Spreekwoorden met `her`

Zoek

39 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `her`

  1. aan een oud dak moet je veel herstellen (=verouderde zaken vergen nu eenmaal onderhoud)
  2. achter de schermen (=daar waar men het niet ziet)
  3. achter de schermen blijven (=geen bekendheid ergens mee willen krijgen terwijl diegene het wel bedacht heeft)
  4. achter de schermen kijken (=kijken waar men normaal niet kan of mag kijken)
  5. alles over een kam scheren (=alles en iedereen gelijk stellen)
  6. als de herder dwaalt dolen de schapen (=als de leider het verkeerd doet weten de mensen die hem volgen niet wat ze doen moeten)
  7. als een feniks uit de as herrijzen (=na de totale vernietiging opnieuw opbouwen)
  8. andere heren andere wetten (=nieuwe bazen willen nieuwe regels)
  9. arbeider in de wijngaard des heren (=geestelijk beroep (priester,dominee) uitoefenend)
  10. bij schering en inslag gebeuren (=erg vaak gebeuren)
  11. dat is schering en inslag (=dat komt bijzonder vaak voor [onderdelen van een weefgetouw])
  12. de oren scherpen (=goed luisteren)
  13. de reis is nog niet ten einde als men kerk en toren herkent (=geef niet op voor het doel geheel is bereikt)
  14. de schapen scheren (=gemakkelijk grote winsten maken)
  15. de scherpe kantjes er van afhalen. (=iets verzachten of minder extreem maken)
  16. een harde knoest heeft een scherpe bijl nodig (=een slechte gewoonte is moeilijk te verdringen)
  17. een kronkel in je hersens hebben (=vreemde gedachtes hebben)
  18. er de gek mee scheren (=iets of iemand bespotten)
  19. gereed geld dingt scherp. (=als je meteen betaalt gaat de verkoop sneller)
  20. gezouten scherts (=bijtende scherts)
  21. haarscherp (=(van een afbeelding) getrouw tot in fijne details)
  22. herenzonden boerenleed. (=de gewone mensen boeten voor de fouten van de mensen met macht)
  23. het oor scherpen/spitsen (=aandachtig luisteren)
  24. het puntje van een scherpe pen is `t felste wapen dat ik ken (=met een kritisch woord kan het meest worden bereikt)
  25. het warm water (her)uitvinden (=iets wat reeds lang bekend is, presenteren alsof het een originele innovatie is. (Niet verwarren met `het wiel opnieuw uitvinden`))
  26. hongerige luizen bijten scherp (=met de arme mensen heeft men de meeste last)
  27. je schaapjes scheren (=er de winst uithalen)
  28. klagers hebben geen nood en pochers hebben geen brood (=zowel klagers als pochers kunnen de zaken nogal eens overdrijven)
  29. magere luizen bijten scherp (=met de armsten heb je de meeste last)
  30. men moet de schapen scheren maar niet villen (=als men uit hebberigheid de inkomstenbron opoffert heeft men niets meer voor in de toekomst)
  31. met de hersens van een garnaal (=erg dom)
  32. met hoge heren is het kwaad kersen eten (=van de omgang met aanzienlijke personen moet men niet altijd voordeel verwachten)
  33. nieuwe heren nieuwe wetten (=nieuwe bazen vaardigen ook nieuwe regels uit)
  34. nieuwe messen snijden scherp (=met iets (iemand) nieuws is het aangenaam werken)
  35. scherven brengen geluk. (=dit zeg je om iemand zich minder schuldig te laten voelen)
  36. strenge heren regeren niet lang (=wanneer een baas niet een beetje soepel is wordt het voor hem erg moeilijk)
  37. uit de as herrijzen (=opnieuw opbouwen na een brand)
  38. wat de heren wijzen moeten de gekken prijzen (=aan beslissingen van het hoger gezag moet men zich onderwerpen)
  39. wie de pot breekt betaalt de scherven (=de veroorzaker van schade moet de situatie zelf rechtzetten.)

41 betekenissen bevatten `her`

  1. op de vingers kijken (=(Op een vervelende manier) scherp toezien hoe iemand iets doet, zodat elke fout direct opgemerkt wordt)
  2. de bastaard van de graaf wordt later bisschop (=alleen hoge heren kunnen hun buitenechtelijke kinderen een toekomst bieden)
  3. als je geschoren wordt, moet je stilzitten (=als er scherpe kritiek op je is (je wordt geschoren), kun je beter rustig wachten tot het voorbij is, in plaats van erop in te gaan)
  4. onder dak zijn (=bescherming genieten - behoren bij)
  5. gezouten scherts (=bijtende scherts)
  6. de lakense bril erbij opzetten (=bijzonder scherp toekijken)
  7. als de vis goedkoop is stinkt ze (=de herkomst ergens van is niet te vertrouwen)
  8. de drager kan het beste zeggen waar de schoen wringt (=degene die een probleem heeft, kan de kern van dit probleem vaak het scherpste benoemen)
  9. tijd slijt (=door het verloop van tijd worden herinneringen zwakker en de erge dingen minder erg)
  10. tijd heelt alle wonden (=door het verloop van tijd worden herinneringen zwakker en de erge dingen minder erg)
  11. de ene pijl de andere nazenden (=een dwaze of nutteloze daad herhalen)
  12. een heilig huisje (=een herberg - een (voor de betrokkene) onaantastbare waarheid)
  13. een geeltje van de plank nemen (=een oude preek herhalen)
  14. de aardappelen afgieten (=een plasje doen door heren)
  15. de vijl erover laten gaan (=er de scherpe kantjes van afhalen)
  16. geen twee deuntjes voor één cent zingen (=geen zin hebben hetzelfde nog een keer te herhalen)
  17. tabula rasa maken (=geheel herbeginnen - de boel helemaal opruimen)
  18. aan de beterhand (=genezend, herstellend)
  19. de keel kost veel (=herhaalde dronkenschap leidt tot armoede)
  20. het dunnetjes overdoen (=het nog een keertje op dezelfde manier herdoen)
  21. het ene gat met het andere stoppen (=het slecht beheren van geld door met de ene schuld de andere af te lossen)
  22. iemand onder zijn vleugels nemen (=iemand beschermen of verzorgen)
  23. iemands geheugen opfrissen (=iemand ergens aan herinneren)
  24. iemand de hand boven het hoofd houden (=iemand in bescherming nemen)
  25. iemand de tekst/les lezen (=iemand scherp berispen)
  26. iemand de duimschroeven aanzetten (=iemand scherp ondervragen, onder grote druk zetten)
  27. een knoop in zijn zakdoek leggen (=iets doen om ergens zeker aan herinnerd te worden)
  28. de ogen zijn de spiegels der ziel (=in de ogen van een persoon herkent men het karakter)
  29. voor dood achterlaten (=in de steek laten zonder hoop op herstel.)
  30. aan de beterende hand zijn (=langzaam genezen, herstellen)
  31. de hand met iets lichten (=niet scherp opletten, het niet te streng nemen)
  32. wie de pastoor niet eert, wie zijn absolutie riskeert (=om je ambitie te bereiken, moet je extra aardig zijn voor de hoge heren)
  33. komen waar de duivel zijn staart keert (=op een zeer onherbergzame plaats aankomen.)
  34. malletje naar malletje (=op precies dezelfde wijze herhaald)
  35. naar het hoofd gooien/slingeren (=scherpe verwijten maken)
  36. hoe later op de avond/dag hoe schoner volk (=schertsend gezegd bij het laat binnenkomen van vrienden of familie)
  37. een garnaal heeft ook een hoofd (=schertsend gezegd van een kind dat koppig aan zijn mening vasthoudt)
  38. altijd hetzelfde deuntje zingen (=steeds weer hetzelfde herhalen)
  39. hoe later op de avond, hoe schoner volk. (=vriendelijke of juist schertsende verwelkoming van late bezoekers)
  40. het komt te paard en het gaat te voet. (=ziekte en ongeluk komen vaak heel plotseling, maar het duurt lang voordat men weer hersteld is)
  41. klagers hebben geen nood en pochers hebben geen brood (=zowel klagers als pochers kunnen de zaken nogal eens overdrijven)

50 dialectgezegden bevatten `her`

  1. al geet de lieëge wol ës op hol, de woërd aaterholt hër wol (=beter gekwetst door de waarheid dan gesust door een leugen) (Munsterbilzen - Minsters)
  2. as daajet èn hër krolle hèt (=als ze haar zinnen daaop heeft gezet) (Munsterbilzen - Minsters)
  3. as ne knijn reik noë stront, dan zoettër èn ën hin hër kont (=een konijn lust wel eens een kippetje) (Munsterbilzen - Minsters)
  4. daaj deed hër fëmiele graute sjaan aon (=ze is haar hele familie te schande) (Munsterbilzen - Minsters)
  5. daaj doog auttë loëte van hër pens nie (=die deugt helemaal niet !) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. daaj ès nie op hër moennëkë (mondsje) gevalle (=zij is goed ter tale) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. daaj ès op hër sondës geklèd (=die is mooi opgetut) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. daaj hër blumpke ès allang geplokke (=zij is geen maagd meer) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. daaj hër blumpkë ès allang geplokkë (=die is reeds lang geen maagd meer) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. daaj hër breidsje ès gebakke (=die heeft het voor mekaar) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. daaj hër haajskë ès mèr ne viërëk graut, ë kraupkietsjë (=haar huis is maar een voorschoot groot, een echt kruipgat) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. daaj hër hiësene zitte wol tèsse hër been (=zij laat haar gezin in de steek voor een jongere kerel) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. daaj hër koplampe branne nogals ès (=haar brsten steken ferm) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. daaj hër mëlk ès iëvër aoênt koêke (=haar onderrok hangt onderuit) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. daaj hër plaot blif hange (=het is een babbeltante) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. daaj hèt batse tot aoên hër kont (=ze heeft lange benen) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. daaj hèt batse tot aon hêr k... (=die heeft een dik achterste) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. daaj hèt de spènnëwubbe tèssën hër been (=wie niet waagt blijft maagd) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. daaj hèt dikke knoebële onder hër êrm (=dat is een luie trien) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. daaj hèt dikke knoebële onder hër erm (=ze is lui!) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. daaj hèt e gezich waajne klaun en dat steet hër nie sjaun (=die vrouw is lelijk met haar opgeverfd gezicht) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. daaj hèt hër eksternès haug hange, mér hër wolke hange get leig (=ze heeft lange benen maar slaphangende borsten) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. daaj hèt hër loetse wier (=zij heeft haar kleine (kwade) kantjes weer) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. daaj hèt sjimmel tësse hër batse ston (=die is nog maagd) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. daaj hètte sjummel tèsse hër been ston (=daar is in jaren geen man meer aan geweest) (Bilzers)
  26. daaj hèttët zwiël onder hër erm (=ze is lui (want heeft eelt onder haar armen)) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. daaj ho nogal krievel on hër K (=zij had geen zittend gat!) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. daaj hoch hër kries wir (=zij had haar crisis weer was onhandelbaar) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. daaj hult hërre portemënei tèsse hër knieë (=zij zit liever op geld dan op een man) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. daaj lëp op hër lèste been (=ze gaat eerstdaags bevallen) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. daaj vielde zich èn hër K. gebieëte (=ze voelde zich genomen) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. daaj wor ferm èn her K gebieëte (=die was kwaad, zeg!) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. daaj zit mèt hër pekskë opgesjieëp (=zij zit opgescheept met een zwangerschap) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. daajhètter ooge nie èn hër maol zitte (=die loert nog niet een klein beetje) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. dae gaaptj zich oet de her (=hij gaapt flink (her = scharnieren, als de deur ‘oet de her’ hangt, dan hangt hij dus uit de scharnieren)) (Heitsers)
  36. dae hèt lang aater hër zitte te vange (=hij heeft er lang achter gelopen) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. das tan vër de kat hër fiaul (=dat is vergeefse moeite, dient tot niets) (Munsterbilzen - Minsters)
  38. dat goedje lijt henter en twenter (=dat spul ligt her en der verspreid) (Westerkwartiers)
  39. dat zal hër heilegans nie goje (=dat zal haar helemaal niet aanstaan) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. de kons bekans hër ribbe tëlle (=die is graatmager) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. de kons daaj hêr ribbe mekan tëlle (=ze is graatmager) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. doë ès gee vrooke zoe erm of ze mok mèt lichmës hër pennëke werm (=op 2 februari, olv-lichtmis, is het traditie om pannenkoeken te bakken) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. doë vènd ën kat hër joeng nimei èn trèg (=dat is een hopeloze opdracht) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. Doë wos geen haage aon hér (=Zij was niet te houden) (Bilzers)
  45. Dur dej her poeten kunder e vèrreke doortrekken (=Ze heeft o- benen) (Koersels)
  46. èn daaj hër tente kan den heile chiro van Eek gojn sloeëpe (=zij draagt een enorm grote BH) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. gee vroo zoe erm of ze mok hër pennëke werm (=een pannenkoekje kan er altijd af) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. haaj vènd zelfs n kat hër joeng nimei trèg (=wat een rommel!) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. haat tich mèr goed mèt daaj, daaj hër aars zitten ter goed èn (=blijf daar maar op goede voet mee, want die zijn rijk) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. hër blumpke ès al lang geplokke (=ze is geen maagd meer) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen