Spreekwoorden met `aan zijn`

Zoek

24 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `aan zijn`

  1. aan zijn broek krijgen (=ermee opgescheept worden)
  2. aan zijn eerste leugen niet gebarsten en voor zijn tweede niet opgehangen zijn (=een grote leugenaar zijn)
  3. aan zijn eindje vasthouden (=zijn standpunt handhaven)
  4. aan zijn gerief komen (=vinden wat men nodig heeft (inz. seksuele behoeften))
  5. aan zijn neus hangen (=hem inlichten)
  6. aan zijn snoer rijgen (=tot volgeling maken)
  7. aan zijn trekken komen (=krijgen wat diegene graag wilt en fijn/leuk vindt)
  8. begaan zijn met (=bedroefd zijn omdat het met iemand niet goed gaat, meeleven met)
  9. de haring hangt aan zijn eigen kieuwen (=men dient verantwoording te nemen voor de eigen daden)
  10. een adder aan zijn borst/boezem koesteren (=iets doen voor een ondankbaar iemand)
  11. een schuimspaan zijn (=een zuiplap of niksnut zijn)
  12. een vogel kent men aan zijn veren (=het uitwendige zegt ook iets over de aard, het karakter)
  13. elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad (=men moet zich niet zorgen maken over de toekomst)
  14. er debet aan zijn (=er schuldig aan zijn)
  15. geen zorgen voor morgen, elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad (=de moeilijkheden van vandaag zijn genoeg om je zorgen over te maken)
  16. het aan zijn water voelen (=het instinctief aanvoelen)
  17. het gaat aan zijn neus voorbij (=hij loopt iets mis)
  18. het kainsmerk aan zijn voorhoofd dragen (=het is op zijn gezicht te lezen dat hij een schurk is)
  19. ieder trekt aan zijn streng (=ieder kiest voor zichzelf)
  20. iemand aan zijn angel krijgen (=iemand in zijn macht krijgen)
  21. iemand aan zijn woord houden (=van iemand eisen dat hij zijn belofte nakomt)
  22. je kent een vogel aan zijn veren (=je kent de mens aan zijn gedragingen)
  23. niet aan zijn trekken komen (=niet krijgen wat men wil)
  24. rouwranden aan zijn nagels hebben (=zwarte randjes onder vingernagels hebben)

15 betekenissen bevatten `aan zijn`

  1. ruw laten stikken (=aan zijn lot overlaten)
  2. in zijn eigen vet gaar koken (=aan zijn lot overlaten (iemand die iets misdaan heeft))
  3. een brok in de keel krijgen (=emotioneel aangedaan zijn)
  4. een krop in de keel hebben (=emotioneel aangedaan zijn)
  5. iets na aan het hart hebben liggen (=er erg mee begaan zijn)
  6. er debet aan zijn (=er schuldig aan zijn)
  7. je eindje wel kunnen halen (=genoeg (geld) hebben tot aan zijn dood)
  8. het is zondegeld (=het is jammer dat daar kosten voor gedaan zijn)
  9. `s Lands wijs, `s lands eer (=ieder volk is gehecht aan zijn eigen gewoonten, hoewel anderen ze maar raar vinden)
  10. iemand in zijn eigen sop gaar laten koken (=iemand aan zijn lot overlaten (iemand die iets niet goed gedaan heeft))
  11. iemand in zijn eigen vet gaar laten smoren (=iemand die iets misdaan heeft aan zijn lot overlaten)
  12. iemand laten barsten (=iemand helemaal niet helpen, aan zijn lot overlaten)
  13. je kent een vogel aan zijn veren (=je kent de mens aan zijn gedragingen)
  14. iemand gehoor geven (=naar iemand luisteren, gevolg geven aan zijn vraag)
  15. een garnaal heeft ook een hoofd (=schertsend gezegd van een kind dat koppig aan zijn mening vasthoudt)

50 dialectgezegden bevatten `aan zijn`

  1. 'Et droipt toe zen broek en jas oit (=Hij heeft geen droge draad meer aan zijn lijf) (zaans)
  2. 't spek aan zijn been hebben (=het kind van de rekening zijn) (Lovendegems)
  3. aan zijn gerief komen (=Een orgasme bereiken) (Amsterdams)
  4. aan zijn schreeber en (=betrapt zijn) (Kaprijks)
  5. azuue kunde ne stront goe maken (=iemand die veel ingrediënten aan zijn eten toevoegt) (Wetters)
  6. baas sjembek (=belangrijk persoon met jam aan zijn mond) (Fries)
  7. dae hèttet zitte (=hij heeft het spek aan zijn benen) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. Dae zal zich waal in zien eige metske dooloupe (=Hij zal wel aan zijn oneerlijkheden ten gronde gaan) (Roermonds)
  9. de beutre goat diezn (=als iemand aan zijn achterste krabt zegt men) (lichtervelds)
  10. De boter goat afsloagen (=Over iemand die regelmatig aan zijn achterste krabt) (Lokers)
  11. de kons het aoflaeze van ze geezich (=je ziet het zo aan zijn ogen) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. Det es 'n good boeëterjaor! (=Jeuk aan zijn achterste) (Weerts)
  13. Doa is nen hoek af (=Er scheelt iets aan zijn / haar bovenkamer) (Beverloos)
  14. doë hange ijspiegëlë aoën zën naoës (=zijn snotbellen zijn bevroren , er hangen ijspegels aan zijn neus) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. eemes de pis lauw maake (=iemand aan zijn hoofd zeuren) (Susters)
  16. één keer stool'n, altied 'n dief (=men wordt tot aan zijn dood aan zijn fouten herinnerd) (Westerkwartiers)
  17. een koekje van eig'n deeg (=nu moet hij zich houden aan zijn eigen zware opdracht) (Westerkwartiers)
  18. één op 't vestje spei'n (=iemand aan zijn beloften herinneren) (Westerkwartiers)
  19. elk het genog zien eig'n tuun te wied'n (=iedereen heeft genoeg aan zijn eigen werk) (Westerkwartiers)
  20. én zen eege vèt lotte stoëve (=aan zijn eigen lot overlaten) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. èn zen naos kiëtere (=aan zijn neus peuteren) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. ge kuntt zien aon z n lope ij loptur naor (=hij heeft iets aan zijn benen) (Oudenbosch)
  23. gene naugel voor aan zijn gat te krappen (=arm zijn, niet veel geld hebben) (Kalkens)
  24. hae hèt get on zene meteûr (=er mankeert wat aan zijn hart) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. hae zit al mèt ene voet ènt graof (=de begrafenisondernemer timmert aan zijn eigen graf) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. hè ston al vruug òn zun pèpke te lörreke (=hij stond al vroeg aan zijn pijpje te zuigen) (Tilburgs)
  27. het an zen gette hemme (=het aan zijn been hebben (getten = slobkousen)) (Tiens)
  28. het aon zën KL....hëbbe (=er aan zijn voor de moeite) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. het loewet hemme (=het aan zijn been hebben) (Tiens)
  30. hij eeget on zen lits (=hij heeft het aan zijn been) (Overijses)
  31. hij heget spek oan zen klwoate (=het aan zijn been hebben) (Brechts)
  32. hij is't aan zijn flasche (=het loodje leggen) (Eekloos)
  33. hij is't aan zijn kliuëdn (=hij is (onherroepelijk) aan het verliezen) (Kaprijks)
  34. hij wordt sloap'ndeweg riek (=hij komt gemakkelijk aan zijn geld) (Westerkwartiers)
  35. ie es ter gerust in (=hij laat het niet aan zijn hart komen) (Waregems)
  36. ie loat et nie an zin herte komen (=hij laat het niet aan zijn hart komen) (herte)
  37. iemand overoln (=iemand aan zijn kant krijgen) (Waregems)
  38. iemëd èn përdêl loeëte (=iemand aan zijn lot overlaten) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. iemëd èn zën eege vèt loeëte stoeëve (=een koppigaard aan zijn lot overlaten) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. iemëd op ze woeëd pakke (=iemand aan zijn woord houden) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. iemëd op zën lêp hëbbe (=iemand ten laste (in de kost of aan zijn benen) hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. iet oan zijne motuir èn (=iets aan zijn hart hebben) (Brakels)
  43. ij é 't spek oan zèn kluute (=het aan zijn been hebben, het zitten hebben, 'prijs' hebben) (Gents)
  44. ij stoond tot oan zijn knoesels in de moor (=hij stond tot aan zijn enkels in de modder) (Vrasens)
  45. In e pej'e liep e pjej'e mè e vuij'e an ze pjui'e en e puij'e an ze stje'e. (=In een paadje liep een paardje met een vodje aan zijn pootje en een potje aan zijn staartje.) (Lommels)
  46. J' es moa g'acht lik 't oor an zin skoen (=Hij wordt volledig miskend. (hij is maar geacht als de modder aan zijn schoenen) ) (West-vlaams)
  47. je kenn'n de vogel an zien veer'n (=je herkent iemand aan zijn doen en laten) (Westerkwartiers)
  48. je zit in e stretje zoender ende (=er komt maar geen oplossing aan zijn probleem) (Kortemarks)
  49. Juksel an zen snaat (=Jeuk aan zijn neus) (Zoutleeuws)
  50. Kiek um, wa heb die an sien smoel (=Kijk hem, wat heeft hij aan zijn gezicht) (Nijmeegs)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen