Spreekwoorden met `ter`

Zoek


368 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `ter`

  1. ruwe bolster, blanke pit (=ziet er sterk uit, maar heeft een goed hart)
  2. schitteren door afwezigheid (=ergens niet aanwezig zijn, terwijl je komst wel verwacht werd)
  3. schraalhans is hier keukenmeester (=weinig te eten hebben)
  4. slapen als een marmot/otter/roos (=erg vast en heerlijk slapen)
  5. snotterige veulens worden de gladste paarden. (=kwajongens die nergens voor lijken te deugen, worden vaak flinke mannen)
  6. spijkers op laag water zoeken (=uitermate achterdochtig zijn, onprettige opmerkingen maken over onbelangrijke zaken)
  7. sterker dan de dood (=iets onverwoestbaars)
  8. stille waters/wateren hebben diepe gronden (=zij die weinig zeggen hebben vaak het onvoorspelbaarste karakter)
  9. stilstand is achteruitgang. (=stil blijven staan ​​leidt tot relatieve achteruitgang ten opzichte van anderen die vooruitgang boeken)
  10. storm in een glas water (=ophef over niets)
  11. te weinig om te leven en te veel om te sterven (=een te kleine aalmoes)
  12. ter elfder ure (=op het laatste ogenblik)
  13. ter harte nemen (=het zich aantrekken)
  14. ter wereld is er geen dodelijker venijn, dan vriend te schijnen en vijand te zijn (=hoed je voor onoprechte vrienden)
  15. ter ziele zijn / ter ziele gaan (=gestorven zijn of sterven, ook figuurlijk: iets dat niet meer bestaat of actief is)
  16. terminus ad quem (=eindpunt van de tijdsberekening) (Latijn)
  17. terra incognita (=onbekend terrein) (Latijn)
  18. terug naar af (=begin maar weer opnieuw)
  19. terugverlangen naar de vleespotten van Egypte (=naar de goede tijden terugverlangen)
  20. troeven achter de hand houden (=iets voordeligs achterhouden, informatie achterhouden)
  21. uit zuivere bronnen vloeit zuiver water. (=eerlijke mensen praten geen kwaad)
  22. vaart achter iets zetten (=iets snel (doen) uitvoeren)
  23. van achter de koeien/ploeg komen (=van boerenafkomst zijn)
  24. van achteren kijkt men de koe in zijn gat (=achteraf is het makkelijk kritiek geven)
  25. van alle markten teruggekomen zijn (=nergens voor deugen)
  26. van voren niet weten dat je van achteren leeft (=erg dom zijn)
  27. van voren niet weten of men van achteren leeft (=erg dom zijn / erg ziek zijn)
  28. verdrinken eer men water gezien heeft (=mislukken voordat het begonnen is)
  29. verkopen terwijl hij erbij staat (=te slim af zijn)
  30. via de achterdeur (=indirect, onopgemerkt, stiekem)
  31. vloeken als een bootwerker/kartouw/ketellapper/ketter (=onbeheerst vloeken)
  32. vlugge eters zijn vlugge werkers. (=wie snel kan eten, kan ook snel werken.)
  33. voor dood achterlaten (=in de steek laten zonder hoop op herstel.)
  34. voor geen geld ter wereld (=niet bereid zijn tot iets, hoeveel er ook voor geboden wordt)
  35. voor heter vuren gestaan hebben (=al groter problemen gekend hebben)
  36. voor Sinterklaas spelen (=alle wensen vervullen, alles voor iedereen betalen)
  37. voorkomen is beter dan genezen (=door voorzichtig te zijn kun je problemen en ongelukken voorkomen)
  38. vuil water blust ook vuur. (=in moeilijke situaties moet je creatief en niet te kieskeurig zijn)
  39. vuile boter, vuile vis (=zonder goed gereedschap bereik je geen goede resultaten)
  40. wat de boer aan het koren verliest zal hij aan het spek wel terugvinden (=waar iemand iets verliest zal iemand (anders) iets winnen)
  41. wat het huis verliest, brengt het weer terug (=als men iets in huis zoek maakt, komt het meestal vanzelf weer tevoorschijn)
  42. water bij de wijn doen (=compromissen zien te sluiten)
  43. water en vuur zijn (=elkaar niet kunnen verdragen)
  44. water in de zee dragen (=iets totaal zinloos doen)
  45. water in je kelder hebben (staan) (=een te korte broek aanhebben)
  46. water naar de zee dragen (=een zinloos karwei opknappen)
  47. weer boven water komen (=weer tevoorschijn komen)
  48. weten waar Abraham de mosterd haalt (=weten hoe iets in zijn werk gaat; dingen goed snappen)
  49. wie boter op zijn hoofd heeft moet niet in de zon lopen (=wie schuldig is houdt zich best gedeisd)
  50. wie een paard uit de wei wil halen, moet het beest niet eerst met het halster tegen de kop slaan. (=je bereikt meer met vriendelijkheid, dan met strengheid)

414 betekenissen bevatten `ter`

  1. er geen gras over laten groeien (=onmiddellijk profiteren, uitvoeren)
  2. je tegoed doen aan de vleespotten (=onterecht mee profiteren)
  3. uit de koets vallen (=ontnuchterd worden)
  4. door de achterdeur weer binnenkomen (=onverwacht terugkomen op een afgeronde situatie)
  5. een hond is stout op zijn eigen dam. (=op bekend terrein durf je meer)
  6. beidt Uw tijd, duur Uw uur (=op de toren van de Amsterdamse koopmansbeurs)
  7. er gloeiend bij zijn (=op heterdaad betrapt zijn)
  8. bederf geen pannenkoek om een ei (=op kleine dingen bezuinigen kan grotere gevolgen hebben)
  9. zuinigheid die de wijsheid bedriegt (=op kleine dingen bezuinigen kan grotere gevolgen hebben)
  10. heden ik morgen gij (=oud grafschrift: gedenk, lezer, dat jij ook zal sterven)
  11. oude koeien uit de sloot halen (=oude geschiedenissen terug ten tonele voeren)
  12. vissen met de handen vangen (=profiteren van het werk van anderen)
  13. een stuip krijgen van het lachen (=schaterlachen)
  14. schenking met de warme hand (=schenken terwijl men nog leeft (erfenissen))
  15. een reus op lemen voeten (=schijnbaar sterk maar in feite zwak)
  16. aan de pan gelikt hebben (=slecht terechtkomen of veel schade hebben)
  17. de oude Adam afleggen. (=slechte gewoonten of gedrag achterlaten om positieve veranderingen aan te brengen.)
  18. achteruit zeilen (=slechter worden)
  19. achteruit gaan als een hollend paard (=snel terrein verliezen)
  20. korte afrekening maakt lange vriendschap (=snel terugbetalen (teruggeven) voorkomt ruzie)
  21. er is een tijd van spreken en er is een tijd van zwijgen. (=soms is het beter om niets te zeggen)
  22. het eten niet meer op kunnen. (=spoedig moeten sterven.)
  23. een snijder heeft maar een darm. (=spotternij van boeren, die veel meer eten dan de kleermaker.)
  24. een tere snaar aanroeren (=spreken over iets waar men beter niet over had gesproken)
  25. op hetzelfde aambeeld hameren/slaan (=steeds weer op hetzelfde onderwerp terugkomen)
  26. huizen op iemand kunnen bouwen (=sterk op iemand kunnen vertrouwen)
  27. uit iemands aangezicht gesneden zijn (=sterk op iemand lijken)
  28. aan de pimpel zijn (=sterkedrank drinken)
  29. de ogen luiken (=sterven)
  30. de pijp uitgaan (=sterven)
  31. de weg van alle vlees gaan (=sterven)
  32. met het leven afrekenen (=sterven)
  33. je laatste adem uitblazen (=sterven, doodgaan)
  34. de pijp aan maarten geven (=sterven, ermee ophouden)
  35. op het gijpen liggen (=stervend of totaal buiten adem zijn)
  36. stilstand is achteruitgang. (=stil blijven staan ​​leidt tot relatieve achteruitgang ten opzichte van anderen die vooruitgang boeken)
  37. een muurbloempje zijn (=stil en teruggetrokken zijn)
  38. last van vliegen hebben (=stotteren)
  39. over het paard getild zijn (=te veel eigendunk hebben of een naar karakter hebben, doordat je zoveel geprezen of verwend bent)
  40. een oogje op iemand hebben (=tedere, mogelijk verliefde, gevoelens voor iemand koesteren)
  41. van twaalf ambachten en dertien ongelukken zijn (=telkens ander werk doen maar er bij geen van allen iets terecht brengen)
  42. pro saldo (=ter afsluiting rekening)
  43. aan de galg komen (=ter dood veroordeeld worden)
  44. je bivak opslaan (=ter plaatse blijven)
  45. piae memoriae (=ter zalige nagedachtenis)
  46. tussen de soep en de aardappels (=terloops)
  47. in zak en as zitten (=terneergeslagen zijn (oorspronkelijk: Joodse rouw))
  48. de klok achteruit zetten (=terug naar oude toestanden gaan)
  49. een geluk bij een ongeluk (=terwijl iets mis gaat, gaat iets anders goed)
  50. met andermans kalf ploegen (=terwijl je de hulp van een ander gebruikt, doen alsof je het zelf alleen gedaan hebt)

50 dialectgezegden bevatten `ter`

  1. ter vër spek en baune bijzitte (=het vijfde wiel aan de wagen zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  2. tër vër zën aevëvieël bijstoeën (=gevoelloos, leidzaam, werkeloos toezien) (Munsterbilzen - Minsters)
  3. ter vierkantëg zën viet aoën vaege (=alles aan zijn laars lappen) (Munsterbilzen - Minsters)
  4. ter vür spek en baune bijloope (=het vijfde wiel aan de wagen zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  5. tër waaj ne bosaop autzien (=er slordig bijlopen) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. tër weinig kal aon vies maoke (=behoedzaam zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. ter wijd noeë tau zin (=halfdood zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. ter zen naos vür optrèkke (=niet naar zin) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. ter zene kop bij niërlègge (='t opgeven) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. ter zit een oar in de boter / de katte zit in d'orloge / tes lagirre (la guerre) (=ruzie hebben) (Gents)
  11. tërdievel wiët nie waaj ter dat viërdëg hèt gekriëge (=niemand weet hoe hij dat klaar kreeg) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. tès ter va vergeev'n (=het staat er vol van) (Brakels)
  13. thôôs in hôôs zit ter 'n môôs (=thuis in huis zit een muis) (Heusdens)
  14. tis ter ermoe boven in t emde (=armelui) (Zeeuws)
  15. trèk tër mér ën striep onder, punt-komma aoën de laajn (=dat doet de deur voor goed dicht) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. tsa ter nie net zitten (=niet goed zitten) (Zeeuws)
  17. twei versjillende gelove op één kèsse, doeë slup ter dievel tèsse (=een huwelijk tussen personen met verschullende godsdienst is gedoemd tot falen) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. tzit ter bovenorms op (=het spel zit aan de wagen) (Brakels)
  19. vae geraoke ter naut (s) aut (=daar komt nooit een oplossing voor) (Bilzers)
  20. vae goën tër mèr ëns aoën beginne, zaag den haon tieëgë zën hinne (=komaan, stroop de mouwen maar op !) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. ve zullen ter mèr ës aon beginne, zaach den haon tieëge zën hinne (=aan het werk!) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. vër de minste sjiet..( jank tër ) (=voor een bagatel...(weent hij)) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. vér het dikste (=om ter dikst) (Bilzers)
  24. vér het eiste (=om ter eerst) (Bilzers)
  25. vér het hêlste (=om ter hardst) (Bilzers)
  26. vér het langste (=om ter langst) (Bilzers)
  27. vér het sjunste (=om ter mooist) (Bilzers)
  28. vér het vrigste (=om ter vroegst) (Bilzers)
  29. vervelend voor je (=ge zijt ter kloar mee) (Zaltbommels)
  30. voagt ter ou kluutn on (=trek het je niet aan) (Brakels)
  31. voe gin goeden oendje (=voor geen geld ter wereld) (Veurns)
  32. vur un goej en lèkker mènneke gonge de mèskes vruuger ter bèèvert naor ut Meuleschots, St. Anneke's kepèlleke. (=Om aan de man te komen gingen vroeger (maar ook nu nog) de dames op bedevaart naar het Sinte Anna's kapelleke te Molenschot) (Tilburgs)
  33. waaj lëpste tër toch mèr bij, de bès zjus ne bojemër (=hoe loop je d'er toch maar bij, je bent juist een Bohemer) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. wae de dieër vër iemes ze gezich taugoejt, moet oplètte datter nie mèt zeneege haan ter tësse kump (=wie een kuil graaft voor een ander, moet opletten dat hij er niet zelf in valt) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. wat de boer nie kint, it ter nie (=wat kent, wat bemint) (Bilzers)
  36. wat is ter allemaal an de zais? (=wat is er aan de hand?) (Westlands)
  37. wat tër èn zëne kop hèt, hèttër nie èn zën kont (=als hij zijn zinnen op iets heeft gezet, zal hij nooit versagen) (Munsterbilzen - Minsters)
  38. wijd tër noë tau zin (=zat zijn -oud en versleten zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. z'ee ter een handsje van wig (=ze weet van aanpakken) (Gents)
  40. Z’ hee nen hoarink ingeslikt zonder groate; Heuren hutsepot es aangebrand. Heure rok wordt te kort. Z’ hèn heur nen trok gedroaid. Z’ hee’t zitten. Z’ hee poalink g’eeten. Den buik vol leve en de schuut vol troane. Z’ hee heur een buile gelupe. Z’ hee tege nen balk gelupe. Z’ hee poreisoepe g’eete. Z’ hee biljoart gespeeld. ter es een bloarken uit heuren boek gescheurd. Ze goa winkol hèwe: heuren tuug steekt uit. Ze luupt mee een tonne. Ze zit vol. Ze moe kippe. (=Ze is in (blijde ) verwachting, ze is zwanger) (Gents)
  41. zau geraok ich ter ook, zaagte boer, en hae riëd op ze vèrke noë de kürk (=roeien met de riemen die je hebt) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. ze ès aauteindëlëk tër vandoër, zë ès te voër op, ze hèt hër biezë gepak (=mijn vrouw is er vanonder) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. ze hëbbe ter nie stil gezaete (=er is hard gewerkt) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. ze hëbben ter al wier ên paor gesnoerd (=ze hebben er alweer enkelen aangehouden) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. ze kappetaol besjerme (=zijn handen ter bescherming voor zijn ding houden) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. ze krijge ter de krelkeszeek van (=de dokters worden er ziek van) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. zen haan ter van aofhaage (=er niet aan beginnen) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. zen noës ter tésse staeke (=zich mee bemoeien) (Bilzers)
  49. zen noës ter tësse staeke (=zich bemoeien) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. zënë bauk tër van vol hëbbë (=er meer dan genoeg van hebben, het kotsbeu zijn) (Munsterbilzen - Minsters)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen