11 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `is op`
- als een luis op een teerton (=vorderen als een luis op een teerton: niet opschieten)
- als een vis op het droge (=iemand die zijn draai niet kan vinden of daar niet thuis hoort)
- dat is opgelegd pandoer (=een duidelijke van te voren afgesproken zaak)
- de koek is op (=het maximaal haalbare is bereikt, meer zit er niet in)
- een leventje als een luis op een zeer hoofd (=een heerlijk leventje)
- het hooi is op en de koe is dood. (=het is een hopeloze zaak)
- het is op een oor na gevild (=het is bijna klaar. Het is bijna achter de rug)
- het varken is op een oor na gevild/gewassen (=het is bijna klaar)
- je sluis openzetten (=een grote mond zetten)
- vorderen als een luis op een teerton (=erg moeizaam opschieten)
- zo veeg als een luis op een kam (=in groot gevaar verkerend)
11 betekenissen bevatten `is op`
- door vragen wordt men wijs (=door het stellen van vragen kun je veel te weten komen en veel kennis opdoen)
- het is krabben op de naad (=het eten is op)
- aan het eind van zijn akker zijn (=het geld is op)
- de lamp hangt scheef (=het geld is op)
- pijn in de portemonee hebben (=het geld is op)
- het kainsmerk aan zijn voorhoofd dragen (=het is op zijn gezicht te lezen dat hij een schurk is)
- de kou is uit de lucht. (=het is opgelost)
- het probleem onder de knie hebben (=het probleem is opgelost)
- aap wat heb je mooie jongen (=sarcastische opmerking over iemand die wat al te trots is op iets)
- de hond in de pot vinden (=te laat zijn voor het eten (alles is op))
- als een luis op een teerton (=vorderen als een luis op een teerton: niet opschieten)
50 dialectgezegden bevatten `is op`
- 'Et is op z'n donders azzik 't lete ken. (=Ik kan het niet laten.) (Zaans)
- 't is op 't näödje geloupe (=op het kantje) (Weerts)
- a es op trok (=hij is op zwier) (Meers)
- A is oep zoan pattatte gegoan, a is op zen klos gevalle (=Hij is gevallen) (Mechels (BE))
- a zitj op 't gemak (=hij is op de wc) (Meers)
- ae es op zèen tieën'n getorren (=hij is op zijn tenen getrapt) (Wichels)
- as ‘t waer neet good is op vaars hui, is ‘t toch good op moors kuuel (=het weer is altijd voor iemand goed (of niet); regen is niet fijn als er -door vader- gehooid moet worden, maar wel fijn voor -moeders- moestuin) (Heitsers)
- Da peirt is op sturm gesloogen. (=Dat paard slaat op hol.) (Bevers)
- dae ès bekans noeë pieringëland (=hij is op sterven na dood) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae és blijve tèkke! (=hij is op zijn kop gevallen en nog niet weinig) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae és goed geprat (=hij is op zijn tenen getrapt) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae ès heilegans de waeg ('t noorde) kwijt (=hij is op den dool) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae èste boer op (=hij is op zoek) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae is poem (=hij is op) (Heitsers)
- dae zë kèèëskë geet stilaoën aut (=hij is op sterven na dood) (Munsterbilzen - Minsters)
- Dao springt mich de kwint (=Mijn geduld is op) (Eys)
- das nie heil katteliek (=das is op het randje af) (Munsterbilzen - Minsters)
- Dat ken bruintje niet trekken / Kep niks in de knip / het niks, zit zonde / blut (=Het geld is op) (Utrechts)
- dat kenst ien 'e buus steek'n (=dat is op jou van toepassing) (Westerkwartiers)
- dat verdient gien schoonheidspries (=dat is op een niet leuke manier uitgevoerd) (Westerkwartiers)
- De klup is op de vot. (=De club is failliet, opgeheven, op de fles) (Roermonds)
- de koe staot droîge (=de melk is op) (kortemarks)
- de maajs ligge daud énde kas (=alle eten is op) (Bilzers)
- de Muzen (=alles is op) (Zeeuws)
- dei es eurastenik (=die is op van de zenuwen) (Overijses)
- den dieje is op zenne smikkel gegoan (=hij is gevallen) (Geels)
- det haet bein gekraege (=dat is op onverklaarbare wijze verdwenen, dat is gestolen) (Heitsers)
- die is deur 't oog van 'e naald kroop'm (=die is op wonderbaarlijke wijze gered) (Westerkwartiers)
- Dut is op Moandeg van kerremes maakt (=Dit is wél slecht gemaakt) (Volendams)
- è is op zen kezze gevallen (=hij is op zijn neus gevallen) (Denderleeuws)
- E zitj zonder smaad (=Zijn geld is op) (Liedekerks)
- ei is op a gebeten (=hij is verbitterd en kwaad op jou) (Sint-Niklaas)
- em is in zn roapen gescheten (=hij is op zijn tenen getrapt) (Moes)
- en is op ze weeroeden (=hij houdt de boot af) (Veurns)
- ès in zè gat gebeten (=hij is op zijn tenen getrapt) (Sint-Niklaas)
- Ge kunt be^ter is op us op un aender gaon (=Het is goed om eens buiten de deur te gaan) (Ewijk (Euiwwiks))
- ge mottem is op zun nummer zette (=je moet hem tot de orde roepen) (Oudenbosch)
- gedaan hémmə mee lootə / nənei gədaan mee lootə (=niet meer verder kunnen (fysiek) / hij is óp) (Kalforts)
- gistëre noch een joeng raus, vandaog al een aa daus (=je jeugd is op een wip voorbij) (Munsterbilzen - Minsters)
- hae hieët geine roeëje sent, hae is keps (=zijn geld is op) (Weerts)
- Hae is gèt pritsj (=Hij is op zijn tenen getrapt) (Sittards)
- Hae is op zien keviêf. (=Hij is op zijn hoede.) (Roermonds)
- Heertjuh Heertjie hoor / Hij is heulemaol ut heertjie (=Reactie op iemand die zich netjes heeft gekleed, maar normaal niet zo netjes is op zichzelf:) (Utrechts)
- het is op goei komende wegen (=het schiet al aardig op) (brabants)
- Hij 's op schok me z'n mokke (=Hij is op reis (of wandelt) met zijn vriendin) (Brussels)
- hij het de kop deur 't haalster (=hij is op de kluiten gekomen) (Westerkwartiers)
- hij ies op vakaansie noar de canollie ailaanden (=hij is op vakantie naar de canarische eilanden) (Kaatsheuvels)
- hij is an ´t struun´n (=hij is op speurend op zoek) (Westerkwartiers)
- hij is op 'n ongelukkege moandag geboor'n (=het zit hem echt niet mee) (Westerkwartiers)
- hij is op en top ' n heertje (=hij is een echte gentleman) (Westerkwartiers)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen