Spreekwoorden met `al`

Zoek


958 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `al`

  1. dat komt als eb en vloed. (=het komt en gaat, het wisselt)
  2. dat komt als mosterd na de maaltijd (=dat komt op een moment dat het geen nut meer heeft)
  3. dat mag met een krijtje aan de balk (=dat is een ongewone gebeurtenis)
  4. dat paard zal mij niet meer slaan (=dat zal mij niet meer gebeuren)
  5. dat past als een vuist in een oog (=dat past helemaal niet)
  6. dat raakt kant noch wal (=dat is geen zinnig argument)
  7. dat schaap zal een zachte dood nemen. (=het wordt vergeten)
  8. dat slaat als een knots op een kangoeroe (=dat choqueert je)
  9. dat slaat als een tang op een varken (=dat slaat nergens op)
  10. dat sluit als een haspel in een zak (=dat raakt kant noch wal)
  11. dat staat als een paal boven water (=dat is een absolute zekerheid)
  12. dat wast al het water van de zee niet af (=iets is niet meer te veranderen/aan te passen)
  13. dat zaakje zal wel doodbloeden (=die kwestie zal geleidelijk aan wel worden vergeten)
  14. dat zal hem geen windeieren hebben gelegd (=daar zal hij wel veel geld mee verdiend hebben)
  15. dat zal hem niet glad zitten (=iets zal niet meevallen en moeilijk zijn)
  16. dat zal je de dood niet aandoen (=iets is niet zo erg is als het lijkt)
  17. dat zal mij een zorg wezen (=daar trek ik me niets van aan)
  18. dat zal mijn klomp niet roesten (=ik maak me er niet druk om; het kan mij niet schelen)
  19. dat zijn de alfa en de Omega. (=dat is het begin en het einde.)
  20. dat zijn twaalf eieren en dertien kuikens. (=een meevaller)
  21. de aanval bloedt dood (=de aanval komt geleidelijk uit op een mislukking)
  22. de aanval is de beste verdediging (=je kunt in een strijd of ruzie beter zelf actie ondernemen dan afwachten)
  23. de admiraal heeft geschoten. (=de gastheer heeft het sein gegeven te gaan eten.)
  24. de alfa en omega (=het begin en het einde)
  25. de appel valt niet ver van de stam/boom (=kinderen lijken vaak op de ouders)
  26. de baars vergallen (=de zaak laten mislukken)
  27. de bal aan het rollen brengen (=de aanzet geven)
  28. de bal misslaan (=zich vergissen)
  29. de bal terugkaatsen (=op een vraag die gesteld wordt geen antwoord geven, maar een tegenvraag stellen; op een kritische opmerking van iemand reageren door zelf ook meteen een kritische opmerking te maken over de ander)
  30. de balans opmaken (=kijken hoe iets verlopen is; nagaan of je ergens voordeel of nadeel van hebt gehad)
  31. de beste paarden staan op stal. (=de leukste meisjes gaan niet uit)
  32. de beste stuurlui staan aan wal (=de toeschouwers kunnen het altijd beter dan de uitvoerders)
  33. de bijl ligt al aan de wortel (=de straf zal spoedig volgen)
  34. de boer eet vis als het spek op is (=je moet tevreden zijn met wat je hebt)
  35. de boog kan niet altijd gespannen zijn (=men moet zich soms ook kunnen ontspannen)
  36. de bot kunnen gallen (=een moeilijke taak aankunnen)
  37. de boter alleen op zijn koek willen hebben (=de anderen niets gunnen - zelf alles willen hebben)
  38. de buikriem/broekriem aanhalen (=spaarzamer worden)
  39. de dans om het gouden kalf (=de strijd om rijk te worden)
  40. de darmen zalven. (=lekker eten en drinken.)
  41. de duivel schijt altijd op de grootste hoop (=het ongeluk treft meestal degenen die al in moeilijkheden verkeren.)
  42. de eerste klap is een daalder waard (=een goed begin is het halve werk)
  43. de gal loopt over (=boos worden)
  44. de haan is de baas als de hen niet thuis is. (=de vrouw is de baas in huis, ook al vindt de man van niet)
  45. de heler is net zo goed als de steler (=wie gestolen goed koopt is even slecht als de dief)
  46. de kastanjes voor iemand uit het vuur halen (=voor iemand anders het gevaarlijke werk of een lastig klusje doen)
  47. de kleintjes vallen niet groot (=wordt gezegd als eerder kleine vruchten verkocht worden)
  48. de koe is vergeten dat hij kalf geweest is. (=zeurende ouderen vergeten dat ze vroeger ook wild waren)
  49. de koe van de pastoor eet iedere dag mals gras (=wie trouw is aan machtige mensen, heeft een heerlijk leven)
  50. de kolf naar de bal werpen (=het opgeven)

1078 betekenissen bevatten `al`

  1. semper idem (=altijd weer hetzelfde)
  2. strijk en zet (=altijd weer opnieuw)
  3. niets dan wonden en builen zoeken (=altijd willen vechten)
  4. niet in een goed vel steken (=altijd ziek zijn, nooit gezond)
  5. ratione officii (=ambtshalve)
  6. ex officio (=ambtshalve)
  7. of je worst lust! (=antwoord als iemand `Wat?!` zegt)
  8. armoe met eren kan niemand deren. (=arm zijn is niet erg als je maar eerlijk bent)
  9. armoede zoekt list. (=armoede dwingt om op zoek te gaan naar alternatieve manieren om rond te komen)
  10. aan de grond zitten (=bankroet of totaal uitgeput zijn)
  11. van wal steken (=beginnen met spreken, beginnen met een verhaal)
  12. van leer trekken (=beginnen met vechten, duidelijk laten merken dat iets als vervelend ervaren wordt)
  13. geef het veulen geen haver en het kind geen brandewijn. (=behandel kinderen niet als grote mensen)
  14. waar twee kijven hebben twee schuld (=beide personen hebben schuld als ze ruzie met elkaar maken)
  15. elk heeft genoeg in eigen tuin te wieden. (=bekritiseer geen anderen als je zelf niet perfect bent)
  16. heeft de duivel het paard gegeten, dan neemt hij de toom ook nog. (=ben je eenmaal in de macht van slechte mensen, dan wordt het alleen maar erger)
  17. heeft de duivel `t paard gegeten, dan neemt hij de toom ook nog. (=ben je eenmaal in handen van slechte mensen gevallen, dan verlies je alles.)
  18. van de ratten besnuffeld/gebeten zijn (=ben je nu helemaal gek!)
  19. de toon aangeven (=bepalen welke richting het op gaat)
  20. boter bij de vis (=betaling bij de levering)
  21. beter van een stad dan van een dorp (=beter dat een rijke betaalt dan een arme)
  22. beter een half ei dan een lege dop (=beter iets dan helemaal niets)
  23. beter onbegonnen dan ongeeindigd (=beter niet beginnen als men het niet kan afwerken)
  24. geen slapende honden wakker maken (=beter niet over een bepaald onderwerp beginnen / aan mensen die ergens niets van weten en het er wellicht niet mee eens zijn, niets erover vertellen)
  25. van de sokken gaan/raken/vallen (=bewusteloos vallen)
  26. per fas et nefas (=bij al wat heilig is)
  27. buurmans gras is altijd groener (=bij anderen lijkt het altijd beter (omdat men daar de interne problemen niet van kent))
  28. het is kwaad kammen daar geen haar is. (=bij arme mensen valt niets te halen)
  29. je kan geen kaalkop bij het haar vatten (=bij de arme valt niets te rapen)
  30. je kan geen kei het vel afstropen (=bij de arme valt niets te rapen)
  31. in andermans weide lopen de vetste koeien. (=bij een ander lijkt het altijd beter)
  32. vis moet (wil) zwemmen (=bij een goede maaltijd hoort een goed glas wijn (bier))
  33. waar er twee ruilen moet er een huilen (=bij het ruilen is de een altijd beter af dan de ander)
  34. wie de teugel slap laat hangen, kan met een mak paard nog op hol raken. (=blijf altijd aandachtig en geconcentreerd)
  35. doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. (=blijf vooral normaal doen)
  36. wanneer de boeren niet meer klagen, nadert het einde der dagen (=boeren klagen altijd)
  37. in februari klagen de boeren het minst. (=boeren klagen altijd maar februari heeft de minste dagen om in te klagen (grapje))
  38. de aardappelen komen niet voor de eikenblaren (=boerenregel. De aardappelplant begint te groeien als de eik in het blad komt)
  39. op je poot spelen (=boos uitvallen)
  40. door de wol geverfd zijn (=brutaal , schaamteloos zijn)
  41. een grote mond hebben/opzetten (=brutaal zijn)
  42. kinderen die vragen worden overgeslagen (=brutale kinderen die altijd overal om vragen, worden genegeerd)
  43. steen en been klagen (=constant en hevig klagen. (klagen bij alles wat heilig is, bv. botten (=been) in een graf (=steen)))
  44. daar zal wat zwaaien (=daar zal een hartig woordje gesproken worden)
  45. dat zal hem geen windeieren hebben gelegd (=daar zal hij wel veel geld mee verdiend hebben)
  46. die haring braadt niet (=dat (meestal geniepige) plannetje schijnt niet te lukken)
  47. mijn verstand staat er bij stil (=dat begrijp ik helemaal niet)
  48. daar kan de schoorsteen niet van roken (=dat brengt niets op / men kan niet alleen van vriendelijke woorden leven)
  49. dat is nog van voor de zondvloed (=dat is al heel oud)
  50. dat heb ik nog nooit op een klomp horen spelen (=dat is al te gek)

50 dialectgezegden bevatten `al`

  1. de petaate kome al oit (=Bij iemand met gaten in zijn kousen) (Antwerps)
  2. de petakke stoawn al skoewn ma ich móet ze nog húuge (=De aardappelen staan al hoog maar ik moet ze nog aanaarden, ophogen) (Walshoutems)
  3. de polkes zen al geslegen woar dasse moete kommen (=van een tienermeisje met beginnende borstontwikkeling zegt men) (Denderleeuws)
  4. de raenger dae vëndaog vult, kan mörgë al nimei valle (=laat de regen er vandaag maar allemaal uitvallen, dan hebben we morgen geen last ermee) (Munsterbilzen - Minsters)
  5. de sjampëljoeng was tèsse zën teine (=zijn voeten zijn reeds lang niet meer gewassen, er groeien al champignons tussen zijn tenentussen) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. de stinks zieëve oere boeëve de wènd aut (=ik ruik je al van ver!) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. De toarte è nès. (=wordt gezegd van een taart die niet al te droog is) (Zwevegems)
  8. de toffël ès al gedèk (=je hemd hangt uit je broek) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. de viëgel gon autvliege, ze zitte toch al opte boëd vant nès (=die halsuitsnijding is zo diep dat je haar borsten ziet) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. de weeld stik ëm (=hij kan al de weelde niet aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. De wilstech nog joenk vürdoen aste al aad bés, mér dan ésset viël te laot (=Wacht niet tot later met wat je nu nog kan doen) (Bilzers)
  12. de witte dauf ès al vant daok (=pas getrouwd en al ruzie) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. de würm zoete al ènt hoot (=de kreupele liep op zijn laatste benen) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. de zèks al zau get ! (=wie weet, dat is misschien wel zo !) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. De zever loëpt nou al m’n móngd uit! (=Het water loopt me al in de mond!) (Huizers)
  16. de zon ès toeë, het geet al opdreige (=de zon komt uit, alles droogt al op) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. de zon kump al loeërë tèssë twei zwaur sjoeërë èn (=tussen 2 zware buien in komt de zon piepen) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. de zos ëm ë knepke gaeve (=die is niet al te snugger) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. dei oft al joëre oaan (=die is al jaren ontrouw) (Hoegaardens)
  20. den heile sante boetik (=al zijn hebben en houden) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. Den santéboetiek (=al het hebben en houden) (Zelzaats)
  22. Den tring en tram één der nog nie ipgezeten (=Die vrouw heeft al veel mannen gehad) (Roeselaars)
  23. DET GEIT DOOR al GEIT ' T KUEPKE DEN BOÓM OET (=ZEER ZEKER DOOR LATEN GAAN) (Maasbrees)
  24. det kumt uut, al moote de krêje het uutbringe (=de waarheid zal uitkomen) (Opglabbeeks)
  25. det wil ich zeen, zag de blinje (=iets doen waarvan je al van tevoren weet dat het onmogelijk is) (Heitsers)
  26. dich bès gegaeve te dier, alleen al vër de kos (=je kan je eten nog niet eens terug verdienen) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. dich bés groemmelentaeres geboëre (=je bent al grommelend ter wereld gekomen) (Bilzers)
  28. dich bès nau ook al aut te koj kènder (=je kinderen zijn ook al niet meer zo jong meer) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. dich hoes gene soeker, ziëker, de bès al ziet genoeg (=wat ben je toch een schatje) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. dich vërstees tër ook al mér hondskloete van (=jij verstaat ook niets !) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. die beeëste is ol esproeng'n ewist (=dat dier is al bezaaid / gedekt geweest) (Veurns)
  32. Die ef de gorte gaer (=Die is al oud) (Giethoorns)
  33. Die ef de gorte wel gaer (=Die is al oud) (Giethoorns)
  34. Die ef de meeste eerpels wel al op (=Die is al oud) (Giethoorns)
  35. die geboor'n is veur de galg, verzupt niet (=van ieder mens is het lot al bepaald) (Westerkwartiers)
  36. Die hek al (=Die heb ik al) (Hoogeveens)
  37. die het 'n kop as 'n oorwurm (=die kijkt niet al te vrolijk) (Westerkwartiers)
  38. Die is al een eind oud (=Die is al behoorlijk oud) (Lunters)
  39. die is al mee naor dun bee-r gewiest (=die weet van de hoed en de rand) (Oudenbosch)
  40. die is vast gebiecht (=die is al over de zaak ingelicht) (helmonds)
  41. die ligd'al launk over d'ou brigge (=die is al lang overleden) (Lokers)
  42. die plòts is al verzeed. (=die plaats is al bezet.) (Tilburgs)
  43. diejis allang uit de tijd (=die is al lang dood) (Oudenbosch)
  44. diën eidal iël wa woaterkes deurzwomme (=die heeft al heel wat beleefd) (Antwerps)
  45. Dizze minsj koosj ich al langer. (=Deze man kende ik al eerder.) (Geuls)
  46. Dn dieje dor die hi ne neije waoge en dor stottie al dn hullen dag nor te kieke, zu gruts dettie is (=Hij daar heeft een nieuwe auto en daar staat hij al de hele dag naar te kijken, zo trots als hij is) (Liessents)
  47. Doar komt t al aan, zee schiet op berre (=daar heb je het gedonder alal) (Gronings)
  48. doch 'k al (=dacht ik al) (Hoeksche Waards)
  49. doë aateraon groemelt et al (=ik hoor het onweer al in fe verte) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. doë geeste nog al ès vies van opkieke (=je gaat daar ferm versteld kunnen van staan) (Munsterbilzen - Minsters)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen