Spreekwoorden met `er`

Zoek


2030 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `er`

  1. commandeer je hond en blaf zelf (=dat bevel weiger ik uit te voeren)
  2. daar geeft de lommerd geen geld op (=daar heb ik niets aan - dat geloof ik niet)
  3. daar heb je het gedonder in de glazen (=daar begint de miserie)
  4. daar helpt geen lievemoederen/moedertje lief aan (=niets helpt, ook vriendelijke woorden niet)
  5. daar is een haartje in de boter (=daar is ruzie of wrijving)
  6. daar is geen oogje vet meer op (=dat is niet veel meer waard)
  7. daar kun je donder op zeggen (=daar mag je zeker van zijn)
  8. daar steekt meer in dan een enkele panharing (=daar zit meer achter)
  9. dan moet de wal het schip maar keren (=als iemand niet vooraf rekening houdt met een naderend probleem, dan moet het probleem maar daadwerkelijk in volle omvang ontstaan, en dan alsnog worden opgelost)
  10. dan zijn we nergens (=dan is er geen oplossing)
  11. dan zwaait er wat (=dan dreigen zware repercussies)
  12. dat gaat erin als klokspijs (=dat gaat er gemakkelijk in)
  13. dat gaat je niet in de kouwe/koude kleren zitten (=dat is heel ingrijpend. Daar ben je niet snel overheen (bijvoorbeeld een traumatische ervaring))
  14. dat geeft de burger moed (=dat doet goed)
  15. dat horen en zien je vergaat (=erg luid)
  16. dat is alleen voor pater en mater en niet voor het hele convent (=dat is voor jou te hoog gegrepen)
  17. dat is andere koek (=dat is heel iets anders)
  18. dat is andere peper (=dat is wat anders, dat is moeilijker)
  19. dat is andere tabak (=dat is wat anders, dat is moeilijker)
  20. dat is andere tabak dan kanaster (=dat is wat anders!)
  21. dat is de druppel die de emmer doet overlopen (=dat is maar een kleine ergernis, maar samen met wat er al gebeurd is, wordt het niet meer geaccepteerd)
  22. dat is de goden verzoeken (=te grote risico`s nemen)
  23. dat is een brug te ver (=dat is te hoog gegrepen)
  24. dat is een klontje boter uit zijn pap (=dat kost een flink deel van zijn fortuin)
  25. dat is een paal onder water (=dat brengt meer nadeel dan voordeel)
  26. dat is een paard van een daalder. (=dat is een trots mens)
  27. dat is een ver-van-mijn-bedshow (=dat is iets waar ik me helemaal niet mee bezighoud; dat is iets dat op grote afstand van hier gebeurt)
  28. dat is er een uit de arke noachs (=dat is er een uit een groot gezin)
  29. dat is het hele eieren eten (=zo zit de zaak in elkaar.)
  30. dat is makkelijker gezegd dan gedaan (=het valt in de praktijk nog niet mee)
  31. dat is opgelegd pandoer (=een duidelijke van te voren afgesproken zaak)
  32. dat is schering en inslag (=dat komt bijzonder vaak voor [onderdelen van een weefgetouw])
  33. dat is van de Chinese kerk. (=dat is een gerucht.)
  34. dat is vers twee. (=dat is voor later)
  35. dat kan al het water van de zee niet afwassen (=daar is niets aan te doen - dat kan je niet wegpraten)
  36. dat komt als mosterd na de maaltijd (=dat komt op een moment dat het geen nut meer heeft)
  37. dat maakt van Jezus nog een ketter (=dat is zelfs bij de meest integer mens een schanddaad)
  38. dat paard zal mij niet meer slaan (=dat zal mij niet meer gebeuren)
  39. dat raakt mijn koude kleren niet (=ergens niets mee te maken hebben en zich niet voor interesseren)
  40. dat ruikt naar peper (=dat is erg duur)
  41. dat slaat als een knots op een kangoeroe (=dat choqueert je)
  42. dat smaakt naar meer (=meer van dat, graag!)
  43. dat staat als een paal boven water (=dat is een absolute zekerheid)
  44. dat was op het nippertje (=dat is maar net gelukt)
  45. dat wast al het water van de zee niet af (=iets is niet meer te veranderen/aan te passen)
  46. dat zal hem geen windeieren hebben gelegd (=daar zal hij wel veel geld mee verdiend hebben)
  47. dat zijn twaalf eieren en dertien kuikens. (=een meevaller)
  48. de aanhouder wint (=wie volhoudt, zal uiteindelijk succes hebben.)
  49. de aanval is de beste verdediging (=je kunt in een strijd of ruzie beter zelf actie ondernemen dan afwachten)
  50. de appel valt niet ver van de stam/boom (=kinderen lijken vaak op de ouders)

3393 betekenissen bevatten `er`

  1. men moet de schapen scheren maar niet villen (=als men uit hebberigheid de inkomstenbron opoffert heeft men niets meer voor in de toekomst)
  2. oude paarden jaagt men aan de dijk (=als men zijn taak niet goed meer aankan, wordt men ontslagen)
  3. in zijn achterhoofd hebben (=als reserve klaar hebben)
  4. de appel wegdragen/winnen (=als schoonste erkend worden)
  5. als twee honden vechten om een been loopt de derde ermee heen (=als twee mensen ruzie maken, profiteert een derde ervan.)
  6. twee geloven op een kussen daar slaapt de duivel tussen (=als twee personen van een verschillend geloof trouwen, gaat het zelden goed)
  7. wanneer twee honden vechten om een been, loopt de derde ermee heen (=als twee strijdende personen of partijen zich richten op elkaar, kan een ander daarvan profiteren door zich datgene toe te eigenen waar om gestreden wordt)
  8. haar wil is wet (=als wat zij wil niet gebeurt, dan ontstaan er grote conflicten)
  9. uitdrogen als een Harderwijker (=alsmaar vervelender worden)
  10. op de kloosters reizen (=altijd bij vrienden of kennissen logeren)
  11. recht door zee gaan (=altijd eerlijk blijven/zijn)
  12. de pastoor gaat voor en de dominee loopt met hem mee (=altijd eerst de machtige mensen, dan de mindere mens)
  13. het is altijd koekoek éénzang (=altijd hetzelfde verhaal vertellen of zelfde voorbeeld geven)
  14. met alle winden meedraaien (=altijd iedereen gelijk geven)
  15. met alle winden draaien (=altijd iedereen gelijk geven)
  16. met alle winden waaien (=altijd iedereen gelijk geven / door alles en iedereen laten beïnvloeden)
  17. draaien als een molen (=altijd meegaan met de heersende mening - naar de mond van de toehoorder praten)
  18. wie veel begeert veel ontbeert (=altijd meer willen maakt ongelukkig)
  19. semper idem (=altijd weer hetzelfde)
  20. strijk en zet (=altijd weer opnieuw)
  21. in een andere vorm gieten (=anders voorstellen)
  22. uit de toon vallen (=anders zijn dan de anderen)
  23. april doet wat hij wil (=april geeft onvoorspelbaar weer)
  24. armoe met eren kan niemand deren. (=arm zijn is niet erg als je maar eerlijk bent)
  25. armoede zoekt list. (=armoede dwingt om op zoek te gaan naar alternatieve manieren om rond te komen)
  26. hoogmoed deed nooit iemand goed. (=arrogantie en overmoed zijn slechte eigenschappen)
  27. dat is een echte haai (=assertief en bijdehand mens)
  28. onder zich hebben (=baas zijn over)
  29. je bent om op te eten (met boter en suiker). (=beeldig, snoezig, hartveroverend, snoeperig.)
  30. breek me de bek niet open (=begin daar maar niet over, want daar kan ik heel veel negatieve dingen over vertellen)
  31. terug naar af (=begin maar weer opnieuw)
  32. van wal steken (=beginnen met spreken, beginnen met een verhaal)
  33. van leer trekken (=beginnen met vechten, duidelijk laten merken dat iets als vervelend ervaren wordt)
  34. aan de slag gaan (=beginnen te werken, starten)
  35. geef het veulen geen haver en het kind geen brandewijn. (=behandel kinderen niet als grote mensen)
  36. het is muis als moer, een staart hebben ze allemaal. (=beide opties zijn vervelend)
  37. waar twee kijven hebben twee schuld (=beide personen hebben schuld als ze ruzie met elkaar maken)
  38. de deksel van de pot aflichten. (=bekendmaken wat voorheen verborgen was)
  39. iets in de verf zetten (=beklemtonen, accentueren)
  40. elk heeft genoeg in eigen tuin te wieden. (=bekritiseer geen anderen als je zelf niet perfect bent)
  41. van je buik een afgod maken (=belang hechten aan lekker eten en drinken)
  42. heeft de duivel het paard gegeten, dan neemt hij de toom ook nog. (=ben je eenmaal in de macht van slechte mensen, dan wordt het alleen maar erger)
  43. heeft de duivel `t paard gegeten, dan neemt hij de toom ook nog. (=ben je eenmaal in handen van slechte mensen gevallen, dan verlies je alles.)
  44. geen mens is zijn eigen maker. (=beoordeel iemand niet om hun uiterlijk.)
  45. maak je borst maar nat (=bereid je voor op een zware klus (of op veel tegenstand))
  46. op een kratje zitten als dat nodig is (=bereid zijn om je aan te passen aan minder luxe)
  47. ik wil hogerop, zei de jongen en hij kwam aan de galg. (=bereik je doel op een eerlijke manier)
  48. bekend staan als de bonte hond met de blauwe staart (=berucht)
  49. de grond onder zich voelen wegzinken (=beschaamd zijn , geen oplossing meer zien)
  50. onder dak zijn (=bescherming genieten - behoren bij)

50 dialectgezegden bevatten `er`

  1. (dat) gelul, hou er asjebelief/asteblief over op (=(die) onzin ( hou erover op)) (Utrechts)
  2. (herinnuhr mij er an) ik be net un zeef (=Ik ben erg vergeetachtig Herinner mij er aan ik ben erg vergeetachtig.) (Utrechts)
  3. (van) pillong geven, er een lap / kartets op geven (=flink aanpakken, vaart maken) (Wichels)
  4. ' k geluuef d' r geen kluueten van (=ik geloof er niets van) (Lokers)
  5. ' k goa eu een suuke op uwe spekkewinkel geve dadde stuikt gelêk een schelle pénse (=ik zal je klap om je oren geven, dat je er niet goed van zijt) (Gents)
  6. ' k goaë d' r agauwe goaën zijn (zie) (=ik zal er spoedig zijn (=aankomen) ) (Waregems)
  7. ' k haar d' r al lucht van kreeg' n (=ik had er al iets van gehoord) (Westerkwartiers)
  8. ' k heb d' r tebak van!! (=ik ben er zat van!!) (Westerkwartiers)
  9. ' K kriegn der ennevlees van (=Ik krijg er kippenvel van) (Langemarks)
  10. ' k zou d' r m' n bôôntjes niet op te weke leggen (=ik zou er niet al te zeker van zijn) (Zeeuws)
  11. ' n uëp vergruut, moar ei verschuën nie (=het gezelschap wordt er niet beter op) (Moes)
  12. ' t es maane winkel nie (=ik ken er niets van) (Gents)
  13. ' t ès wir staoking (=er wordt weer gestaakt) (Bilzers)
  14. ' t gaot er batterren (=het gaat er tegen zitten) (Nijlens)
  15. ' t is bi' j ons thuus altied feest (=bij ons thuis is er altijd wat) (Zwols)
  16. ' t oog wil ok wat (=het moet er ook nog eens goed uit zien) (Westerkwartiers)
  17. ' t plat is er af (=gezegd van een baby die enkele maanden oud is) (Leefdaals)
  18. ' t regent vijf frankstukken! (=Als er na lange droogte regen valt) (Lokers)
  19. ' t steekt oes teeg' n / ' t es oes verleeëd / ' t zit oes tot ier (=we hebben er genoeg van) (Waregems)
  20. ' t vlieg' ' n beetse natte / nadde (=er valt een spatje regen) (Waregems)
  21. ' t was doar oareg luudruchteg (=er was daar veel lawaai) (Westerkwartiers)
  22. ' t zitj skieëf (=er is ruzie) (Meers)
  23. ' tzit er tege (=ruziën) (Antwerps)
  24. a doet er om (=hij doet het met opzet) (Meers)
  25. a eet er mor vier en nen beezekoek (=hij is niet erg slim) (Meers)
  26. a èèt er mur drou en nen bezekoek (=hij heeft ze niet allemaal op een rijtje) (Meers)
  27. a èèt er veel van wég (=hij gelijkt goed op iemand) (Meers)
  28. a és ’t er mé zén gedachten nie bau (=hij is afwezig, hij dagdroomt) (Meers)
  29. a ès op zèn dertigste (=hij wordt er dertig) (Meers)
  30. à ès zoè zwàt as Molleke on ze gat, à es zoe zwàt as Lamme Kaìoès. (=Hij ziet er enorm vuil uit) (Bierbeeks)
  31. a ge zoe-se toch wew ne schup geevn (=ze brengen er niets van terrecht) (Kaprijks)
  32. a geboert ém va krommenoeës (=hij doet alsof hij er niets van af weet) (Meers)
  33. a geft er ni joem (=het deert hem niet) (Antwerps)
  34. a kent er gin blèis van (=hij kent er niets van) (Meers)
  35. a kentj er gin knijt van (=hij kent/weet er niets van) (Meers)
  36. a legt er zèn moesj ni op (=vrouwenlopen, vrouwenversierder) (Meers)
  37. a wet van toeten of bloaze (=hij weet er niets van) (Antwerps)
  38. a wet watem zei (=hij heeft er verstand van) (Nijlens)
  39. a-ge-r nie meej schreuwe most, dan most te-r meej laage (=als je er niet mee huilen moest, dan moest je er mee lachen) (Tilburgs)
  40. A-j er goed an toekoemen (=Alles wel beschouwd, goed bekeken) (Giethoorns)
  41. A'j dr bunt, mojje dr ok wean (=Als je er bent, moet je er ook wezen.) (Twents)
  42. A'j er now ies goed an toekomen (=Op de keeper beschouwd, serieus bekeken.) (Giethoorns)
  43. a'j kniene hebt, he'j ok köttels (=wie ergens de lusten van heeft, heeft er ook de lasten van) (Twents)
  44. a'k nou een schete loaut zit er e gat in mijn broeke (=het eten is pikant) (Lokers)
  45. a't aj brek zu'j s zeen wo steenkn (=als die opzet mislukt komt er wat los) (Rijssens)
  46. a' j ' n kearl nödig hebt is heej d' r ook nooit (=heb je hem een keer nodig, is hij er weer niet) (Twents)
  47. Aa gauter nogal e gat vanoët (=Hij gaat er nogal van door) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  48. àà goet er è goei gat iààt, àà vleegt eroep làk nèn boèk oèp nèn bussel poète. (=Hij gaat er hard tegenaan) (Bierbeeks)
  49. aa iet er zaain bekomste van (=hij heeft er genoeg van) (tervurens)
  50. Aa is de pist in (=Hij is er vandoor) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen