Spreekwoorden met `ben`

Zoek


414 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `ben`

  1. je schaapjes geschoren hebben (=van zijn rente kunnen leven)
  2. je schaapjes op het droge hebben (=de zaken op orde hebben of voldoende hebben om niet meer te hoeven werken)
  3. je weerga niet hebben (=ongeëvenaard zijn)
  4. kind noch kraai hebben (=geen nazaten of andere familieleden hebben, alleen rekening moeten houden met zichzelf)
  5. klagers hebben geen nood en pochers hebben geen brood (=zowel klagers als pochers kunnen de zaken nogal eens overdrijven)
  6. klauwen en nagels hebben (=zich kunnen verdedigen)
  7. kleine potjes hebben grote oren (=je moet uitkijken met wat je zegt als er kinderen bij zijn)
  8. kraak nog smaak hebben (=het is niet heel smakelijk)
  9. kruis noch munt hebben (=geen geld hebben)
  10. kruisjes achter de rug hebben (=tientallen jaren oud zijn)
  11. kruit noch lood hebben (=helemaal ongewapend zijn)
  12. lang genoeg in de kreupelstraat gewoond hebben (=lang genoeg in de problemen gezeten hebben)
  13. lange tenen hebben (=lichtgeraakt zijn)
  14. lange vingers hebben (=veelvuldig stelen)
  15. last van vliegen hebben (=stotteren)
  16. lector benevolente (=de welwillende lezer) (Latijn)
  17. lelijke streken op zijn kompas hebben (=gemene en lelijke streken uithalen)
  18. leugens hebben korte benen (=met liegen kom je niet ver)
  19. liefhebben als de appel van zijn oog (=erg veel van iemand houden)
  20. maling aan iets of iemand hebben (=zich nergens iets van aantrekken)
  21. meer dan een pijl op zijn boog hebben (=meerdere oplossingen weten)
  22. meer pijlen op zijn boog hebben (=meer kunnen dan reeds laten zien)
  23. met beide benen op de grond staan (=een realist zijn)
  24. met de benen buiten hangen (=gezegd als het erg druk is)
  25. met de benenwagen (=te voet)
  26. met de moedermelk ingezogen hebben (=van jongs af zo geleerd hebben)
  27. niets dan lege briefjes hebben in te brengen (=voorstellen waarvan je vooraf al weet dat deze toch niet bekeken worden)
  28. niets in de melk te brokken hebben (=niets te zeggen hebben)
  29. niets om het lijf hebben (=niets betekenen, geen waarde hebben)
  30. niets te verletten hebben (=de tijd hebben)
  31. nog niet op eigen benen kunnen staan (=nog niet zichzelf volledig zelfstandig kunnen redden)
  32. nota bene (=noteer wel) (Latijn)
  33. ogen in je achterhoofd hebben (=zeer alert en waakzaam zijn.)
  34. ogen op steeltjes hebben (=erg verbaasd zijn)
  35. ogen van achteren en van voren hebben (=alles goed in de gaten houden)
  36. onder zich hebben (=baas zijn over)
  37. op de achterste benen/poten staan (=zeer verontwaardigd of boos zijn.)
  38. op eigen benen staan (=voor jezelf zorgen; geen hulp nodig hebben)
  39. op je laatste benen lopen (=bijna niet meer kunnen van vermoeidheid)
  40. oude bokken hebben stijve horens (=oude mensen hebben vaak vaste gewoontes die maar moeilijk kunnen veranderen)
  41. oude kerken hebben duistere glazen. (=het zicht wordt minder als je ouder wordt)
  42. overdag hebben waar men `s nachts van droomt (=alles zomaar in de schoot geworpen krijgen)
  43. paarden vallen ook al hebben zij vier benen. (=iedereen maakt fouten)
  44. paardenvlees gegeten hebben (=van nature onrustig zijn)
  45. pap in de benen hebben (=de benen willen niet meer vooruit)
  46. patattenbloed hebben (=ziekelijk zijn)
  47. peper in je achterwerk hebben (=een hoog tempo hebben)
  48. pijn in de portemonee hebben (=het geld is op)
  49. quod deus bene vertat (=laat God het ten goede keren) (Latijn)
  50. rouwranden aan zijn nagels hebben (=zwarte randjes onder vingernagels hebben)

439 betekenissen bevatten `ben`

  1. geen heilige zo klein of hij wil zijn kaarsje hebben. (=mensen vertellen graag wat voor goeds ze hebben gedaan)
  2. in hetzelfde schuitje varen/zitten (=met dezelfde omstandigheden te maken hebben, hetzelfde lot ondergaan)
  3. een lelijke noot met iemand te kraken hebben (=met iemand nog iets af te rekenen hebben)
  4. wijze raad Is halve daad. (=met verstandig advies ben je al halverwege om succesvol te zijn)
  5. een toontje lager zingen (=minder opscheppen, minder grote mond hebben)
  6. in een moeilijk parket zitten (=moeilijkheden hebben)
  7. in het moeras zitten (=moeilijkheden hebben)
  8. na wat gepimpel, is de geest wat simpel (=na wat te hebben gedronken ben je meestal niet meer helder van geest)
  9. buiten de waard rekenen (=niet gerekend hebben op hoe anderen er werkelijk over denken)
  10. de plank misslaan (=niet het goede inzicht hebben; ernaast zitten)
  11. niet kapot zijn van (=niet veel op hebben met)
  12. niets om het lijf hebben (=niets betekenen, geen waarde hebben)
  13. op een schoen en een slof aankomen (=niets hebben en ergens komen)
  14. een nul in het cijfer zijn (=niets in te brengen hebben)
  15. een ridder te voet zijn. (=niets meer hebben)
  16. met lege handen achterblijven (=niets meer hebben)
  17. zo arm als Job (=niets meer hebben)
  18. een wassen neus zijn (=niets te betekenen hebben)
  19. ledigheid is des duivels oorkussen (=niets te doen hebben leidt tot misdaden)
  20. niets in de melk te brokken hebben (=niets te zeggen hebben)
  21. een appeltje met iemand te schillen hebben (=nog een vervelend onderwerp met iemand te bepraten hebben)
  22. iets te verhakstukken hebben (=nog iets met iemand te bespreken hebben, nog iets te doen hebben)
  23. iets in het vet hebben (=nog iets voor iemand tegoed hebben)
  24. voor de boeg hebben (=nog voor zich hebben, te wachten staan)
  25. iets voor de boeg hebben (=nog werk te doen hebben. / Nog iets mee moeten maken)
  26. voor de wind is het goed zeilen (=onder gunstige omstandigheden is het gemakkelijker succes te hebben)
  27. koopmans goed, is eb en vloed. (=ondernemers hebben te maken met goede ne slechte tijden)
  28. op hete/gloeiende kolen zitten (=ongeduldig wachten / veel haast of spanning hebben)
  29. in een slecht vel steken (=ongezond zijn - iets ongunstigs te verwachten hebben)
  30. dertien ogen gooien (=onmogelijk veel geluk hebben)
  31. zo dom als touw (=onnozelheid of domheid (als in: `Je bent ook zo dom als touw hè?!`))
  32. op straat staan/zitten (=ontslagen zijn - geen onderdak meer hebben)
  33. op alle slakken zout leggen (=op alle onbelangrijke dingen commentaar hebben)
  34. zo zijn we niet getrouwd (=op die manier iets niet afgesproken hebben)
  35. je slag slaan (=op het goede moment de kansen benutten, bijv. dingen kopen)
  36. bederf geen pannenkoek om een ei (=op kleine dingen bezuinigen kan grotere gevolgen hebben)
  37. zuinigheid die de wijsheid bedriegt (=op kleine dingen bezuinigen kan grotere gevolgen hebben)
  38. achter de kiezen hebben (=opgegeten hebben)
  39. achter de knopen hebben (=opgegeten hebben)
  40. oude bokken hebben stijve horens (=oude mensen hebben vaak vaste gewoontes die maar moeilijk kunnen veranderen)
  41. een oude zwaluw weet haar nest. (=oude mensen hebben veel levenservaring.)
  42. iemand aan het touw hebben (=over iemand de macht hebben)
  43. op de wereld schijten (=overal maling aan hebben)
  44. liever te dik in de kist dan een feestje gemist (=plezier hebben is belangrijker dan lang leven)
  45. een lot uit de loterij trekken (=precies de juiste persoon of ding gevonden hebben wat er nodig was)
  46. door het verleden achtervolgd worden (=problemen of fouten van vroeger blijven invloed hebben.)
  47. Rome is niet in één dag gebouwd (=relativeren: Leer geduld te hebben, overhaast niets)
  48. het aan de stok hebben (=ruzie hebben)
  49. overhoop liggen (=ruzie met elkaar hebben)
  50. het met iemand aan de stok hebben/krijgen (=ruzie met elkaar hebben/krijgen)

50 dialectgezegden bevatten `ben`

  1. dat bèn ich zoe miech as kaa pap (=dat ben ik kotsbeu) (Munsterbilzen - Minsters)
  2. dat bèn ich zoe mieg as kaa pap (=ik kan dat niet meer verdragen) (Munsterbilzen - Minsters)
  3. dat bin 'k kwiet ewöddn (=dat ben ik kwijtgeraakt) (Sallands)
  4. dat hèt mich gepak, ich bèn der onnersteboëve van (=dat heeft me aangegrepen, ik ben er de kluts van kwijt) (Munsterbilzen - Minsters)
  5. dat hink mich mën stroeêt aut (=ik ben het beu) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. dat hink mich mën vieët aut (=ik ben het zat !) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. dat is mich get sjwoans (=ik ben verbaasd, verbijsterd) (Berg en Terblijts)
  8. Dat kèn ich neet lieje! (=Daar ben ik allergisch voor 2) (Steins)
  9. Dat moag ich neet höbbe. (=Daar ben ik allergisch voor.) (Steins)
  10. dat pak mich op mënen ojëm (=ik ben heel ontroerd) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. dat steed nie èn mijne kattekismës (=daar ben ik het niet mee eens) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. dat stik mich hel tieëge (=daar ben ik helemaal niet blij mee) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. dat tinks mich ook (=dat moet ik beamen, daar ben ik quasi zeker van) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. dat wee'k agirnnie / agisnie (=daar ben ik niet wijs van) (Vechtdals)
  15. dat wërk op me sisteem (=ik ben het beu) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. dat zal dich gene sjoj gaeve (=daar ben ik je dankbaar voor daar word je voor vergoed) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. dat zieste van haaj, mene joeng! (=ben je mal, mens!) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. datech naut bén getrauwd hét nie on mich gefraete, mér dat ze mich nauts hübbe gevroëg da kannech nie vergaete (=van niets spijt hebben is het begin van alle wijsheid) (Bilzers)
  19. Dau zennek vèt mee (=Daar ben ik niets mee) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  20. de bès nen loempen aajl (=wat ben je toch dom (als een domme uil)) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. de bès nie goed (èn zene kop) (=ben je gek) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. de bés nie heil tau (van snik) (=je ben niet goed bij je verstand) (Bilzers)
  23. De duvel is oud, met z'n mallemoer d'r bij ! (=Ik ben helemaal niet oud ! (als iemand zegt dat je oud bent)) (Utrechts)
  24. Dè ge bedankt zèt dè witte! (=je weet dat ik dankbaar ben) (Brabants)
  25. de hëbsët vandaog wir nie èn zën krolle (=vandaag ben je toch weer niet in je sas) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. de kaa geet mich dër merg en been (=ik ben helemaal verkild) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. De katte geet mie nich meer met de mage loop'n (=Ik ben helemaal volgegeten) (Twents)
  28. de kommede dagen zijnkur nie (=de eerstkomende dagen ben ik afwezig) (Oudenbosch)
  29. de kons mich autvringë (=ik ben doorweekt nat van de hitte) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. de kons nie vër alleman goed doen...kiek mèr ës noeë Slievenheir, dat wor zau ne goejë mins en toch hëbbë zë dae nog aoën ët kreis genèchëld (=je kan zoe goed zijn als je wil, als het tegenzit ben je toch de peaneut) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. de kop lopt mij om (=ik ben helemaalmin de war) (Westerkwartiers)
  32. de maus twei kër roje wae ich onderwaege nog ès gezien höb (=raad eens wie ik daarstraks nog ben tegengekome) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. de moes zën eege paute braeke ieëver de roemël (=ben je niet beschaamd, ruim eens op) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. de pot verwit de kéttel datter zwat ziet (=wat je zegt ben je zelf) (Bilzers)
  35. de vings ze! (=ben je mal!) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. de vingse, zieëker ! (=ben je mal!) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. de wieës aad attet langer doert vër aut te rèste as vër miech te wiëene (=oud ben je pas als de tijd om uit te rusten langer wordt dan die om je moe te maken) (Munsterbilzen - Minsters)
  38. de zos zën eege aoën de kop howe (=wat ben ik dom) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. de zos zën eege on de kop howe (=ik ben toch een dommerik) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. Deer bè je mooi onklééd (=Daar ben je mooi klaar mee) (Texels)
  41. deer ben 'k niks op stoven. Hier behoort nog bij, daarzo. Wij zeggen in het Westfries, deerzô. (=daar hou ik helemaal niet van) (Westfries)
  42. Deh he me gekuld (=Daar ben ik ingetrapt) (Ewijk (Euiwwiks))
  43. den derde keir dat ich vër ët zinge de kërk autgoeng, moch ich nimei bènne en dan bèn ich noë ën aander kërk op zik gegon (=toen ik me de derde keer terugtrok, mocht ik niet meer binnen en ben ik op zoek gegaan naar een andere) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. den vèltj dich toch niks mieër in (=dan ben je met stomheid geslagen) (Heitsers)
  45. Denket nie. (=Zulks ben ik niet van plan) (Olens)
  46. det hingtj mich de vot oet (=ik ben er klaar mee) (Heitsers)
  47. det waertj ‘ne optrèkkendje daag (=daar ben je de hele dag mee bezig) (Heitsers)
  48. dezju, vëndaog stees ter sjaun op (=verdorie, wat ben je vandaag fijn uitgedost) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. di bin k zo hroe-asop (=daar ben ik erg trots op) (Zeeuws)
  50. dich bès nog mèr e kaud joenk ter tiëge (=in vergelijking ben je nog maar een onderbeginneling) (Munsterbilzen - Minsters)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen