Spreekwoorden met `ken`

Zoek


677 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `ken`

  1. eén lijn trekken / Dezelfde lijn trekken (=dezelfde mening hebben)
  2. een lijntje trekken (=cocaïne snuiven)
  3. een lot uit de loterij trekken (=precies de juiste persoon of ding gevonden hebben wat er nodig was)
  4. een mens moet werken voor de brok en voor de rok. (=je moet werken om te kunnen eten en kleding te kunnen kopen.)
  5. een mooi span voor een bokkenwagen (=een zonderling koppel)
  6. een morse muur is snel afgebroken (=een slechte zaak gaat niet lang mee)
  7. een naald in een hooiberg/hooimijt zoeken (=iets zoeken dat bijna niet te vinden is)
  8. een natte deken (=een borrel)
  9. een oogje dichtdrukken/toeknijpen/luiken (=niet optreden tegen iets wat eigenlijk niet mag. Iets gedogen)
  10. een potje bij hen kunnen breken (=veel getolereerd worden)
  11. een put maken om een andere te vullen (=met de ene lening de vorige afbetalen)
  12. een schip op het strand is een baken in zee (=van de fouten die anderen hebben gemaakt kun je zelf veel leren)
  13. een snoek op zolder zoeken (=iets onmogelijks zoeken, vergeefse moeite doen)
  14. een spaak in het wiel steken (=door iemands ingrijpen gaat een plan van de ander niet door)
  15. een speld in de hooiberg zoeken (=iets onmogelijks proberen)
  16. een speldje bij iets steken (=een onderwerp niet verder uitdiepen, van gespreksonderwerp veranderen)
  17. een stok in het wiel steken (=iets of iemand tegenwerken)
  18. een streep door de rekening halen (=de schuld van iemand kwijtschelden en het er niet meer over hebben)
  19. een streep door de rekening. (=het gaat onverwacht niet door)
  20. een stuk in je kraag drinken (=dronken worden)
  21. een te grote broek aantrekken (=een doel stellen waarvoor je niet de benodigde middelen hebt)
  22. een traan wegpinken (=emotioneel geraakt zijn, ontroerd zijn door iets => emotioneel)
  23. één uur van onbedachtzaamheid, kan maken dat men jaren schreit (=één moment van onvoorzichtigheid kan verschrikkelijke gevolgen hebben)
  24. een vaantje strijken (=flauw vallen, sterven, het opgeven)
  25. een varken heeft wel een krul in zijn staart. (=er is altijd iets om trots op te zijn)
  26. een veer op de hoed steken (=een compliment geven/krijgen)
  27. een veer op zijn muts steken (=een compliment geven/krijgen)
  28. een vette keuken een mager testament (=wie veel uitgeeft tijdens het leven, laat weinig na)
  29. een visje verschalken (=een kleinigheid meepikken)
  30. een vogel kent men aan zijn veren (=het uitwendige zegt ook iets over de aard, het karakter)
  31. een vos verliest wel zijn haren maar niet zijn streken (=mensen veranderen zelden echt)
  32. een vraagteken plaatsen achter (=in twijfel trekken)
  33. een vuist maken (=krachtig opstellen)
  34. een zware pijp roken (=door eigen schuld in moeilijkheden komen)
  35. een zware wissel trekken (=erg veel eisen)
  36. effen rekening maakt goede vrienden (=of anders: schulden maken vijanden)
  37. er de angel uittrekken (=ervoor zorgen dat iets minder gevaarlijk wordt door het meest gevaarlijke deel onschadelijk te maken; iets minder pijnlijk maken)
  38. er de hand voor in het vuur steken (=heel zeker weten dat iets zo is)
  39. er de kat insteken (=ermee ophouden)
  40. er de vingers voor durven opsteken (=iets durven aanvaarden - zijn verantwoordelijkheid durven opnemen)
  41. er een halszaak van maken (=iets heel erg aantrekken en ernstig nemen)
  42. er een lelijke pijp aan roken (=er veel schade van ondervinden)
  43. er een potje van maken (=er een janboel van maken)
  44. er een stokje voor steken (=iets verhinderen)
  45. er een vuile pijp aan roken (=er veel nadeel van ondervinden)
  46. er ei of kuiken van willen hebben. (=alles willen weten)
  47. er geen peil op kunnen trekken (=er niet van op aan kunnen)
  48. er geen tekeningetje bij moeten maken (=het is overduidelijk)
  49. er geen woorden aan vuilmaken (=er niets eens over spreken)
  50. er in stinken (=te grazen genomen worden, er in trappen)

874 betekenissen bevatten `ken`

  1. schone appels zijn ook wel zuur. (=een mooie vrouw is niet vanzelfsprekend een goede echtgenote)
  2. belofte is een hemd der dwazen (=een nietszeggende belofte kan toch tijdelijk gelukkig maken)
  3. een flater slaan (=een nogal domme fout maken)
  4. bij Neck om naar Den Haag (=een onnodige omweg maken)
  5. tegen het zere been schoppen (=een pijnlijke opmerking maken over iets wat gevoelig ligt)
  6. een ijzer in het vuur hebben (=een plan hebben dat nog onbekend is voor de buitenwereld)
  7. een kool stoven (=een poets bakken)
  8. een loer draaien (=een poets bakken)
  9. één zwaluw maakt nog geen zomer (=één positieve gebeurtenis betekent niet dat alle problemen opgelost zijn.)
  10. een wet van Meden en Perzen zijn (=een regel waarvan nooit mag worden afgeweken)
  11. zo rood als een kreeft (=een rode kleur hebben. (kreeft wordt knalrood tijdens het koken))
  12. doekje voor het bloeden (=een schrale troost, of een ontoereikende, slechts symbolische maatregel)
  13. een slecht figuur slaan (=een slechte indruk maken)
  14. een wig drijven tussen (=een splitsing of misverstand bewerken)
  15. een wigge drijven tussen (=een splitsing of misverstand bewerken)
  16. de lont in het kruit steken/werpen (=een uitbarsting veroorzaken)
  17. op het verkeerde paard wedden (=een verkeerde inschatting maken)
  18. het kippenei grijpen en het ganzenei laten lopen (=een verkeerde keuze maken)
  19. een vriendelijk gezicht brengt overal licht (=een vrolijk persoon weet vaak meer te bereiken dan een nors persoon)
  20. waarheid met de slag om de arm (=een waarheid die vele facetten kent)
  21. wie plast tegen de kerk, gaat gevaarlijk te werk (=een wandaad met verstrekkende gevolgen)
  22. een bedrijvige Martha zijn (=een zeer ijverige vrouw zijn (Martha= bijbels symbool voor hardwerkende huisvrouw))
  23. je woorden kauwen (=eerst nadenken en dan pas spreken)
  24. niet over een nacht ijs gaan (=eerst nadenken voor men iets doet - geen risico`s nemen)
  25. ziek of ziekenhuis? (=eind aan discussie maken)
  26. je het apezuur zoeken (=eindeloos zoeken)
  27. terminus ad quem (=eindpunt van de tijdsberekening)
  28. ieder kwartier heeft zijn manier. (=elke streek heeft haar eigen gebruiken)
  29. je een hoedje schrikken (=enorm schrikken)
  30. er een kruisje bij zetten (=er attent op maken)
  31. er een streep onder zetten (=er een eind aan maken, ermee stoppen)
  32. er een potje van maken (=er een janboel van maken)
  33. er een nachtje over willen slapen (=er eerst over na willen denken)
  34. er verdrinken er meer in het glas dan in de zee (=er gaan veel mensen dood door het drinken van alcohol)
  35. er geen tittel of jota van afweten (=er helemaal geen kennis van hebben)
  36. ieder huisje heeft een deurtje. (=er is altijd een manier om iets te bereiken)
  37. geen dag zonder zorgen (=er is altijd wel iets om je zorgen over te maken.)
  38. er op zitten zweten (=er moeizaam of langdurig aan werken)
  39. uit het oog verliezen (=er niet meer aan denken)
  40. in de knoop zitten (=er niet meer wijs uitraken - van slag zijn)
  41. er geen woorden aan vuilmaken (=er niets eens over spreken)
  42. er koksgast van blijven (=er niets van krijgen , er geen vooruitgang mee maken)
  43. je in allerlei bochten wringen (=er op alle mogelijke wijzen proberen onderuit te geraken)
  44. te binnen schieten (=er plots aan denken)
  45. voor ogen houden/staan (=er steeds rekening mee blijven houden)
  46. voor ogen (=er steeds weer aan denken)
  47. elke gek heeft zijn gebrek (=er valt op iedereen wel iets aan te merken)
  48. feestelijk danken (=er voor danken maar het zeker niet aannemen)
  49. geen boodschap aan iets hebben (=er zich niets van aantrekken)
  50. de schouders ophalen (=er zich niets van aantrekken - er niets over willen weten)

50 dialectgezegden bevatten `ken`

  1. ken ik kotant betoale? (=Kan ik contant betalen?) (Utrechts)
  2. ken je bek niet verder open? (=als iets peperduur is) (Rotterdams)
  3. ken je bek niet verder opuh/ ken je je bek niet verder ope trekken/ dagen zat dat ik het niet op de bank/ in mun portemenaie/ porte met niks heb / Alsof ie een emmer leeggooit. (=`wat is dat duur zeg` (als reactie op iets dat een hoge prijs heeft) (Utrechts)
  4. ken je nie lie man (=daar kun je niet tegen) (Nijkerks)
  5. ken je nie zegge, wat mot je (=wat) (Rotterdams)
  6. ken je niet uit je doppen kijken (=let eens beter op) (Rotterdams)
  7. ken je niet zegge, wat mot je? (=Hè?) (Rotterdams)
  8. ken kost ne mieë (=Ik kon niet meer) (Liedekerks)
  9. ken kost van altrooëse men ausem ne me auln (=Ik was er echt van aangedaan) (Liedekerks)
  10. ken mai ut schele (=het kan mij niets schelen) (Westlands)
  11. ken me gamezert (=ik vond het leuk) (Brugs)
  12. ken me niks verotte (=het maak mij niets uit) (Westlands)
  13. ken nait heks`n (=ik kan niet alles tegelijk) (Hogelandsters)
  14. ken niejt hezeid (=ik heb niets gezegd) (Brugs)
  15. ken noch kient noch kroje (=ik ben kinderloos) (Poperings)
  16. ken noch soe noch malie ken nog schuttel nog lepel (=ik ben arm) (Poperings)
  17. kèn nun pinneke had (=ik ben door een bij (wesp) gestoken) (Hulsters (NL))
  18. ken oeh weh, wie bej? (=Ik ken je wel, maar waarvan?) (Vaassens)
  19. ken oengre lik e pêird (=ik heb reuzehonger) (Lichtervelds)
  20. ken roei (=ik heb misérie) (Heuvellands)
  21. ken toch beuru (=kan toch gebeuren) (Rotterdams)
  22. ken tschiet (=Diarree hebben) (Brugs)
  23. kende gij et (=ken je dit) (brabants)
  24. kendum (=ken je hem?) (Bredaas)
  25. kenst mij wel? (=ken je mij wel?) (Westerkwartiers)
  26. kop: Ik kèin dat oët mijne kop (=Ik ken dat uit het hoofd) (Lebbeeks)
  27. kweeter de kloe'tn af (=ik weet het niet, ik ken er niets van) (Denderleeuws)
  28. kweitterdeballe van (=daar ken ik niets van) (Antwerps)
  29. liefde ken niet van één kaant komm'm (=men moet wat geven, maar ook wat nemen) (Westerkwartiers)
  30. Loof ken lang ân (=Pathologische luiaard) (Westfries)
  31. Loof ken lank an(houwe). (=Moe-zijn is geen excuus.) (Zaans)
  32. Louf ken lang an (=Dat moe van jou valt wel mee) (Westfries)
  33. men ken altied wel 'n stok viend'n om 'n hond te sloag'n (=je kunt, hoe dan ook, altijd wel een reden vinden om iemand te straffen) (Westerkwartiers)
  34. men ken gien iezer met hand'n breek'n (=men niet iets klaarspelen wat onmogelijk is) (Westerkwartiers)
  35. Mens je ken nog niet ruike waar ik geschete heb ! (=Wie denk JIJ wel dàt je bént (uitspraak van verbazing / woede)) (Utrechts)
  36. met één steen ken je gien groan moal'n (=door samen te werken gaat het veel beter) (Westerkwartiers)
  37. mot je een vork, ken je er beter bij (=in je neus peuteren) (Rotterdams)
  38. nau wiëste waaj de stieël èn de shup zit (=nu ken je de juiste toedracht) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. oan eu eige scheete kende nen ander zijne stroent (=ken uzelf, en je kent een ander) (Gents)
  40. over smoak ken je niet twist'n (=wat de ene lust, vindt de ander niet lekker) (Westerkwartiers)
  41. pompaf zin; kèn op min tong getrapt; 'k ben de leuter af; ze kunne me vangen onder een klak (=bekaf zijn) (Sint-Niklaas)
  42. salouë (=wèrral iet dâ ge gemakkelaik kèn kraige) (Dendermonds)
  43. Ut ken ma beurt weze (=Het kan maar gebeurd zijn) (Westlands)
  44. Ut ken mij niks skele (=Het maakt mij niets uit) (Snekers)
  45. valdaake (=snoeperderèi die g'uëk bè den appetéiker kèn kraige) (Dendermonds)
  46. van 'n kikker ken je gien veer'n plukk'n (=naar vermogen een bijdrage leveren) (Westerkwartiers)
  47. van de wiend ken je niet leev'm (=om te leven moet er geld op de plank komen) (Westerkwartiers)
  48. vrij et al binne (=ken je de vriend van je dochter) (`t-Heikes)
  49. wat de boer niet ken dat et d'r niet (=iets onbekends weigeren te proeven) (Westerkwartiers)
  50. wat de boer niet ken vret 'er niet (=wat de boer niet kent eet hij niet) (Westerkwartiers)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen