Spreekwoorden met `hand`

Zoek


118 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `hand`

  1. niet door mensenhanden gebouwd (=door God of natuur tot stand gebracht)
  2. rap met de tanden, is rap met de handen. (=wie snel kan eten, kan snel werken.)
  3. schenking met de warme hand (=schenken terwijl men nog leeft (erfenissen))
  4. troeven achter de hand houden (=iets voordeligs achterhouden, informatie achterhouden)
  5. twee handen op een buik (=ze werken samen, ze denken er hetzelfde over)
  6. twee handen op één buik zijn (=het altijd met elkaar eens zijn)
  7. twee linkerhanden hebben (=onhandig zijn, werk altijd laten mislukken)
  8. uit iemands hand eten. (=afhankelijk zijn.)
  9. uit wiens hand men eet wiens woord men spreekt (=diegene bij wie we ons geld verdienen geven we meestal gelijk)
  10. van de hand in de tand leven (=zo gauw iets verdiend is het meteen weer uitgeven zonder zorgen over later)
  11. van de hand slaan/wijzen (=niet aannemen)
  12. vele handen maken licht werk (=als een karwei samen wordt opgepakt is het snel en gemakkelijk gedaan)
  13. vissen met de handen vangen (=profiteren van het werk van anderen)
  14. vrouwenhanden en paardentanden staan nooit stil. (=een vrouw is altijd wel wat aan het doen)
  15. wie luistert aan de wand verneemt zijn eigen schand (=wie anderen afluistert, kan wel eens iets negatiefs over zichzelf horen)
  16. wie zijn naasten te schande maakt, onteert zichzelf (=een klein foutje, kan een groot geheel te schande maken)
  17. zo het handje thuis tost, tost het nergens (=uiteindelijk gaat er niets boven het eigen huis)
  18. zwaar op de hand zijn (=zeer ernstig/zwaarmoedig van karakter zijn)

50 dialectgezegden bevatten `hand`

  1. nau hëb ich get aoën mënen tram (=nu heb ik me wat aan de hand !) (Munsterbilzen - Minsters)
  2. nau hëb ich get aon mëne fits ! (=nu heb ik wat aan de hand) (Munsterbilzen - Minsters)
  3. nau hüb ich get on mene fiets (=nu heb ik wat aan de hand) (Munsterbilzen - Minsters)
  4. ne gepse (=een flinke hand vol) (Achterhoeks)
  5. ne laevëtëge mins kan toch get aoën zëne tram hëbbe (=wie heeft nooit wat aan de hand) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. nen dots gas (=een hand gras) (Overmeers)
  7. nen draeë tron gaeve (=naar zijn hand zetten) (Bilzers)
  8. Niks an de zeis (=Niets aan de hand) (Termeis)
  9. nun bakzak op zolder hemmen (=geld achter de hand hebben) (Zunderts)
  10. on klaogers gene naud (=iedereen heeft wel eens wat aan de hand) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. op hosevurrels over de beune mit schienvat in d`aand sjilotn zuikn (=op sokken over de zolder met het zaklicht in de hand sjalotten zoeken) (Gronings)
  12. oppe voest (=uit de hand eten) (Heitsers)
  13. ow haand oétstéke (=je hand uitsteken) (Overpelts)
  14. plak: Ne plak geven) (=een hand geven (kindertaal)) (Lebbeeks)
  15. roei: Der de roei onder agen (=Met strenge hand orde en tucht handhaven) (Lebbeeks)
  16. schoet veur, n doem hebb, n (=extra geld achter de hand hebben) (Twents)
  17. tekort geschoten voelen, niet hetgene kunnen geven wat je zou willen geven (=om 't hand voelen) (Utrechts)
  18. tekort hebben aan. (=om 't hand zitten,) (Utrechts)
  19. tès altijd ëtzelfste lidsje mèt tich (=er is altijd wat aan de hand met jou) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. tès mich ammel get, zaag Bet en ze hoch twei jing aon één t...t (=wat heb ik toch maar allemaal aan de hand) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. un akkefietsje aon de hand höbbe (=een onsmakelijk karweitje aan de hand hebben) (Mestreechs)
  22. ut ging skeef neet (=het liep uit de hand) (Leewarders)
  23. ut is heeltonttaord (=uit de hand gelopen) (Lunters)
  24. Van 't Lam Gods geslegen zijn (=van de hand Gods geslagen zijn) (Lovendegems)
  25. van de hand doen (=wegdoen) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. van de hand Gods geslaoge (=van de wijs) (Bilzers)
  27. van de hand gods geslaoge (=van de wijs) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. van hand gaon (=weggaan) (Achterhoeks)
  29. van kroemën oeës gebeire (=doen alsof er niets aan de hand is) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. veëdig in inge vóts (=klaar in een hand omdraai) (Kerkraads)
  31. verpatsje vür nen appel en ee (=quasi gratis van de hand doen) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. vrig rijp, vrig rot (=op je oude dag moet je uitboeten omdat je op jonge leeftijd teveel van vrije hand hebt gekregen) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. Wa diest na meja jom (=wat is er met jou aan de hand) (Turnhouts)
  34. wa höbste viël (=wat heb je aan de hand) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. Wa ist derke (=Wat is er aan de hand meisje) (eindhovens)
  36. Wa schilter (=Wat is er aan de hand) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  37. wa schiltur (=wat is er aan de hand) (Hulsters (NL))
  38. wad edde gae geeten (=wat is er met jou aan de hand) (Wichels)
  39. wad-est er, wa schilt er (=wat is er aan de hand) (Wichels)
  40. wat heb ich nau toch mér aon mëne fits (=wat heb ik nu toch maar aan de hand) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. Wat heb jij nou an de hand joh? (=Wat doe jij nou?) (westlands)
  42. wat ien 't vat zit verzuurt niet (=wat we achter de hand hebben komt straks van pas) (Westerkwartiers)
  43. Wat is er loos (=Wat is er aan de hand) (Urkers)
  44. wat is't (=wat is er aan de hand) (Vechtdals)
  45. Wat schort er an (=Wat is er aan de hand) (Slands)
  46. wen tadderakken (=Ik heb slechte kaarten in de hand) (tilburgs)
  47. wès hier naa wir gònde (=wat is hier nu weer aan de hand) (Tilburgs)
  48. wo hëbs tich toch mér op zën praaj (=wat heb je toch maar aan de hand) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. Wot hëb ich nau toch mër ammel on mene tram (Fiets) (=wat heb ik nu toch maar aan de hand) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. wot hübich nau on mene tram (fiets) (=nu heb ik wat aan de hand) (Bilzers)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen