Spreekwoorden met `botte`

Zoek

4 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `botte`

  1. botten blijven platvis (=als je dom bent dan blijf je dat)
  2. er met de botte bijl op inhakken (=ruw te werk gaan)
  3. je botten kunnen tellen (=erg mager zijn)
  4. wie zich voor hond verhuurt, moet de botten kluiven (=wie zich onderdanig gedraagt, wordt als knecht behandeld)

2 betekenissen bevatten `botte`

  1. steen en been klagen (=constant en hevig klagen. (klagen bij alles wat heilig is, bv. botten (=been) in een graf (=steen)))
  2. steen en been vriezen. (=heel hard vriezen (alles wordt zo hard als steen en botten))

50 dialectgezegden bevatten `botte`

  1. 't geloof ès noë de botte (=daar kan ik moeilijk inkomen) (Munsterbilzen - Minsters)
  2. 't geloof ès noeë de botte (=het is hopeloos !) (Munsterbilzen - Minsters)
  3. ' n botte hoei (=een pak hooi) (Overmeers)
  4. Aardig geschoten! (=Wat een botte pech!) (Dordts)
  5. ai kraigt et in zaain botte (=hij begint vervelend te doen) (Leefdaals)
  6. Amaai maan botte (=Uitdrukking van verbazing) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  7. amaaj mën botte (=alle gij!) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. botte Geraar (=neen, manneke, - neen is neen) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. botte: Iet oët a botte slaugen (=Iets verzinnen / Iets grappigs uitkramen) (Lebbeeks)
  10. Da kama nie botte (=Dat kan mij niet schelen) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  11. da lapter heil ziëker on zen botte (=daar trekt die zich zeker niks van aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. Da trekt oep gieën botte (=Dat lijkt nergens op) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  13. dae 'nne steinen akker hieët en 'n bôtte ploog en daobeej e kaof van e wiêf, dae hieët verdreet genog (=als iemand alles tegen zit) (Weerts)
  14. dae slig vanalles aut zën botte (=hij zwanst) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. das van m'n botte (=dat staat me hoegenaamd niet aan) (Herentals)
  16. das van mën botte ! (=dat valt zwaar tegen !) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. dat es teigen zaën botte gesnuuëfd (=dat is hem niet gelukt) (winksels)
  18. dat trèk op geen bottë (KL...) (=dat lijkt nergens op) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. Dau kunde gieën botte mè doen (=Daar kan je niets mee aanvangen) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  20. Dau ljeupt eum mé zn zatte botte (=Daar loopt hij stomdronken) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  21. de hëbs alles noë de botte geholpe (=je hebt alles verknoeid) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. de hëbsët wier noë de botte geholpe (=je hebt het alweer naar de knoppen geholpen) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. doeë kan ich geen botte mèt aonvange (=daar ben ik niets mee!) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. een staar èn zen botte hëbbe (=zat zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. ët geloof ès noë de botte (=dat is helemaal om zeep) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. ët geloof ès noeë de botte (='t is om zeep) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. ga kregt dao nul de botte van (=jij krijgt niets daarvan) (Nijlens)
  28. Gaa mè aa zatte botte (=Jij bent dronken) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  29. get aut zën botte sloeën (=iets verzinnen) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. hè veegtter zien botte aan (=hij trekt het zich niet aan) (Opglabbeeks)
  31. het geloof ès noeë de botte (=ik geloof er niet meer in) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. het toppunt van dûrf : ne plissenagent en zen botte pisse en vroëge offet werm és (=dat gaat wat ver!) (Bilzers)
  33. Hij kent doa nul de botte van (=Hij kent daar niets van) (Herentals)
  34. ich geleef tër geen botte van (=dat is zeer te betwijfelen) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. ie hoeng ter op mie de botte biele (=hard) (Zeeuws)
  36. iemëd én zen botte pisse (en vroëge offet werm ès) (=iemand in de luren leggen) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. iet uit zèn botte sloeën (=iets grappigs zeggen) (Meers)
  38. Ik weeter de botte van (=Ik weet er niets van) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  39. kis mën botte ! (=ik heb er genoeg van) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. kis nau mën botte (=nou zeg!) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. Kust maan botte (=Ik heb er genoeg van) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  42. kust men botte (=ik heb er genoeg van) (Nijlens)
  43. Mê zatte botte loepe (=Dronken zijn) (Mechels (BE))
  44. met ut botte bijltje hakken (=hard en tactloos zijn mening zeggen) (Brabants)
  45. mèttë botte zaesse (mes) tër doër goên (=aanvallen of verdedigen zonder iets of iemand te ontzien) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. ne plis èn zën botte pisse en vroeëgë of ët werm ès (=veel durven) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. ne zjënderm èn zën botte pisse en vroeëge offët werm ès (=de wereld is aan de durvers) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. nul de botte (=helemaal niets) (Bilzers)
  49. sat geet tich nul de botte aoën (=daar heb je niets mee te maken) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. t geloof ès heilegans noë de botte (=dan komt nooit meer goed) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen