Spreekwoorden met `te`

Zoek


1692 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `te`

  1. de koning te rijk zijn. (=bijzonder gelukkig zijn)
  2. de kont tegen de krib gooien (=weerspannig zijn)
  3. de kop in het zand steken (=doen alsof er geen gevaar dreigt en er niets aan doen)
  4. de koppen bij elkaar steken (=overleggen)
  5. de kraag kosten (=ergens bij om het leven komen)
  6. de krenten uit de pap halen (=de meest aantrekkelijke gedeelten voor zichzelf bestemmen, bijvoorbeeld de meest interessante taken uit een omvangrijk werk)
  7. de kroon op het werk zetten (=het werk prachtig voltooien)
  8. de kruik gaat zo lang te water tot ze barst/breekt (=als men steeds risico`s blijft nemen, gaat het een keer mis)
  9. de kruik gaat zolang te water tot zij barst (=alles heeft zijn beperkingen)
  10. de kuierlatten nemen (=te voet gaan)
  11. de kuif opsteken (=kwaad worden)
  12. de laatste der Mohikanen zijn (=de laatste zijn die nog ergens in gelooft)
  13. de laatste hand aan iets leggen (=iets afmaken/voltooien)
  14. de laatste loodjes wegen het zwaarst (=het afwerken is vaak het lastigst)
  15. de lade lichten (=geld uit de lade halen)
  16. de lakense bril erbij opzetten (=bijzonder scherp toekijken)
  17. de langste adem hebben (=iets het langst volhouden)
  18. de lepelziekte hebben (=weinig eten)
  19. de lijn/teugels aanhalen (=strenger worden)
  20. de lip laten hangen (=de moed opgeven, pruilen)
  21. de lont in het kruit steken/werpen (=een uitbarsting veroorzaken)
  22. de manchetten aandoen (=boeien aandoen)
  23. de mantel naar de wind hangen (=steeds de opinie van de anderen volgen)
  24. de meeste aardappelen al gegeten hebben (=veel meegemaakt hebben, al lang leven)
  25. de meitak op een werk zetten (=het werk afmaken)
  26. de muizen sterven er voor de kast (=het is er armoe troef)
  27. de naald in het spek steken. (=stoppen met werken.)
  28. de natuur is sterker dan de leer (=datgene wat aangeleerd is wordt gauw vergeten)
  29. de nek uitsteken (=risico nemen)
  30. de neuzen tellen (=het aantal aanwezigen tellen)
  31. de ochtendstond/morgenstond heeft goud in de mond (=door vroeg te beginnen kan men meer werk verrichten)
  32. de ogen uitsteken (=jaloers maken)
  33. de ogen voor iets sluiten (=oogluikend toelaten)
  34. de ossen achter de ploeg spannen (=de zaak verkeerd aanpakken)
  35. de oudste moet de wijste zijn (=van het oudste kind wordt het meeste verwacht)
  36. de paal door de oven steken (=bankroet gaan, zich te gronde richten)
  37. de patatten afgieten. (=urineren)
  38. de paternosters aandoen (=boeien aandoen)
  39. de pijp aan maarten geven (=sterven, ermee ophouden)
  40. de pijp aan Maarten geven. (=er definitief mee stoppen)
  41. de poes op de bak zetten. (=urineren)
  42. de pot verwijt de ketel dat die zwart ziet (=een ander aanwijzen als schuldige, terwijl die zelf hetzelfde gedaan heeft)
  43. de poten onder iemands stoel wegzagen (=iemands positie verzwakken)
  44. de prins op het witte paard (=de man van je dromen)
  45. de puntjes op de i zetten (=de details erbij zetten - orde op zaken stellen)
  46. de ratten verlaten het zinkende schip (=als de omstandigheden verslechteren denken sommigen alleen aan zichzelf en vertrekken)
  47. de rechte man op de rechte plaats (=de juiste man voor de juiste taak)
  48. de rechte weg is de beste (=eerlijkheid loont)
  49. de regels met voeten treden (=overtreden, voorschriften niet opvolgen / onbehouwen te werk gaan)
  50. de reis is nog niet ten einde als men kerk en toren herkent (=geef niet op voor het doel geheel is bereikt)

2193 betekenissen bevatten `te`

  1. holle vaten klinken het hardst. (=de minst competente persoon is vaak ook de luidste)
  2. ijdele tonnen rollen het hardst. (=de minst competente persoon is vaak ook de luidste)
  3. fris gewaagd is half gewonnen (=de moedigste heeft de meeste kansen om iets te winnen)
  4. geen zorgen voor morgen, elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad (=de moeilijkheden van vandaag zijn genoeg om je zorgen over te maken)
  5. iemand kunnen maken en breken (=de mogelijkheid hebben te beslissingen over iemands leven en dood en welbevinden)
  6. de wind eronder hebben (=de ondergeschikten hebben angst)
  7. de grote vissen eten de kleine (=de ondergeschikten moeten doen wat de baas zegt / het slachtoffer worden van overmacht.)
  8. de mug uitzuigen en de kameel doorzwelgen (=de onschuldige straffen en zelf schaamteloos zondigen)
  9. weten hoe men dat in het vat zal gieten (=de oplossing weten)
  10. over de rooie gaan (=de perken te buiten gaan)
  11. roet in het eten gooien (=de pret bederven of een plan laten mislukken)
  12. er de wind onder hebben (=de schrik erin hebben zitten bij ondergeschikten)
  13. de dader ligt op het kerkhof (=de schuldige is niet te vinden)
  14. van de wal in de sloot (helpen) (=de situatie verergeren in plaats van verbeteren)
  15. in de lift zitten (=de situatie waarin het zit wordt beter)
  16. in het strijdperk treden (=de strijd aanvatten)
  17. de dans om het gouden kalf (=de strijd om rijk te worden)
  18. eind goed, al goed (=de tegenslagen zijn gauw vergeten als het goed afloopt)
  19. tijd heeft vleugels en geen teugels. (=de tijd gaat snel en is niet te beïnvloeden)
  20. de beste stuurlui staan aan wal (=de toeschouwers kunnen het altijd beter dan de uitvoerders)
  21. andermans boeken zijn duister te lezen (=de toestand of bedoelingen van een ander zijn moeilijk in te schatten)
  22. alle zeilen bijzetten (=de uiterste best doen om iets toch te bereiken)
  23. wie de pot breekt betaalt de scherven (=de veroorzaker van schade moet de situatie zelf rechtzetten.)
  24. de vrucht der ervaring rijpt niet aan jonge takken (=de verstandigste opmerkingen komen van oudere mensen)
  25. de kaas niet van het brood laten eten (=de voordelen niet zomaar laten afpakken)
  26. het krieken van de dag/dageraad (=de vroege ochtend)
  27. er geen doekjes om winden (=de waarheid onverbloemd vertellen)
  28. mindere goden (=de wat minder sterke of slimme)
  29. de leer veroordelen maar de leraar sparen (=de wortel van het probleem niet aanpakken)
  30. de baars vergallen (=de zaak laten mislukken)
  31. je schaapjes op het droge hebben (=de zaken op orde hebben of voldoende hebben om niet meer te hoeven werken)
  32. oude wijn in nieuwe zakken (=de zaken zijn anders gepresenteerd, maar niet wezenlijk veranderd)
  33. het vlees doden (=de zinnelijke behoeften onderdrukken)
  34. kreupel wil altijd voordansen (=de zwaksten willen het hoge woord hebben)
  35. je beslag krijgen (=definitief ten einde lopen , beslist worden)
  36. de drager kan het beste zeggen waar de schoen wringt (=degene die een probleem heeft, kan de kern van dit probleem vaak het scherpste benoemen)
  37. het kind van de rekening (=degene die schade lijdt, terwijl anderen niets hebben)
  38. je doet de boter in de pan, maar bakt er niks van (=denken dat je iets begrijpt, terwijl je dat niet doet)
  39. de waarheid in pacht hebben (=denken de enige te zijn die de waarheid kent of vertelt)
  40. aan hetzelfde euvel mank gaan (=dezelfde fouten maken als iemand anders)
  41. uit hetzelfde vaatje tappen (=dezelfde standpunten of opvattingen delen.)
  42. die vlieger gaat niet op (=die gedachte gaat niet lukken)
  43. dat zaakje zal wel doodbloeden (=die kwestie zal geleidelijk aan wel worden vergeten)
  44. die is niet voor de poes (=die moet als tegenstander niet onderschat worden)
  45. tussen die twee was er geen chemie (=die twee mensen hadden te veel karakterverschillen om goed te kunnen samenwerken)
  46. sijmen betaalt (=diegene die het minste verdient draagt de kosten)
  47. een kattenrug maken (=diep buigend groeten)
  48. zoete broodjes bakken (=dingen zeggen om een goede indruk achter te laten bij mensen met invloed)
  49. op stel en sprong (=direct en zonder uitstel.)
  50. scherven brengen geluk. (=dit zeg je om iemand zich minder schuldig te laten voelen)

50 dialectgezegden bevatten `te`

  1. asj op Sint Jan raengeltj, vergieëriêptj 't koeëre (is dan te vroeg rijp) (=weerspreuk) (Weerts)
  2. asse de naam hes te laat te kômen, kumse noeit miêr op tiêd (=als je bekend staat om een bepaalde eigenschap hou je dat) (Sevenums)
  3. asse vri-jje esj strieële en lekke, mer laater houte en stekke (='t wordt koud zonder te blazen (wat de liefde betreft) ) (Weerts)
  4. assët vries èn zën sjoen, hëbste geen stattële vandoen (=slechte schoenen kunnen de koude niet tegenhouden, zelfs niet door ze goed dicht te binden) (Munsterbilzen - Minsters)
  5. asset watter zak begint et ijs te kraoke (=als iemand een scheet laat terwijl hij / zij plast) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. Ast er iet is.....da welle gekreege hemme van ozze lieven hiejer. Dan ist toch wel `TIJD` en een lijf in ozze bloewete. Ge zoo zot mutte zen, oem da deur een aander te loate verkloewete. (=Als er iets is dat we gekregen hebben van onzen Lieven Heer, dan is het toch wel `TIJD` en een lichaam in onzen bloten. Ge zou toch gek moeten zijn, om dat door iemand anders let laten verkloten.) (Geels)
  7. Ast lukt, kalft den os (=Het zal moeilijk worden om te verwezenlijken) (Herentals)
  8. aste daud bès, wiët iedereen get van dich (=een vriend is iemand die tijdens je leven je vertelt, wat anderen na je dood van je weten te vertellen) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. aste de woerd spriks, hoeste geen liëges te onthaate (=de waarheid loont!) (Bilzers)
  10. aste dèk janks, hoestë nimei te pisse (=gij zijt me toch een huilebalk) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. aste den hond wilts slaeg gaeve, vènds te wol ne goeje stêk (=je vindt wel altijd een goede reden om iemand te kraken) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. aste diep èn de pêt zits, ziet dan daste nie heil onder de shit kumps te zutte (=laat je niet teveel inzinken) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. aste én goeje leemgrond te diep gees zaeë, kumpter niks van aut (=veel boter in de pan hebben, maar er niets van bakken) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. aste ën sjeef kont hëbs, konste toch raech sjijte (=en handicap belet je niet altijd om te kunnen werken) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. aste èn stront gees plojere, gees te stinke (=graaf nooit te diep, je zit zo in de put) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. aste ént bootsje zits, moeste métroeje (=je doet er beter aan door mee te werken) (Bilzers)
  17. aste geen taan hëbs, hoeste ze ook nie te poetse (=veel mensen zouden het fijn vinden als ze ook eens met hun mond vol tanden zouden staan) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. aste get adder bès, doert het ook get langer vër dich aut te rèste as vër dich miech te maoke (=als je oud bent ben je rapper moe dan uitgerust) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. aste goesting vër te wërke bij mich opkump, dan waach ich wol tottët vanzelf iëvërgeet (=je moet nooit te snel handelen, afwachten lost soms de problemen op) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. aste mèt den hond slieps krijgs te z'n vlie. (=Wie bij de hond slaapt, krijgt zijn vlooien.) (Genker)
  21. aste niks baetër wiës te vërtëlle, zwigste baetër (=je kan beter zwijgen dan onzin uit te kramen) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. astë piepëlë hoj aetë (=niet te geloven, nooit !) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. Aste sloëpend rijk wils wiëne, moeste iës zien én sloëp te geraoke (=rijk worden is niet gemakkelijk) (Bilzers)
  24. Aste sloëpend rijk wils wiëne, moeste zen ooge goed oëpe haate (='t is niet gemakkelijk slapend rijk te worden) (Bilzers)
  25. aste smërgës opstees mètte hinne, doër den daog wërks waajë piëd en dan soëvës mieg bès waaj nen hond...dan bèste heil ziëkër ne loempën iëzël of stoem koer (=als vroeg op staat, dan hard werkt om s'avond dood te zijn, dan schat ik dat je een ezel of lompe koe zijt) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. aste sop te heet és moeste bloeëze (=een beetje geduld hebben) (Bilzers)
  27. aste toeres niks te doen hübs, kommet dan haaj ook nie doen (=blijf onder mijn ogen uit als je zit te niksen) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. aste tot aon zëne nak èn de sjit zits, loeët dan zëne kop nie hange (=verlies nooit de moed om terug te vechten) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. aste zelf biëls hoesset zenen hond nie te kommendiëre (=hou je bevelen voor je zelf) (Bilzers)
  30. aste zolder èn brand steet, steet te kalder onder watter (=een goede rosse vrouw is sexueel hevig) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. asten haon get vrig begint te kraeë, moete ze ze bekske mér taunaeë (=als de haan 's morgens altijd te vroeg kraait, wordt hem wel snel de bek toegenaaid) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. aster nie viël te doen wos, sjikden oos aars os noë t veld vür dikke steen te raope van den akker en daaj moeste v¨r ènnet kaarspoër umkippe (=als terapie moesten we van onze ouder ook dikke keien rapen van de akkers en daarmee de karsporen vopvullen) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. astij ein zijne kop hé, eent hij oak nie in tholleken van zijn gat (=hij is niet van een bepaald plan af te brengen) (Wetters)
  34. asun ouwe schuur braant dan braantie aart (=hopeloos om aan te beginnen) (Oudenbosch)
  35. at nie te veul dol is (=als het niet te veel moeite is) (Oudenbosch)
  36. at ze stilvilt ès ze zik (=vrouwen kauwen voortdurend zonder iets in hun mond te hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. aut te kleen zin (=geen kleine kinderen meer hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  38. aut te kop kinne (=van buiten kennen) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. Azzet te heet wordt onder de putjies (=Als het te heet wordt onder de voeten) (Culemborgs)
  40. ba, das vër van te kotse (=foei, dat is vies!) (Bilzers)
  41. baar'n: Vé de bare' kommen (=te voorschijn komen) (Lebbeeks)
  42. bae den duvel te biechten goan (=iets vertellen aan een onbetrouwbaar persoon) (Wichels)
  43. baeter e naachske triëver sloeëpe vür daste zen plannen uitvoers, dan ternoë wakker te liggen asset te laot ès (=gedane zaken nemen geen keer) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. Baeter eine lange nek as gooj kaart (=Door bij een ander in de kaarten te kijken, kun je toch winnen. (vals spelen) ) (Venloos)
  45. baeter get verlieze dan ët nauts gehad hëbbe (=iets verliezen is niet zo erg als het nooit bezeten te hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. baeter hêl bloëze dan zëne mond verbranne (=je spant je beter wat in dan fouten te maken) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. baeter zinge dan springe (daase) (=je houdt beter het heft in eigen hand, dan naar anderen te moeten luisteren) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. bakkes kotje (=cel om boeven op te sluiten) (Zeeuws)
  49. bang hon bieëlë het helste (=je hoeft niet bang te zijn voor iemand die en grote mond zet) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. bau daste niks van wieës, konste nauts van haage (=je moet het verleden kennen om de nieuwe tijd te begrijpen) (Munsterbilzen - Minsters)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen