Spreekwoorden met `zijn`

Zoek


642 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `zijn`

  1. hardlopers zijn doodlopers (=wie te snel begint, haalt misschien het einde niet)
  2. heel wat in zijn mandje hebben (=veel geleerd hebben, veel weten)
  3. heel wat op zijn kerfstok hebben (=veel dingen misdaan hebben (afgeleid van het gebruik om schulden bij een café te registreren door kerfjes in een stok te snijden))
  4. helemaal van slag zijn (=in de war zijn)
  5. het aan zijn water voelen (=het instinctief aanvoelen)
  6. het beestje bij zijn naam noemen (=duidelijk en precies zeggen hoe je over iets of iemand denkt; precies zeggen hoe iets zit)
  7. het dunkt elke uil dat zijn jong een valke is. (=iedereen is trots op zijn kinderen)
  8. het ei wil wijzer zijn dan de kip (=kinderen willen wijzer zijn dan de ouders)
  9. het gaat aan zijn neus voorbij (=hij loopt iets mis)
  10. het gaat zo zijn gangetje (=het verloopt rustig, zonder ups en downs)
  11. het glaasje op zijn kant zetten (=het glas uitdrinken)
  12. het haasje zijn (=diegene zijn die er voor opdraait, het slachtoffer)
  13. het heertje zijn (=in zijn nopjes zijn)
  14. het in zijn broek doen (=in de broek plassen van schrik of van het lachen)
  15. het is een dubbeltje op zijn kant (=het is nipt, erg onzeker)
  16. het kainsmerk aan zijn voorhoofd dragen (=het is op zijn gezicht te lezen dat hij een schurk is)
  17. het kan niet altijd kaviaar zijn (=niet elke dag is een topdag)
  18. het komt uit zijn koker (=hij is degene die het heeft bedacht)
  19. het kwaad loont zijn meester (=wie kwaad doet, kwaad ontmoet)
  20. het met zich zelf niet eens zijn (=niet kunnen beslissen)
  21. het op zijn pantoffels/sloffen afkunnen (=het gemakkelijk aankunnen)
  22. het scheelt hem in zijn bovenverdieping (=hij is niet goed wijs)
  23. het stuur kwijt zijn (=de controle verloren hebben)
  24. het vaatje op zijn kant zetten (=het vat leegmaken (uitdrinken))
  25. het verloren schaap (zijn) (=de gezochte (zijn))
  26. het voorland zijn (=iemands toekomst zijn)
  27. het zat zijn (=genoeg ergens van hebben en er geen zin meer in hebben)
  28. het zijn niet al ridders die sporen dragen (=je kunt niet alleen aan iemands uiterlijk afleiden of hij ergens geschikt voor is)
  29. het zijn niet allen jagers die op de hoorn blazen. (=schijn bedriegt, je kunt je in mensen vergissen)
  30. het zijn niet allen koks die lange messen dragen (=schijn bedriegt, je kunt je in mensen vergissen)
  31. het zijn niet allen monniken die kappen dragen (=schijn bedriegt, je kunt je in mensen vergissen)
  32. het zijn niet de slechtste vruchten waaraan de wespen knagen (=over goede mensen worden vaak onaardige dingen verteld)
  33. het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen (=wie in weelde leeft moet oppassen om niet op het slechte pad te raken)
  34. het zijn vogels van enerlei veren (=ze zijn eender)
  35. het zout in de pap niet waard zijn (=niets presteren)
  36. hier niet zijn om vliegen te vangen (=niet gekomen om de tijd de verdoen)
  37. hij zoekt zijn paard en hij zit er op (=hij zoekt iets wat voor zijn neus is, wat iedereen ziet)
  38. hoe komt het kalf bij zijn maat (=hoe wonderlijk men elkaar kan ontmoeten)
  39. hoer en tollenaar zijn onze lieve Heer ook dierbaar (=hoe slecht je afkomst is, God houdt van je)
  40. hoeren en dieven, met geld zijn zij mijn gelieven (=met geld krijg je vrienden)
  41. horende doof zijn (=niet luisteren)
  42. ieder bakt zijn koek zoals hij hem eten wil. (=iedereen behartigt zijn zaken, op een manier zoals hij dat zelf wil.)
  43. ieder huisje heeft zijn kruisje (=er mankeert overal wel iets)
  44. ieder kwartier heeft zijn manier. (=elke streek heeft haar eigen gebruiken)
  45. ieder meent dat zijn eigen pak het zwaarst is. (=mensen overdrijven hun eigen moeilijkheden in vergelijking met die van anderen)
  46. ieder moet zijn eigen kruis dragen (=ieder moet zijn eigen tegenslagen verwerken)
  47. ieder moet zijn eigen stoep schoonvegen (=ieder moet zijn eigen problemen oplossen - zich afvragen of hij zelf schuldig is)
  48. ieder oortje brengt zijn gierigheid. (=zelfs om kleine dingetjes kunnen mensen hebzuchtig zijn (een oortje is een oude munteenheid))
  49. ieder trekt aan zijn streng (=ieder kiest voor zichzelf)
  50. ieder vist op zijn getij (=iedereen maakt gebruik van het geschikte ogenblik)

793 betekenissen bevatten `zijn`

  1. zo wijs als Salomo`s kat zijn (=erg wijs denken te zijn, maar eigenlijk totaal niet zijn)
  2. stevig in je schoenen staan (=erg zeker zijn)
  3. vast in je schoenen staan (=erg zeker zijn)
  4. `m knijpen (=erg zenuwachtig zijn)
  5. met knikkende knieën (=erg zenuwachtig zijn voor iets)
  6. een lucifer in drieën kunnen kloven (=erg zuinig zijn)
  7. iemand de loef afsteken (=ergens beter in zijn dan iemand)
  8. de vlag uitsteken (=ergens erg blij mee zijn)
  9. ergens kind aan huis zijn (=ergens graag en vaak gezien zijn)
  10. ergens een potje kunnen breken (=ergens graag gezien zijn)
  11. er gezoden en gebraden liggen. (=ergens heel vaak zijn)
  12. iemand iets op een briefje geven (=ergens heel zeker van zijn)
  13. schitteren door afwezigheid (=ergens niet aanwezig zijn, terwijl je komst wel verwacht werd)
  14. een vreemdeling in Jeruzalem zijn (=ergens niet bekend zijn met de gang van zaken of zich ergens niet thuis voelen)
  15. iets niet over zijn hart kunnen krijgen (=ergens niet toe kunnen komen of ergens op gesteld zijn)
  16. iets hoog opnemen (=ergens zeer gekrenkt over zijn)
  17. iets uit de eerste hand hebben (=ergens zelf bij zijn geweest of hebben gehoord van iemand die het zelf heeft meegemaakt)
  18. aan de latten hangen (=ermee ophouden - bijna bankroet zijn)
  19. je hart vasthouden (=ernstig zorgen maken, bang zijn dat het mis gaat)
  20. de bocht achter/onder de arm houden (=extra voorzichtig zijn, iets nog niet garanderen. (een bocht houden in het touw dat je laat vieren))
  21. tussen kop en staart zit de beste vis. (=extremen zijn zelden wenselijk )
  22. gauw aangebrand zijn (=gauw geïrrteerd zijn)
  23. binnen mikken zijn (=geborgen zijn)
  24. binnen zijn (=geborgen zijn)
  25. tijd brengt raad. (=geduldig zijn leidt tot betere beslissingen of oplossingen)
  26. in de piepzak zitten (=geen oplossing weten, Bang zijn voor de gevolgen)
  27. geen grond houden (=geen steek houden - niet correct zijn)
  28. eten uit de korf zonder zorg (=geen zorgen meer hebben over zijn levensonderhoud)
  29. gehuisd en gehoofd zijn (=gegoede burger zijn)
  30. uit de brand zijn (=geholpen zijn, problemen opgelost)
  31. niet goed snik zijn (=gek zijn (iemand))
  32. van God los zijn (=gek zijn, boven de wet staan)
  33. vuur in de ogen hebben (=gemotiveerd en passioneel zijn)
  34. je eindje wel kunnen halen (=genoeg (geld) hebben tot aan zijn dood)
  35. van de kant zijn (=gestart zijn)
  36. ter ziele zijn / ter ziele gaan (=gestorven zijn of sterven, ook figuurlijk: iets dat niet meer bestaat of actief is)
  37. het is moeilijk de oude mens af te leggen. (=gewoonten zijn moeilijk af te leren)
  38. van de houvast zijn (=gierig of mager zijn)
  39. op de penning zijn (=gierig zijn)
  40. van de kleef zijn (=gierig zijn)
  41. ze alle vijf bij elkaar hebben (=goed bij zijn verstand zijn)
  42. dun snijden is het behoud van de worst. (=goed kunnen rondkomen door zuinig te zijn)
  43. beslagen ten ijs komen (=goed voorbereid zijn)
  44. met beslagen paarden op het ijs komen. (=goed voorbereid zijn voor zijn taak)
  45. poot-aan spelen (=hard doorwerken (om op tijd te zijn))
  46. geen voetbreed wijken (=hard op zijn standpunt blijven)
  47. door merg en been gaan (=hartverscheurend zijn)
  48. een gouden hart hebben (=heel aardig/lief zijn)
  49. geen nagel hebben om zijn gat te krabben (=heel erg arm zijn)
  50. als de dood zijn voor iets (=heel erg bang zijn voor iets)

50 dialectgezegden bevatten `zijn`

  1. Aan de dunne zijn /racekak hebben/ Aan de schijt zijn/ Buikloop hebben/ ziekte van le mans hebben (=Diarree hebben.) (Utrechts)
  2. Aan de sjiet zin (=Aan de diarree zijn) (Gelaens (Geleens))
  3. Aan den draad zijn (=Moe zijn) (Schunnebroecks)
  4. aan het labbere end zijn (weze) (=aan het eind van je latijn zijn) (Westfries)
  5. aan sjoeël zeen, ane gemindje zeen, ane post zeen (=werkzaam zijn op school, bij de gemeente, postbode zijn) (Heitsers)
  6. aan zien élle kome (=voldaan zijn) (Weerts)
  7. Aan zijn gerief komen (=Een orgasme bereiken) (Amsterdams)
  8. aan zijn schreeber en (=betrapt zijn) (Kaprijks)
  9. aargens beter ofkommen as Okke Kluun, dij mos hangen (=geluk hebben, aan ongeluk ontsnapt zijn) (Gronings)
  10. Aargens drok op wezen (=Ergens tuk op zijn) (Giethoorns)
  11. aatëraan èn de kërk goên zitte (=niet opvallend aanwezig zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. aatërlëk zin (=niet goed bij de les zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. abraham (sara) gezien hübbe (=ouder dan 50 zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. Ach, Brand is erger. (=er zijn wel ergere dingen in het leven .) (Utrechts)
  15. achter de buu.kehèg ligge (=dood zijn) (Genneps)
  16. achter de buuke heg liggen (=begraven zijn) (Waalwijks)
  17. achter de poeste weden (=achter adem zijn) (Drents)
  18. achter iemand zijn gat liuëbm (=iemand anders zijn rommel opruimen) (Kaprijks)
  19. adder wiëne zürg terviër datte kaase dierder zin dan de gateau zelf (=met het ouder worden, gaan de kaarsen duurder zijn dan de taart) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. ae ee zèene conzjee (=hij is ontslagen / zijn relatie is beëindigd) (Wichels)
  21. ae es op zèen tieën'n getorren (=hij is op zijn tenen getrapt) (Wichels)
  22. ae geboard 'em va krommenoas (=hij doet of zijn neus bloedt) (Wichels)
  23. aete wot de pot sjaf (=niet kieskeurig zijn met eten) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. afgebusteld (=op zijn paasbest) (Lovendegems)
  25. Afslaage; oep ze bakkes sloage; motte geve; en blauw oeëg sloage; van de roei geve, oep zenne smikkel slage, tege zen schene stampe; onder zijn hol stampe; afdruuëge; zijn hessens inslaage (=slaag geven) (Diesters)
  26. ai is baange veur zien aaierkorfie (=Hij is bang voor zijn hachje) (Gronings)
  27. ai slikt z'n grom (=De persoon is erg kwaad maar houdt zijn woede in.) (Urkers)
  28. Aij reettum nohal! (=Hij was helemaal van zijn stuk gebracht) (Hulsters (NL))
  29. ais wer ouit zijne knossel geschote (=Hij is weer uit zijn kram geschoten, uit zijne rol gevallen) (Antwerps)
  30. Ajee zanne keis geloate (=Hij heeft zijn kaas gelaten (hij is gestorven)) (Antwerps)
  31. Ajei a stuk in zenne kraag (=Hij heeft een stuk in zijn kraag) (Mechels (BE))
  32. ajei woater in zaane kelder (=zijn broek is te kort) (Niels)
  33. ajei woater in zanne kelder (=zijn broek is veel te kort) (Niels)
  34. Al wul je lere vloeke, neem den goite! (=Geiten zijn een ramp!) (Westfries)
  35. al zè gaalt opdoen (=al zijn geld verkwisten) (Sint-Niklaas)
  36. al zun lèève (=vast en zeker, zijn hele leven) (Tilburgs)
  37. alle daag e bruuëdje en soondes e mikske (=tevreden zijn met wat je hebt) (Weerts)
  38. Alle moders zeen bliej es hun kindj op tied en lang genóg slieëptj. (=Alle moeders zijn blij wanneer hun kind op tijd en lang genoeg slaapt.) (Kinroois)
  39. alleman kan zich al ës verdoëlë, mèr de loempste ieës (=vergissen is menselijk, maar sommigen zijn er erg aan toe) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. Alles op zienen tied en boekende koe.k ien d' n herfst (=alles op zijn tijd) (Genneps)
  41. Alles...altied...euveral en ónmiddelik, zeen jeugdwètte. (=Alles...altijd...overal en onmiddellijk, zijn jeugdwetten.) (Kinroois)
  42. Als een bok op de haoverkiste (=Ergens gretig op zijn) (Hoogeveens)
  43. Als een dweil zijn/ hij is lazerus/als (=Dronken zijn) (Utrechts)
  44. ambettant zen (=met iets verveeld zijn) (Antwerps)
  45. An brokke wéjze, ik bin an brokke (=Erg vermoeid zijn) (Volendams)
  46. an d' achterste tette leggen (=Minder goed bedeeld zijn) (Veurns)
  47. an de balie angn (=failliet zijn) (Veurns)
  48. An de latten (=Moe zijn) (Drents)
  49. An de latten wezen (=Heel moe zijn) (Giethoorns)
  50. an de rol weest (=met iemand naar bed geweest zijn) (Westfries)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen