moet je reageren) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. aste iëk hëbs moeste krabbe (=de krab had duidelijk veel jeuk) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. de zuls hel moette krabbe / kretse (=je zult hard moeten werken) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. deen ei gene naugel veu on zen gat te krabbe (=hij heeft geen geld) (Bornems)
  12. den moet krabbe waor t um nie jukst (=die heeft het moeilijk) (Genneps)
  13. Die krabbe ze nie bloot (=Die heeft geld genoeg) (Prinsenbeeks)
  14. Dieë hijt ginne nagel oem ze gat te krabbe; dieë zit oep druuëg zoad, dieë moet krabbe oem er te koome (=Hij heeft geen geld) (Diesters)
  15. Dien ei ginne rotte frang oem on ze gat te krabbe (=Hij heeft geen geld) (Antwerps)
  16. doë mauge ze mene règ ins vër krabbe (=voor zo weinig geld ga ik er niet werken) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. doine iej giene noogel vei on ze gat te krabbe (=iemand die in armoede leeft) (leuvens)
  18. ei èèt giene noagel voe ze gat te krabbe (=armoede) (Hals)
  19. geen nagel hebbe om oan je reet te krabbe (=arm zijn) (Culemborgs)
  20. geene noegel emme ve on a gat te krabbe (=geen bezittingen hebben) (Overijses)
  21. Gènne nagel hèbbe um de kó.nt te krabbe (=erg arm zijn) (Genneps)
  22. Giêne nagel veu zaa gat te krabbe (=Geen centen hebben) (Sint-Katelijne-Waver)
  23. hae hèt gene naogel mei vër oën zen K te krabbe (=de timmerman legt er het bijltje bij neer) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. héj' ij ginne nagel voer zé gat te krabbe (=hij is straatarm) (Wommersoms)
  25. hij het gin naogel um zun reet te krabbe (=hij heeft weinig geld) (Maas en waals)
  26. hij hit ginne nagel vur oan z'n koont te krabbe (=hij heeft niets) (Overpelts)
  27. ich hëb moette kretse / krabbe (=ik heb zware inspanningen moeten doen) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. kraagt de kramp in aa kluuten en keut ermkes da g' er nie koenjd oa krabbe (=krijg de kolere) (Brussels)
  29. nog gene naogel hübbe vër zen K. te krabbe (=zelfs niet het broodnodige bezitten) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. tstoe geschreive, tstoe gedrukt, dagge moet krabbe oe dat ukt (=als je jeuk hebt moet je krabben) (Brussels)
  31. vër ne sent mauste mëne rég es krabbe (=dat betaalt teweinig) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. wa zittegêi in e broek te krabbe (=tegen iemand welke wartaal uitkraamd) (Antwerps)
  33. zën ooge aut zëne kop krabbe (=niet weten wat je ziet) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen