383 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `hebben`
- iets in het vet hebben (=nog iets voor iemand tegoed hebben)
- iets na aan het hart hebben liggen (=er erg mee begaan zijn)
- iets of iemand in de peiling hebben (=iets of iemand begrijpen)
- iets onder de knie hebben/krijgen (=iets kunnen of leren kunnen)
- iets onder de kurk hebben (=iets te drinken hebben)
- iets onder de leden hebben (=niet helemaal gezond zijn)
- iets op het hart hebben (=iets te vertellen hebben)
- iets op het oog hebben (=voor zichzelf al iets hebben uitgekozen)
- iets op je lever hebben (=dat je nog iets wilt uiten, dat er iets is dat je heel erg dwars zit en dat gezegd moet worden)
- iets op zijn kerfstok hebben (=verkeerde dingen gedaan hebben)
- iets over zich hebben (=een bepaalde indruk geven)
- iets te verhakstukken hebben (=nog iets met iemand te bespreken hebben, nog iets te doen hebben)
- iets tegen iemand hebben (=iemand niet goed kunnen verdragen)
- iets uit de eerste hand hebben (=ergens zelf bij zijn geweest of hebben gehoord van iemand die het zelf heeft meegemaakt)
- iets voor de boeg hebben (=nog werk te doen hebben. / Nog iets mee moeten maken)
- iets zwart op wit hebben (=het op papier hebben staan)
- iets/iemand in de gaten hebben/krijgen (=doorkrijgen hoe dingen in elkaar steken of zicht houden op de situatie)
- in het oog hebben (=binnen het gezichtsveld zijn)
- in het vizier hebben (=in het oog hebben, binnen het gezichtsveld zijn)
- in Rome geweest zijn, maar de Paus gemist hebben (=het belangrijkste laten schieten)
- in zijn achterhoofd hebben (=als reserve klaar hebben)
- in zijn zak hebben (=iemand goed kennen, iets helemaal begrijpen, iets voor elkaar hebben)
- je aardappelen op hebben (=niet verder meer kunnen)
- je bekomst ergens van hebben (=ergens genoeg van hebben)
- je hebben en houwen verliezen (=alles wat iemand bezit kwijtraken)
- je koetjes op het droge hebben (=genoeg (geld) hebben voor de rest van het leven)
- je kruit verschoten hebben (=uitgeput zijn, niets meer kunnen doen)
- je laatste hemd aan hebben (=je hebt iets fout gedaan en er zal wat voor je zwaaien)
- je meester gevonden hebben (=iemand gevonden hebben die beter is, het beter doet)
- je ogen in je zak hebben (=zelfs het meest opzichtige niet zien)
- je schaapjes geschoren hebben (=van zijn rente kunnen leven)
- je schaapjes op het droge hebben (=de zaken op orde hebben of voldoende hebben om niet meer te hoeven werken)
- je weerga niet hebben (=ongeëvenaard zijn)
- kind noch kraai hebben (=geen nazaten of andere familieleden hebben, alleen rekening moeten houden met zichzelf)
- klagers hebben geen nood en pochers hebben geen brood (=zowel klagers als pochers kunnen de zaken nogal eens overdrijven)
- klauwen en nagels hebben (=zich kunnen verdedigen)
- kleine potjes hebben grote oren (=je moet uitkijken met wat je zegt als er kinderen bij zijn)
- kraak nog smaak hebben (=het is niet heel smakelijk)
- kruis noch munt hebben (=geen geld hebben)
- kruisjes achter de rug hebben (=tientallen jaren oud zijn)
- kruit noch lood hebben (=helemaal ongewapend zijn)
- lang genoeg in de kreupelstraat gewoond hebben (=lang genoeg in de problemen gezeten hebben)
- lange tenen hebben (=lichtgeraakt zijn)
- lange vingers hebben (=veelvuldig stelen)
- last van vliegen hebben (=stotteren)
- lelijke streken op zijn kompas hebben (=gemene en lelijke streken uithalen)
- leugens hebben korte benen (=met liegen kom je niet ver)
- liefhebben als de appel van zijn oog (=erg veel van iemand houden)
- maling aan iets of iemand hebben (=zich nergens iets van aantrekken)
- meer dan een pijl op zijn boog hebben (=meerdere oplossingen weten)
373 betekenissen bevatten `hebben`
- niets om het lijf hebben (=niets betekenen, geen waarde hebben)
- op een schoen en een slof aankomen (=niets hebben en ergens komen)
- een nul in het cijfer zijn (=niets in te brengen hebben)
- een ridder te voet zijn. (=niets meer hebben)
- zo arm als Job (=niets meer hebben)
- met lege handen achterblijven (=niets meer hebben)
- een wassen neus zijn (=niets te betekenen hebben)
- ledigheid is des duivels oorkussen (=niets te doen hebben leidt tot misdaden)
- niets in de melk te brokken hebben (=niets te zeggen hebben)
- een appeltje met iemand te schillen hebben (=nog een vervelend onderwerp met iemand te bepraten hebben)
- iets te verhakstukken hebben (=nog iets met iemand te bespreken hebben, nog iets te doen hebben)
- iets in het vet hebben (=nog iets voor iemand tegoed hebben)
- voor de boeg hebben (=nog voor zich hebben, te wachten staan)
- iets voor de boeg hebben (=nog werk te doen hebben. / Nog iets mee moeten maken)
- voor de wind is het goed zeilen (=onder gunstige omstandigheden is het gemakkelijker succes te hebben)
- koopmans goed, is eb en vloed. (=ondernemers hebben te maken met goede ne slechte tijden)
- op hete/gloeiende kolen zitten (=ongeduldig wachten / veel haast of spanning hebben)
- in een slecht vel steken (=ongezond zijn - iets ongunstigs te verwachten hebben)
- dertien ogen gooien (=onmogelijk veel geluk hebben)
- op straat staan/zitten (=ontslagen zijn - geen onderdak meer hebben)
- op alle slakken zout leggen (=op alle onbelangrijke dingen commentaar hebben)
- zo zijn we niet getrouwd (=op die manier iets niet afgesproken hebben)
- bederf geen pannenkoek om een ei (=op kleine dingen bezuinigen kan grotere gevolgen hebben)
- zuinigheid die de wijsheid bedriegt (=op kleine dingen bezuinigen kan grotere gevolgen hebben)
- achter de kiezen hebben (=opgegeten hebben)
- achter de knopen hebben (=opgegeten hebben)
- oude bokken hebben stijve horens (=oude mensen hebben vaak vaste gewoontes die maar moeilijk kunnen veranderen)
- een oude zwaluw weet haar nest. (=oude mensen hebben veel levenservaring.)
- iemand aan het touw hebben (=over iemand de macht hebben)
- op de wereld schijten (=overal maling aan hebben)
- liever te dik in de kist dan een feestje gemist (=plezier hebben is belangrijker dan lang leven)
- een lot uit de loterij trekken (=precies de juiste persoon of ding gevonden hebben wat er nodig was)
- door het verleden achtervolgd worden (=problemen of fouten van vroeger blijven invloed hebben.)
- Rome is niet in één dag gebouwd (=relativeren: Leer geduld te hebben, overhaast niets)
- het aan de stok hebben (=ruzie hebben)
- overhoop liggen (=ruzie met elkaar hebben)
- het met iemand aan de stok hebben/krijgen (=ruzie met elkaar hebben/krijgen)
- woorden hebben (=ruzie of enigheid hebben)
- aan de pan gelikt hebben (=slecht terechtkomen of veel schade hebben)
- boompje groot, plantertje dood (=sommige dingen hebben effecten die je niet kunt voorzien)
- gras gaat niet harder groeien als je eraan trekt (=sommige dingen hebben tijd nodig)
- genoeg ligt op het kerkhof. (=sommige mensen hebben nooit genoeg)
- menig heeft te veel, niemand heeft genoeg. (=sommige mensen hebben nooit genoeg)
- geef een ezel klaver hij loopt naar de distels/biezen. (=sommige mensen zijn nooit tevreden met wat ze hebben)
- iemand van twaalf ambachten en dertien ongelukken zijn (=steeds verschillende baantjes hebben maar in geen enkel baantje succesvol zijn)
- van de hak op de tak springen (=steeds weer van onderwerp wisselen en geen duidelijke rode draad in een verhaal hebben)
- naast zijn schoenen lopen (=te veel eigendunk hebben)
- over het paard getild zijn (=te veel eigendunk hebben of een naar karakter hebben, doordat je zoveel geprezen of verwend bent)
- een tik aanhebben (=te veel gedronken hebben)
- de boter en de kaas te dik gesneden hebben (=te veel verteerd hebben)
50 dialectgezegden bevatten `hebben`
- de poepers emmen (=schrik hebben) (Meers)
- de raenger dae vëndaog vult, kan mörgë al nimei valle (=laat de regen er vandaag maar allemaal uitvallen, dan hebben we morgen geen last ermee) (Munsterbilzen - Minsters)
- de roepers zen de poepers (=zij die het hardst roepen hebben de grootste angst) (Booms)
- de roj vlag hink aut (=maandstonden hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- de rook sloog tege nut plaffon (=ze hebben erg ruzie gemaakt) (Oudenbosch)
- De Russe zèn in 't land (=Je maandstonden hebben) (Mechels (BE))
- de russe zin op bezik (=maandstonden hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- de Russen zijn in Paris / tante Marie is up bezoek / de roo vlagge angt uut (=de maandstonden hebben) (West-Vlaams)
- de sjevraoije laope mieg langs miene rögk (=koude rillingen hebben) (Mestreechs)
- De sjómste boere höbbe de dikste aerpel (=De domste mensen hebben het meeste geluk.) (Neerbeeks)
- de speet hëbbe (=dunne ontlasting hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- De tange lei in 't vier (=We hebben haast) (Zeeuws)
- De tèsse vol höbbe (=Genoeg gedronken hebben) (Nunûms)
- de vaaz'n an de broek em (=een rafelige broek aan hebben) (Staphorsts)
- de voeërink van zè gat skijten (=erge buikloop hebben) (Meers)
- de vot in 'öbbe (=slechte zin hebben) (Steins)
- de vrolaaj konne mich vërrèkke, ich hën zelf wol twei haan vërr te trèkke (=snuggere mannen hebben niemand nodig) (Munsterbilzen - Minsters)
- de weelde es een kwa biest (=het goed hebben en desondanks niet content zijn en altijd maar meer en meer willen) (Kalkens)
- de wènd mèt hëbbë (=voorspoed kennen, de wind in het voordeel hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- de wiend ien 'e zeil'n hemm'n (=voorspoed hebben) (Westerkwartiers)
- de wind dr onder (=goed in de hand hebben) (Zeeuws)
- De ziekte erin hebben (=De pest erin hebben) (Rotterdams)
- de zooj börtj mich (=last van maagzuur hebben) (Weerts)
- de zuem van a gat schijiten (=grote stoelgang hebben) (Erps)
- de zuls op zën kin mauge kloppe (=je zal niet veel te eten hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- dee ei ene kop gelèk ene bàllong (S*) (=een dik hoofd hebben) (Sintrùins)
- deige luize bijte ut taarst (=van je familie moet je het maar hebben) (Oudenbosch)
- dej verkjubn (=streken hebben) (Kaprijks)
- den afgangk hemme (=diarree hebben) (winksels)
- den buuk strak hebbe (=veel gegeten hebben) (Genneps)
- den domsten boer ee de dikste petetten (=Domme mensen hebben het meeste geluk) (Lokers)
- den heile sante boetik (=al zijn hebben en houden) (Munsterbilzen - Minsters)
- den hond autloëte (=sex hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- den hond geet nog ès op os sjoeëp vliege (=we hebben teveel dieren in huis!!!) (Munsterbilzen - Minsters)
- den oat hemme van ... (=de aard hebben van ...) (winksels)
- Den santéboetiek (=Al het hebben en houden) (Zelzaats)
- den ugst'n afgeschoot'n én (=iets verkeerd gedaan hebben) (oudenaards)
- der ' t vliegend schijt van krijge (=afkeer hebben van iets) (Gents)
- dër gene keis van geaete hëbbe (=er geen verstand van hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- dër het raud lich raaje (=betrekkingen hebben ondanks maandstonden) (Munsterbilzen - Minsters)
- der is gin betur leve dan un goei (=wat hebben wij het goed) (Heezers)
- der is mieer dan ieen koe die Bloare (h) eet (=meerdere mensen of zaken kunnen dezelfde naam hebben) (Lokers)
- der kaauw an hebben (=er moeite mee hebben) (Drents)
- der zit een håer in de botere (=ruzie hebben) (Zeels)
- det is ‘ne braomel (=dat is iemand die veel zeurt en klaagt, maar niks kan hebben) (Heitsers)
- deur zijn schoenen zitten (=kapotte schoenen hebben) (Lovendegems)
- di mok er of plumen van en (=daar moet ik het mijne van hebben) (Zeeuws)
- dich hëbs de grutste (=jij wil altijd gelijk hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- die beid'nt zitt'n 'n anner ien 'e hoar'n (=die twee hebben ruzie) (Westerkwartiers)
- die benn'n met 't zulfde sop overgoot'n (=die hebben dezelfde ideeën) (Westerkwartiers)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen