Spreekwoorden met `de broek`

Zoek

7 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `de broek`

  1. de broek aan hebben (=de baas spelen (van een vrouw over haar man), het voor het zeggen hebben)
  2. de broek lappen en het garen toegeven (=er veel verlies aan overhouden)
  3. dun door de broek lopen. (=als iets niet mee zal vallen)
  4. een mier in de broek hebben (=ongeduldig zijn)
  5. het een eind uit de broek laten hangen (=royaal zijn)
  6. iemand achter de broek/veren/vodden zitten (=iemand aansporen/opjagen / nauwlettend volgen)
  7. iemand een veer in de broek/kont steken (=iemand complimenteren of prijzen)

Eén betekenis bevat `de broek`

  1. het in zijn broek doen (=in de broek plassen van schrik of van het lachen)

35 dialectgezegden bevatten `de broek`

  1. ‘t löp mien dunne deur de broek (=Bang zijn) (Kampers)
  2. As de broek gespannen staat, ben je gek als je er niet voor 'slaat' (=De verleiding) (Giethoorns)
  3. As de broek gespannen staat, ben je gek als je er niet voor slaat (=verleiding) (Giethoorns)
  4. as ie wilt flitsen mot ie de boks, bokse loat`n zakken.* (=als je wilt flitsen dan moet je de broek laten zakkken.) (Twents)
  5. dae hèt niks èn de kop, mér waol alles èn de broek (=hij heeft zijn verstand in zijn broek zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. Dan hilt dien kuntje kermes (=Dan krijg je een pak voor de broek) (Venloos)
  7. Dat kiend is an onder en van boven uut de broek egreui'jt (=Groot geworden. Alle kleren zijn te klein) (Giethoorns)
  8. Dat mag de broek niet bolle. (=Dat mag de pret niet drukken.) (zaans)
  9. de broek afsteekn (=de broek laten zakken) (Kaprijks)
  10. de broek draagn (=De leiding hebben) (Veurns)
  11. de broek knapt mij zowat (=ik heb veel te veel gegeten) (Westerkwartiers)
  12. de vaaz'n an de broek em (=een rafelige broek aan hebben) (Staphorsts)
  13. dich hëbs ze vërstand get leig hange (=je hebt je verstand zeker in de broek steken) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. Die draugt de broek toës (=Zij is baas thuis) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  15. doetmér, mérnie én de broek (=vooruit met de geit) (Bilzers)
  16. Em ne pie in zan ol geven (=Iemand een schop voor de broek geven) (Ninoofs)
  17. even uit de broek (=naar de W C) (Drents)
  18. hee hef de bokse an (=hij heeft de broek aan) (Twents)
  19. Hee hef zich bedretten. (=Hij heeft in de broek gepoept.) (Aaltens)
  20. ie es nie thalvent de broek (=niet toereikend, te kort komend) (Waarschoots)
  21. iemëd zën broek werm maoke (=iemand een pak voor de broek geven) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. it kin my de broek net bolje (=het kan mij niets schelen) (Fries)
  23. j' ee vil wiend in de broek (=hij heeft veel op zijn neus te zetten) (Brugs)
  24. Kùntje kermis houwe (=Pak voor de broek) (Helenaveens)
  25. loat goan, loat goan ma doot neej-t in de bokse (=laat gaan. laat gaan maar doe het niet in de broek) (Twents)
  26. Ne kjee mee de broek af moetn (=Naar toilet moeten) (Maldegems)
  27. ne klink en ne klank, ne stink en ne stank, n zievering van de derm en t mok de broek werm (=windje) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. ne klink enne klank, ne stink enne stank, n zievering van de derm ent mok de broek werm... (=een scheet) (Bilzers)
  29. nen deus onder oe gat (=een pak voor de broek) (Duffels)
  30. op zene polder howe (=een tik op de broek geven) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. t hem is nader dan de broek (=familie gaat voor) (Antwerps)
  32. Waart oe! Zi-j hef de bokse an. (=Pas op! Zij heeft de broek aan.) (Sallands)
  33. zee hef de boks an (=zij heeft de broek aan) (Twents)
  34. Zij döt' t in de broek van' t lachen (=Zij doet het in de broek van het lachen) (Hoogeveens)
  35. zij het de broek aan (=zij is thuis de baas) (Westerkwartiers)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen