Spreekwoorden met `kon`

Zoek

15 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `kon`

  1. als honden konden bidden zou het kluiven regenen (=als is een niet ter zake doende opmerking)
  2. als proefkonijn dienen (=dienen voor een of ander experiment)
  3. de druiven zijn zuur (zei de vos maar hij kon er niet bij) (=van iets dat men niet krijgen kan, zeggen dat men het niet wil)
  4. de koning gezien hebben (=dronken zijn)
  5. de koning te rijk zijn. (=bijzonder gelukkig zijn)
  6. de koninklijke weg bewandelen (=eerlijk zijn)
  7. de kont tegen de krib gooien (=weerspannig zijn)
  8. het is bij de konijnen af (=het is buitengewoon erg)
  9. iemand een veer in de broek/kont steken (=iemand complimenteren of prijzen)
  10. iets prediken/verkondigen (=iets luid, voor iedereen, verkondigen)
  11. in het land der blinden is eenoog koning (=tussen dommeriken volstaat een klein beetje verstand om baas te zijn)
  12. je kan er je kont niet keren (=gezegd als het erg druk is)
  13. kreupel of koning. (=alles of niets.)
  14. met de konijnen door de tralies kunnen eten (=zeer mager zijn)
  15. zijn haan moet altijd koning kraaien (=hij wil altijd de baas zijn)

7 betekenissen bevatten `kon`

  1. de bazuin steken (=de lof verkondigen)
  2. de soep wordt nooit zo heet gegeten, als zij wordt opgediend (=er worden meestal minder zware maatregelen toegepast dan was aangekondigd)
  3. iets prediken/verkondigen (=iets luid, voor iedereen, verkondigen)
  4. jesus nazarenus rex judaeorum (=jezus van Nazareth, koning der Joden)
  5. met de noorderzon vertrekken (=onaangekondigd vertrekken en niets meer van zich laten horen)
  6. holle vaten bommen/klinken het hardst (=wie er het minste verstand van heeft, verkondigt het luidst zijn mening)
  7. je schaduw vooruit werpen (=zich onheilspellend aankondigen)

50 dialectgezegden bevatten `kon`

  1. 'k koste wel nie viuëdere (=ik kon niet anders) (Kaprijks)
  2. 'k kunste (=Ik kon) (Poperings)
  3. 'k oa em te knippen, 'k oad'n te stekk'n / te skèr'n (=ik kon hem vangen) (Waregems)
  4. 'k un koste nie vuodere (=Ik kon niets anders doen) (Eekloos)
  5. 't Is van keske schiet (vroeger schoot men met een luchtkarabijn kaarsjes uit op de kermis en kon men een prijsje winnen) (=Iets van weinig waarde) (Beerses)
  6. 't kon minder (='t gaat goed) (Westerkwartiers)
  7. 't kos kojjer (=Het kon slechter) (Brabants)
  8. 't Kwam mij dwars veur de hals te zitten (=Ik kon het niet door de keel krijgen) (Drents)
  9. 't oog was groder as de moag (=ze kon haar bord eten niet op) (Westerkwartiers)
  10. 't was te paezen (=dat kon je voorzien) (Wichels)
  11. ‘k kost ma nimmer augen van ’t lachen (=ik kon het lachen niet bedwingen) (Meers)
  12. ‘k koste van nie vjuëdere (=ik kon niet anders (doen)) (Kaprijks)
  13. a kon zoane nees oant ges afveige (=hij had niets meer) (Booms)
  14. ae kost / kon nie beet'ren mee staerven (=Hij zag er erg slecht uit) (Wichels)
  15. ae oo gieëne puuët mieër om op te stoan (=hij kon het niet winnen) (Wichels)
  16. akosterniondoeng (=Hij kon er niets aandoen) (Antwerps)
  17. akwammerniejoep (=hij kon er niet opkomen) (Antwerps)
  18. al dauws te op zën pëdallë waaj nen akkrëbaot, as te de sjoer nie kon vieërblijve wieës te toch naot (=je moet flink hard kunnen fietsen om een regenbui voor te blijven) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. as ich tat mér goed dos, dan kos ich dat ooch (=als ik dat goed aandurfde, dan kon ik dat zeker) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. attër kos, zoo tër zën eege jing nog verkope (=voor geld zou hij alles verlappen, als hij kon !) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. bij de kappesiene koste biechte bij unne dôove paoter, dè schilde hil wè in de pinnetènsie. (=bij de kapucijnen kon je biechten bij een dove pater, dat scheelde flink wat in de opgelegde penitentie) (Tilburgs)
  22. d'r kon gien lachje oaf (=lachen - er kon geen lachje af) (Westerkwartiers)
  23. d'r was met hem gien huus te holl'n (=met hem kon je niet gelukkig samenleven) (Westerkwartiers)
  24. Da meesj kost è stikske kreften en zougen (=Dat mens kon een stukje zagen) (Nieuwerkerks)
  25. daaj vond hërrën drae nie (=zij kon er niet goed mee weg) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. dae kos toë nie goed aote (=hij kon daar niet goed aarden) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. das nog gee been gebroeëke (='t kon veel erger) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. das taarigste vant taarigste gewiest (=erger kon niet) (Oudenbosch)
  29. dat had d'r wel aan (=dat kon maar net zeg!) (Westerkwartiers)
  30. dat kon 'er niet over zien haart krieg'n (=daartegen was hij niet opgewassen) (Westerkwartiers)
  31. dat kon 'er niet verkropp'n (=dat kon hij niet goed velen) (Westerkwartiers)
  32. dat kon 'k toch niet ruuk'n? (=ruiken - dat kon ik toch niet ruiken?) (Westerkwartiers)
  33. dat kon beder (=dat was niet heel best) (Westerkwartiers)
  34. dat kon er niet over zien haart krieg'n (=dat durfde hij niet aan) (Westerkwartiers)
  35. dat kon ien zien oog'n gien genoade viend'n (=hij was het daarmee niet eens) (Westerkwartiers)
  36. dat kwam ' er niet an ' e wiet (=dat kon hij niet gewaar worden) (Westerkwartiers)
  37. dat was op 't kaantje om oaf (=dat kon maar amper) (Westerkwartiers)
  38. dat’m na ne kieër kost zwijgen (=dat hij nu 's kon zwijgen) (Meers)
  39. dè kos gin stèùte lije. (=daar kon geen goed woord over gezegd worden.) (Tilburgs)
  40. dè kos te tòch meej oew klompen ònvuule (=dat kon je toch met je klompen aanvoelen) (Tilburgs)
  41. den boer waar himmol aachter op zunnen èkker, k-kos um nie bekwêeke krèège (=de boer was helemaal achter op zijn akker, ik kon hem niet bereiken met roepen) (Tilburgs)
  42. Dêr koe ik krekt del (=daar kon ik net langs) (Fries)
  43. Der komt wel een skeet na (=Het is nu wel mooi weer, maar het kon wel eens in onweer eindigen) (Zaans)
  44. der wor gene mwajae mei vür viëraut te koëme (=ik kon niet meer vooruit) (Bilzers)
  45. dich höbs zëne stiel gemis (=ik wist niet dat je dat ook allemaal kon) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. dieje rôoje kos et raoje (=die rode rakker kon het wel raden) (Tilburgs)
  47. doë hoch ich geen kiekës aon (=dat was sneller gebeurd dan ik kon zien) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. ei west nie va wa aat pèèle mauken (=Hij kon zich er niet uit redden) (Wetters)
  49. en ie moste tert'n (=en hij kon opstappen) (Waregems)
  50. Es ich kreeg waat ich wól en ich kos waat ich meindje veel 't missjien nog mèt! (=Als ik kreeg wat ik wou en ik kon wat ik meende viel het misschien nog mee!) (Kinroois)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen