Spreekwoorden met `de wind`

Zoek

23 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `de wind`

  1. de huik naar de wind hangen (=meeheulen - altijd andermans standpunt volgen)
  2. de mantel naar de wind hangen (=steeds de opinie van de anderen volgen)
  3. de wind eronder hebben (=de ondergeschikten hebben angst)
  4. de wind in de zeilen hebben (=voorspoed hebben)
  5. de wind niet door de hekken laten waaien (=elke gelegenheid te baat nemen)
  6. de wind van voren krijgen (=kritiek krijgen, direct gezegd worden wat er mis is)
  7. de wind waait uit die hoek (=een mening van iemand uit een bepaalde groep/partij)
  8. de wind waait uit een andere hoek (=de meningen/omstandigheden zijn veranderd)
  9. een rak in de wind (=met veel werk langzaam vooruit komen (een lang recht stuk tegenwind zeilen))
  10. elke bos stro waait voor de wind (=onder makkelijke omstandigheden kan iedereen welvaren of iets uitvoeren)
  11. er de wind onder hebben (=de schrik erin hebben zitten bij ondergeschikten)
  12. het gaat hem/haar voor de wind (=hij/zij heeft geluk)
  13. het is een kwade wind die niemand voordeel brengt (=er is altijd wel iemand die van de omstandigheden weet te profiteren)
  14. het staal wordt in de wind gehard. (=moeilijkheden en tegenslagen kunnen je sterker maken)
  15. iemand de wind uit de zeilen nemen (=iemand dwars zitten)
  16. iets in de wind slaan (=naar een advies niet naar luisteren)
  17. je huik naar de wind hangen (=zijn mening aanpassen naargelang de situatie)
  18. niet van de wind kunnen leven (=moeten werken om alles te kunnen betalen)
  19. pluimen in de wind waaien (=iets doen zonder na te denken)
  20. voor de wind gaan (=voorspoed hebben)
  21. voor de wind is het goed zeilen (=onder gunstige omstandigheden is het gemakkelijker succes te hebben)
  22. weten uit welke hoek de wind waait (=weten hoe het in elkaar zit, wie de baas is)
  23. zo de wind waait, waait zijn jasje (=iemand zonder principes, die zonder eigen mening anderen naar de mond praat)

Eén betekenis bevat `de wind`

  1. overstag raken (=de wind van voren krijgen)

50 dialectgezegden bevatten `de wind`

  1. As sweenters de wiend uut Pruuse kumt dan gút 't vrieze (=Als 's winters de wind uit het oosten komt dan krijgen we vorst.) (Wells)
  2. de boeërne vrou es doeë (=de wind huilt) (Ninoofs)
  3. De wèind van vurre krijgen (=de wind van voren krijgen) (Valkenswaards)
  4. de weint keump van boven (=de wind komt uit het zuiden) (Boorsems)
  5. de weint keump van onger (=de wind komt uit het noorden) (Boorsems)
  6. de wènd flèt rond zën aure (=de wind blaast hard) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. de wènd hèt lëlëk hausgehaage (=de wind is lelijk tekeer gegaan) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. de wènd kump van aut 't raengerkoet (=de wind komt van uit het westen) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. de wènd kump wit autët verkeirde koet (=de wind blaast zeer koud uit het noorden) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. de wènd mèt hëbbë (=voorspoed kennen, de wind in het voordeel hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. de wiend van veur kriége (=de wind van voren krijgen) (Wells)
  12. de wind dr onder (=goed in de hand hebben) (Zeeuws)
  13. de wind van voren krijgen (=op je nummer gezet worden) (Graauws)
  14. de wind zit omhoog (=Bij noord, noord-oost of oostenwind) (Bevers)
  15. de wind zit omlieëg (=Bij zuid, zuidwest of zuidoosten wind) (Bevers)
  16. draeë waaj ne wèndhaon (=met de wind meedraaien (fig.) ) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. dreijende wink is stande waer (=als de wind op de dag vaak draait, dan blijft het meestal vast weer) (Sevenums)
  18. ei gait mit de fok teloevert uit (=het gaat hem voor de wind) (Volendams)
  19. ei zaalt mit de fok te loevert öt (=hij zeilt voor de wind) (Volendams)
  20. ët jig haaj fël (=de wind waait hier hard) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. Gotj me da kintj eut de wintj of 't wetj blintj (=ga met dat kind uit de wind of het wordt blind) (Hals)
  22. hae ho (ch) nie slaech geboerd (=het ging hem duidelijk voor de wind) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. hei hait achter de beerkeir geloeipen tegen de wind in (=iemand met sproeten op zijn gezicht) (Buggenhouts)
  24. Hi-j lek weh 'n Gaellemuniger (=Het gaat hem voor de wind) (Staphorsts)
  25. hij he tege de wind in gebeird (=iemand met zomersproeten) (Londerzeels)
  26. hij het de wereld ien 'n deuske (=het gaat hem volledig voor de wind) (Westerkwartiers)
  27. hij het de wiend ien 'e zeil'n (=het gaat hem voor de wind) (Westerkwartiers)
  28. Hij is een mazzelpik (=Hij is iemand die altijd de wind van voren heeft) (Amsterdams)
  29. Hij mos flink knéje tegen de wiend ien (=tegen de wind in fietsen) (Genneps)
  30. Hum wit ni van moe de wind komt (=Hij weet niet wat er gebeurt) (Loksbergs)
  31. ie is de wind kwiet (=hij is in slaap) (Zeeuws)
  32. ij ef de wind in zien gat (=hij is zo druk, er is storm op komst) (Zwols)
  33. ijee nie slecht geboerd (=het is hem voor de wind gegaan) (Oudenbosch)
  34. in 'e wien op (=tegen de wind in) (Leewarders)
  35. in de zunne uut de wiend is' t woar da' me de luuszakken viend (=in de zon, uit de wind is het waar men de luiaards vindt) (Brugs)
  36. jestienkt zeven roen de wind in (=stinken) (Zeeuws)
  37. K'heb de wind en de mest deurmekaare (=ik ben aan de diarree.) (Sallands)
  38. Kumt sweenters de wiend uut de Maas dan gút 't duije (=Als 's winters de wind uit het westen komt dan gaat het dooien.) (Wells)
  39. liek teeg'n de wiend ien (=pal tegen de wind in) (Westerkwartiers)
  40. loat moar waaien, van de wéénd krig ie geen keender (=laat maar waaien, van de wind krijg je geen kinderen) (Twents)
  41. mè de wiend in ' t gat (=met de wind in de rug) (Brugs)
  42. nau èsset roeje gebloeëze (=ook de scheepsvaart is de wind uit de zeilen genomen) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. noe weet je wi a de wind van din komt (=op je plaats gezet) (Zeeuws)
  44. noenk dae stoenk totte wêrd vergoenk (=nonkel stonk boven de wind uit) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. saluu en de kost en die wiend vanachter: zegwijze die men iemand naroept die kwaad vertrekt na een ruzie (=Saluut en de kost en de wind vanachter) (Klemskerks)
  46. Teegn de wiend in sniesteren (=Tegen de wind in plassen) (Elspeet)
  47. uren boven de wind stinken (=zeer hard stinken) (Lovendegems)
  48. uure boove de wind stinke (=onfris ruiken) (Gents)
  49. voor de wind hebbe (=windje mee hebben) (Westlands)
  50. voordewind (=met de wind in de rug) (westlands)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen