Spreekwoorden met `ein`

Zoek


83 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `ein`

  1. aan alle dingen komt een eind. (=alles verandert)
  2. aan een klein vogeltje past geen grote bek. (=kinderen moeten gehoorzamen)
  3. aan het andere eind van de wereld (=heel ver weg)
  4. aan het eind van zijn akker zijn (=het geld is op)
  5. aan het eind van zijn Latijn zijn (=uitgeput zijn)
  6. aan het kortste eind trekken (=in de ongunstigste positie zijn / verliezen)
  7. aan het langste eind trekken (=in de voordeligste positie zijn)
  8. aan zijn eindje vasthouden (=zijn standpunt handhaven)
  9. alles kort en klein slaan (=de hele inboedel kapot slaan)
  10. als de boeren niet meer klagen en de pastoors niet meer vragen, dan nadert het einde der dagen (=sommige mensen veranderen nooit)
  11. als een olifant in de porseleinkast (=buitengewoon onvoorzichtig of tactloos)
  12. beter kleine meester dan grote knecht (=liever een bescheiden zelfstandige dan een grote knecht bij een baas)
  13. beter onbegonnen dan ongeeindigd (=beter niet beginnen als men het niet kan afwerken)
  14. bij kleine hapjes leert men een hond eten. (=geleidelijk aan kun je zelfs aan onmogelijke dingen wennen.)
  15. bij kleine lapjes leert men de hond leer eten. (=geleidelijk aan wen je zelfs aan de onmogelijkste dingen.)
  16. dat is het begin van het einde (=dat is het begin van iets dat uiteindelijk verkeerd zal aflopen)
  17. dat loopt op zijn einde (=het is bijna afgelopen)
  18. de eindjes (niet) aan elkaar knopen (=(niet) rond komen (met z`n inkomen))
  19. de grote vissen eten de kleine (=de ondergeschikten moeten doen wat de baas zegt / het slachtoffer worden van overmacht.)
  20. de groten rijden te paard en de kleinen hangen tussen hemel en aarde. (=de machtige lui leven op kosten van de gewone man)
  21. de kleintjes vallen niet groot (=wordt gezegd als eerder kleine vruchten verkocht worden)
  22. de reis is nog niet ten einde als men kerk en toren herkent (=geef niet op voor het doel geheel is bereikt)
  23. een Augiasstal reinigen (=het opruimen van een vreselijk vuile boel)
  24. een goed begin heeft een goed behagen maar het eindje zal de last dragen (=goed beginnen is prima, maar je moet volhouden tot het einde)
  25. een grote lantaarn, een klein licht (=veel praat, maar weinig verstand)
  26. een klein hartje hebben (=weinig durven/gauw bang zijn)
  27. een klein lek doet een groot schip zinken (=een geringe onachtzaamheid kan tot grote schade leiden)
  28. een klein visje een zoet visje (=een klein voordeel of winstje dat met weinig moeite is verkregen)
  29. een kleine aardappel moet je niet schillen (=aan mensen die weinig geld hebben, moet je niet veel geld vragen)
  30. een ongeluk zit in een klein hoekje (=door een kleine fout kunnen gemakkelijk erg nare ongelukken gebeuren)
  31. een straatje zonder eind (=een eindeloos proces, iets wat nooit ophoudt)
  32. een volle buik peinst op geen lege. (=iemand die genoeg te eten heeft is niet bezig is met de zorgen van een ander)
  33. eind goed, al goed (=de tegenslagen zijn gauw vergeten als het goed afloopt)
  34. er een eind/punt aan breien (=snel tot een afsluiting komen (bijvoorbeeld van een toespraak))
  35. er een kleine jongen bij zijn (=er niet aan kunnen tippen)
  36. geen heilige zo klein of hij wil zijn kaarsje hebben. (=mensen vertellen graag wat voor goeds ze hebben gedaan)
  37. geen twee kapiteins op één schip (=er moet maar één persoon de leiding hebben, anders gaat het niet goed)
  38. geen zo kleine sant of hij wil zijn kaars hebben (=ook de mindere machten moet men gunstig stemmen)
  39. groot bal op kleine aardappelen (=boven zijn stand leven)
  40. grote parade en klein garnizoen (=een grote vertoning maar niet veel zaaks)
  41. grote pracht, weinig macht. (=je voordoen als een rijk man terwijl je arm bent)
  42. het bij het goede/rechte eind hebben (=gelijk hebben)
  43. het een eind uit de broek laten hangen (=royaal zijn)
  44. het eind zal de last dragen (=moeilijkheden en problemen komen vooral als het werk bijna af is)
  45. het einde kroont het werk (=het werk is pas goed gedaan als het klaar is)
  46. het einde van het liedje (=het einde van iets goeds)
  47. het eindje draagt de last. (=pas aan het eind komen de problemen tevoorschijn)
  48. het geluk ligt in een klein hoekje (=geluk komt onverwachts)
  49. het zo druk hebben als een klein baasje (=veel kleine karweitjes moeten doen)
  50. iemand een kopje kleiner maken (=iemand vermoorden)

188 betekenissen bevatten `ein`

  1. er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan (=aan alles komt een einde)
  2. bakkerskinderen eten oud brood. (=aan het vak dat men uitoefent, besteedt men in zijn directe omgeving weinig aandacht.)
  3. een kleine aardappel moet je niet schillen (=aan mensen die weinig geld hebben, moet je niet veel geld vragen)
  4. vragen kost geen geld (=al heb je weinig kans, je kan het in elk geval maar vragen)
  5. eén rotte appel in de mand, maakt al het gave fruit te schand (=als één persoon uit een groep zich misdraagt, wordt de hele groep erop aangekeken. / Een negatieve beïnvloeding van één persoon kan vele anderen op het slechte pad brengen.)
  6. elke dag een draadje is een hemdsmouw in een jaar (=als je iedere dag een beetje doet komt het karwei uiteindelijk klaar)
  7. met alle winden waaien (=altijd iedereen gelijk geven / door alles en iedereen laten beïnvloeden)
  8. een bodemloos vat zijn (=altijd te weinig van iets zijn of opraken)
  9. als de armoede binnenkomt vliegt de liefde het venster uit (=armoede betekent vaak het einde van vriendschappen en relaties)
  10. wie hoog klimt kan laag vallen (=belangrijke zaken snel kwijt raken door kleine dingen)
  11. op de poot spelen (=bij de kleinste tegenslag flink te keer gaan/razen)
  12. vasthouden aan een strootje (=blijven hopen op een kleine kans.)
  13. zo gaan er twaalf in het dozijn (=dat heeft weinig waarde)
  14. zo gaan er dertien in een dozijn (=dat heeft weinig waarde, is niet zo bijzonder)
  15. dat is een alikruik van een vent. (=dat is een kleine dikke man.)
  16. dat zijn de Alfa en de Omega. (=dat is het begin en het einde.)
  17. dat is het begin van het einde (=dat is het begin van iets dat uiteindelijk verkeerd zal aflopen)
  18. dat is de druppel die de emmer doet overlopen (=dat is maar een kleine ergernis, maar samen met wat er al gebeurd is, wordt het niet meer geaccepteerd)
  19. dat is een aalshuid (=dat is van weinig waarde)
  20. dat kan ik wel in mijn holle kies stoppen (=dat is wel een heel klein beetje)
  21. de admiraal heeft geschoten. (=de gastheer heeft het sein gegeven te gaan eten.)
  22. paal en perk stellen (=de grens leggen / een einde stellen aan)
  23. aan een zijden draadje hangen (=de kansen zijn nog niet verkeken, maar het scheelt erg weinig)
  24. tijd heeft vleugels en geen teugels. (=de tijd gaat snel en is niet te beïnvloeden)
  25. je beslag krijgen (=definitief ten einde lopen , beslist worden)
  26. thuis is in je schuur (=dit wordt gezegd als je weinig thuis bent)
  27. een ongeluk zit in een klein hoekje (=door een kleine fout kunnen gemakkelijk erg nare ongelukken gebeuren)
  28. de gestage drup holt de steen (uit) (=door vol te houden wordt uiteindelijk wel het doel bereikt)
  29. doorgaan tot het gaatje (=doorzetten tot het einde is bereikt)
  30. een dronken vrouw is een engel in bed (=drank draagt bij aan het beëindigen van de tegenstand)
  31. een straatje zonder eind (=een eindeloos proces, iets wat nooit ophoudt)
  32. een bitter beetje (=een klein beetje)
  33. wie zijn naasten te schande maakt, onteert zichzelf (=een klein foutje, kan een groot geheel te schande maken)
  34. niet het zout op zijn patatten verdienen (=een klein inkomen hebben)
  35. een tipje van de sluier oplichten (=een klein stukje van het onbekende onthullen)
  36. een klein visje een zoet visje (=een klein voordeel of winstje dat met weinig moeite is verkregen)
  37. een loodje in het zakje doen (=een kleine bijdrage leveren)
  38. een duit in het zakje doen (=een kleine bijdrage leveren. (Historisch: de kleinst mogelijke gave in het collectezakje van de kerk).)
  39. geen centje pijn. (=een kleine moeite.)
  40. een visje verschalken (=een kleinigheid meepikken)
  41. een taling uitzenden om een eendvogel te vangen (=een kleinigheid opofferen om iets belangrijks terug te krijgen)
  42. een zwaluw maakt de lente niet (=een omstandigheid laat nog geen eindconclusie toe)
  43. een oude bok lust nog wel een jong/groen blaadje (=een oude man is nog wel seksueel geïnteresseerd in een jong meisje)
  44. het uitmaken (=een relatie beëindigen)
  45. te weinig om te leven en te veel om te sterven (=een te kleine aalmoes)
  46. een lulletje rozenwater (=een weinig dynamisch persoon)
  47. een druppel op een gloeiende plaat (=een zeer kleine bijdrage aan iets groters)
  48. ziek of ziekenhuis? (=eind aan discussie maken)
  49. je het apezuur zoeken (=eindeloos zoeken)
  50. veel gewrijf en geschrijf (=eindeloze gedachtewisselingen)

50 dialectgezegden bevatten `ein`

  1. Es te in ein koers d'n twieëdje veurbiej stuks bès te d'n twieëdje! (=Wanneer je in een koers de tweede voorbij steekt ben je de tweede!) (Kinroois)
  2. ' nen neus ein gullek ne kapstok (=een zeer lange neus hebben) (Sint-Niklaas)
  3. 'k ze gjeiren een broek ein op 't gedacht van doan (=ik zou graag een broek hebben zoals de uwe) (Sint-Niklaas)
  4. 'n gezicht wi-j ein hinnekoont (=witjes kijken) (Weerts)
  5. 'n vleegende krauw vunk mië dan ein zittende (=iemand die op veel plaatsen komt, krijgt meestal ook vanalles) (Steins)
  6. 'ne kop wie ein ziej / zeef höbbe (=Vergeetachtig zijn) (Steins)
  7. 'nen bree rug ein (=veel kunnen verdragen) (Sint-Niklaas)
  8. 't ein met tander (=mekaar) (Opglabbeeks)
  9. 't kingd moet ne noam ein (=een vals reden opgeven voor iets) (Sint-Niklaas)
  10. 't van de kloûten, 't is va 'k zal ô gon ein (=er komt niks van) (Sint-Niklaas)
  11. ' n gezich wie ein sliepbös höbbe (=erg ongezond uitzien) (Steins)
  12. ' t Kump aan éin deur oet (=Het is één pot nat) (Sittards)
  13. allansie ein (=omgang hebben) (Klings)
  14. alles geit, mer ein slek kruuptj (=een vete die (te) lang doorgaat) (Heitsers)
  15. alles haet ein inj, mer ein worst haet d’r twieë (=niets bestaat voor altijd; alles is eindig) (Heitsers)
  16. Altiêd beej- ein wie Sint Teunis met 't vèrke (=Twee onafscheidelijke vrienden) (Weerts)
  17. anden ein gelèk koolschuppen (=grote handen hebben) (Sint-Niklaas)
  18. as ein koe zeiktj, stiktj de anger de stert op (=kuddegedrag: als iemand iets doet, volgt al snel de rest) (Heitsers)
  19. As hae stief is, schroef se d' r maar ein paar handvatte aan (=Iemand goedkoop begraven) (Venloos)
  20. as lulle worst waas haajs dich ein hieël inj (=je praat (te) veel) (Heitsers)
  21. As t' r twieë duuëre tieeëgenein klatse, moj-je d' r ein tów doon (=Bij ruzie moet er altijd iemand toegeven) (Weerts)
  22. astij ein zijne kop hé, eent hij oak nie in tholleken van zijn gat (=hij is niet van een bepaald plan af te brengen) (Wetters)
  23. baeter ein aod paerd kepot as ein jónk bedorve (=je moet zuinig zijn op de (onbedorven) jeugd) (Heitsers)
  24. Baeter ein loës in de pap, as gaar gen vleis (=Beter iets dan niets.) (Venloos)
  25. baeter ein loes inne pot, as gein vèt (=beter een beetje dan helemaal niets) (Heitsers)
  26. Baeter ein mus in de hangk, dan tien in de lôch (=beter een vogel in de hand dan tien in de lucht) (Heldens)
  27. buzze ein (=geluk hebben) (West-Vlaams)
  28. D'n ieëste zoon in ein huwelik is altied eine jóng! (=De eerste zoon in een huwelijk is altijd een jongen!) (Kinroois)
  29. D'r is nog ein klats, (ein bietje) in. (=Er zit nog een beetje in.) (Roermonds)
  30. da kan eenderwie gedoan ein (=dat kan iedereen gedaan hebben) (Sint-Niklaas)
  31. dae blootj wie ein rindj (=hij bloedt hevig) (Heitsers)
  32. dae geuftj wie ein vorse koe (=hij is royaal; hij geeft z’n geld makkelijk weg) (Heitsers)
  33. Dae haet ein brei schei (=Hij is bijna kaal) (Venloos)
  34. dae haet ein brei sjei (=hij is kaal of kalend) (Heitsers)
  35. dae haet ein dieke höd (=hij heeft een dikke kop) (Heitsers)
  36. dae haet ein gezicht wie ein gezèt (=hij ziet er ongezond en vaal uit) (Heitsers)
  37. dae haet ein gezicht wie eine sjóttelsplak (=hij heeft een onfris gezicht) (Heitsers)
  38. dae haet ein hel hoed (=hij kan veel hebben, hij heeft een dikke huid) (Heitsers)
  39. dae haet ein lui ziej (=hij doet niet veel) (Heitsers)
  40. dae haet ein moel wie ein huuske (=hij stinkt uit z’n mond) (Heitsers)
  41. dae haet ein moel wie ein sjöp (of: ein sjeurport) (=hij heeft een grote mond) (Heitsers)
  42. dae haet ein moel wie ein stróntjsmik (=hij doet schunnige praat) (Heitsers)
  43. dae haet ein paerdsgedöldj (=hij is heel geduldig) (Heitsers)
  44. dae haet ein pan aaf (=hij is niet goed bij z’n hoofd) (Heitsers)
  45. dae haet ein sjroef los (=die is geestelijk gestoord) (Aelsers)
  46. dae haet ein stöm ôm koks (= cokes) te kloppe. (=wordt gezegd van een man met een harde zware stem) (Steins)
  47. dae haet eine kop wie ein vaatsmanj (=hij heeft een grote mond (de ‘vaatsmanj’ was de grootste maat mand die er te krijgen was)) (Heitsers)
  48. Dae haet naas gater wie ein Beljs paerd (=Iemand met grote neus gaten) (Swalmens)
  49. dae haet ouch ein gek paerd geraeje (=hij heeft een stommiteit uitgehaald) (Heitsers)
  50. Dae heet eine boêk wi-j ein trom (=Een zwaarlijvig iemand) (Weerts)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen