Spreekwoorden met `boel`

Zoek

5 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `boel`

  1. de boel aan kant maken (=opruimen)
  2. de boel de boel laten. (=tijdelijk afstand nemen van een lastige situatie of probleem)
  3. de boel erbij neergooien (=ermee stoppen)
  4. de boel in het honderd sturen (=in de war maken/verstoren)
  5. een dooie boel. (=een saaie bedoening)

9 betekenissen bevatten `boel`

  1. in het honderd sturen/lopen (=de boel met opzet mis laten lopen, in de war laten lopen)
  2. de peentjes opscheppen (=de boel opruimen)
  3. kap en keuvel (=de hele boel)
  4. een heel alfabet (=een heleboel)
  5. het huishouden van Jan Steen (=een slordige boel)
  6. er een potje van maken (=er een janboel van maken)
  7. tabula rasa maken (=geheel herbeginnen - de boel helemaal opruimen)
  8. een Augiasstal reinigen (=het opruimen van een vreselijk vuile boel)
  9. schoon schip maken (=schulden betalen, de boel opruimen, na ruzie/problemen samen er uit komen en het verleden laten rusten)

45 dialectgezegden bevatten `boel`

  1. 'n vaalze Judas (=iemand die de boel verraadt) (Westerkwartiers)
  2. 'T es ier ne veull'n boel (=Het is hier een rommel van jewelste) (Harelbeeks)
  3. boel maken / zoeken (=Ruzie maken / zoeken) (Sint-Katelijne-Waver)
  4. boel maken; ekketekke (kinderen), ambras moake (=ruziën) (Diesters)
  5. boel mauke (=Ruzie maken) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  6. boel zoek'n (=heibel zoeken) (Ostêns)
  7. botteklang: Gieël den botteklang (=heel de boel) (Lebbeeks)
  8. das mér slappe toebak (=dat is slappe boel) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. das sjaune boel (=dat is me wat moois!) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. de boedel doar is onkloar (=de boel daar is niet in orde) (Westerkwartiers)
  11. de boel besoddermietëre (=bedriegen) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. de boel bezeeke (=zijn voeten eraan vegen, alles in 't honderd doen lopen) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. de boel laote v'rslorre (=de zaak verwaarlozen) (Zwartebroeks)
  14. De boel leeghalen, Het huis leeg Rausen (=Een huis leeg stelen) (Utrechts)
  15. de boel onne gank zètte (='t vuur aan 't lont steken) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. de boel verknojë (=alles naar de knoppen helpen) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. de heile boel aofslaute (=het huis op slot doen) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. de heule boedel is ommiedert (=de hele boel is omgevallen) (Westerkwartiers)
  19. de hiele brut (=de hele boel) (Westerkwartiers)
  20. de meister make (=de boel verzieken, vervelend doen) (Weerts)
  21. den heile boel bëzeeke (=de sfeer bederven, de zaak in 't honderd doen lopen) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. e nhond zoet doa z'n jongn nie were vin (=over een wanordelijke boel) (Iepers)
  23. een hiele bult (=een hele boel) (Westerkwartiers)
  24. Een rabbig zootje (=Een slordige, armoedige boel) (Zaans)
  25. Ein hieël sieg (=Een hele boel) (Hunsels)
  26. en zittend gat kan en bult bedinken (=Een zittend gat kan een boel bedenken) (Urkers)
  27. ènnekesnest: Gieël d' n ènnekesnest (=Heel de boel) (Lebbeeks)
  28. ge vernukt de klööt (=je belazert de boel) (Tilburgs)
  29. heel den boel laagt doar uup over kluut (=alles lag daar in totale wanorde) (Wetters)
  30. hieër kom in oos hoês, de kat és met d'n heilige geist aan't sleipe (=de boel staat op zijn kop) (Weerts)
  31. Hieër kom in oos hoês, de kat is met d'n Heilige Geist aant sleîpe (=de hele boel staat op zijn kop) (Weerts)
  32. Hij sloeg de hele zooi tot puinpoeier ! (=Hij sloeg de hele boel totaal-los) (Utrechts)
  33. hjel dienn utsekluts (=heel die boel) (Tielts)
  34. ich how mèténe de heile patteklang én geddere (=ik sla seffens de hele boel in stukken) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. in stokke komn, in boel komn, spel en (=ruzie hebben) (West-Vlaams)
  36. is't der da't boel is (=zijn we ruzie aan't maken) (Kaprijks)
  37. kweddele hemme; ni overieënkoome; boel hemme (=ruzie hebben) (Diesters)
  38. Lat den boel moa droai'n (=Laat maar komen dat komt) (Harelbeeks)
  39. loeët de poes mér pisse ! (=laat de boel maar draaien) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. santenboetik: Gieël de santenboetik (=Heel de boel) (Lebbeeks)
  41. wa (vurte) boel es da d' iere (=wat voor zootje is dat hier?!) (Gents)
  42. Wa nen boel è dadiere? (=Wat is er aan de hand?) (Deinzes)
  43. Wad-ist, moatsjen, zoekte boel of wa ? (antwoord:) 'k Kieze mij moadn liever zweven ! (=Let op je tellen ! (antwoord:) Ik ben niet bang !) (Kaprijks)
  44. Wanne onte boel (=Wat een rotzooi) (Ewijk (Euiwwiks))
  45. zij trekt an 'e touwkes (=zij regelt de boel) (Westerkwartiers)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen