Spreekwoorden met `ei`

Zoek


411 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `ei`

  1. een Augiasstal reinigen (=het opruimen van een vreselijk vuile boel)
  2. een blind varken vindt ook nog wel eens een eikel. (=zelfs iemand die niet erg intelligent is heeft soms geluk en doet iets goed)
  3. een boterham met tevredenheid (=een (droge) boterham (zonder beleg))
  4. een druppel op een gloeiende plaat (=een zeer kleine bijdrage aan iets groters)
  5. een ei in het nest laten (=iets op voorraad hebben)
  6. een ei is geen ei twee ei is een half ei drie ei is een paasei (=één is niet genoeg, twee is beter, drie is goed)
  7. een ei op hebben (=niets durven te zeggen)
  8. een eitje (=heel gemakkelijk)
  9. een eitje met iemand te pellen hebben (=hetzelfde als: een appeltje met iemand te schillen hebben. Nog iets met iemand moeten oplossen.)
  10. een gehuurd paard en eigen sporen maken korte mijlen (=eigen bezit beschadigt men minder dan gekregen of gehuurd bezit)
  11. een gehuurd paard en eigen sporen maken korte mijlen. (=men is geneigd andermans spullen te misbruiken)
  12. een geplaveide weg is des duivels oorkussen (=als je niets doet en lui bent, doe je ook niks goeds / mensen die zich vervelen omdat ze niets te doen hebben, kunnen tot de slechts dingen komen daardoor)
  13. een goed begin heeft een goed behagen maar het eindje zal de last dragen (=goed beginnen is prima, maar je moet volhouden tot het einde)
  14. een goed gelaat is de beste geleidebrief. (=als je knap bent krijg je veel voor elkaar)
  15. een goeie vis moet drie keer zwemmen (=in het water, in de boter of kookvocht en in de wijn)
  16. een grote lantaarn, een klein licht (=veel praat, maar weinig verstand)
  17. een heilig boontje zijn (=erg braaf doen, maar niet altijd braaf zijn)
  18. een heilig huisje (=een herberg - een (voor de betrokkene) onaantastbare waarheid)
  19. een heilige koe (=iets waar je niet aan mag komen en zuinig op bent, voor sommige mensen is dat bijv. een auto)
  20. een hond is stout op zijn eigen dam. (=op bekend terrein durf je meer)
  21. een hoofd als een boei krijgen (=een erg rode kleur krijgen in het gezicht, erg blozen)
  22. een Keulse reis doen (=heel lang wegblijven)
  23. een klein hartje hebben (=weinig durven/gauw bang zijn)
  24. een klein lek doet een groot schip zinken (=een geringe onachtzaamheid kan tot grote schade leiden)
  25. een klein visje een zoet visje (=een klein voordeel of winstje dat met weinig moeite is verkregen)
  26. een kleine aardappel moet je niet schillen (=aan mensen die weinig geld hebben, moet je niet veel geld vragen)
  27. een koekje van eigen deeg (=iets geven (of krijgen) wat oorspronkelijk bedacht is door degene die het krijgt (of geeft))
  28. een koude mei een gouden mei. (=koude in mei is goed voor het land)
  29. een meid en een aardappel kies je zelf (=een vrouw kun je niet door iemand anders laten uitkiezen)
  30. een natte mei geeft boter in de wei (=weerspreuk)
  31. een ongeluk zit in een klein hoekje (=door een kleine fout kunnen gemakkelijk erg nare ongelukken gebeuren)
  32. een oog in het zeil houden (=in de gaten houden)
  33. een oogje in het zeil houden (=alert zijn)
  34. een paard dat stormt en een meisje dat wil trouwen zijn niet tegen te houwen. (=niet tot iets anders te bewegen)
  35. een pleister op de wonde leggen (=iets troostends aanbieden)
  36. een pleister op een houten been (=een nutteloos voorstel)
  37. een reef in het zeil doen (=besnoeien in de uitgaven, bezuinigen)
  38. een sigaar uit eigen doos presenteren (=iemand iets aanbieden dat in feite door de ontvanger zelf is betaald)
  39. een straatje zonder eind (=een eindeloos proces, iets wat nooit ophoudt)
  40. een tafeltje welbereid. (=een plek met veel en goed eten)
  41. één uur van onbedachtzaamheid, kan maken dat men jaren schreit (=één moment van onvoorzichtigheid kan verschrikkelijke gevolgen hebben)
  42. een volle buik peinst op geen lege. (=iemand die genoeg te eten heeft is niet bezig is met de zorgen van een ander)
  43. een waarheid als een koe (=iets totaal vanzelfsprekends)
  44. eet geen paaseieren op goede vrijdag (=alles op zijn tijd, het feest niet te vroeg vieren)
  45. eieren voor je geld kiezen (=met minder genoegen nemen dan men eerder wilde)
  46. eigen haard is goud waard (=het is nergens zo mooi als thuis / men hecht veel waarde aan het eigen bezit)
  47. eigen roem/lof stinkt (=door over jezelf op te scheppen maak je een nare indruk)
  48. eind goed, al goed (=de tegenslagen zijn gauw vergeten als het goed afloopt)
  49. elk heeft genoeg in eigen tuin te wieden. (=bekritiseer geen anderen als je zelf niet perfect bent)
  50. elk ziet door zijn eigen bril (=ieder ziet het op zijn eigen manier)

768 betekenissen bevatten `ei`

  1. aan een zijden draadje hangen (=de kansen zijn nog niet verkeken, maar het scheelt erg weinig)
  2. aan het roer zitten/staan (=de leiding hebben)
  3. de teugels in handen hebben/houden (=de leiding hebben/houden)
  4. het heft in eigen hand(en) nemen (=de leiding nemen)
  5. de beste paarden staan op stal. (=de leukste meisjes gaan niet uit)
  6. eerste viool willen spelen (=de meest prominente taak willen vervullen, bijvoorbeeld als leider of woordvoerder van de groep)
  7. de mens wikt, maar God beschikt (=de mensen maken allerlei plannen, maar het is niet aan hen of dat ook gebeurt)
  8. geen zorgen voor morgen, elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad (=de moeilijkheden van vandaag zijn genoeg om je zorgen over te maken)
  9. iemand kunnen maken en breken (=de mogelijkheid hebben te beslissingen over iemands leven en dood en welbevinden)
  10. ook tussen de mooie bloemen groeien brandnetels (=de schoonheid van de omgeving biedt geen garantie voor onaangename zaken)
  11. tijd heeft vleugels en geen teugels. (=de tijd gaat snel en is niet te beïnvloeden)
  12. andermans boeken zijn duister te lezen (=de toestand of bedoelingen van een ander zijn moeilijk in te schatten)
  13. alle zeilen bijzetten (=de uiterste best doen om iets toch te bereiken)
  14. een deksel op de kop hebben (=de verantwoordelijkheid voor iets nemen)
  15. aan banden leggen (=de vrijheid beperken)
  16. olie drijft boven (=de waarheid komt aan het licht)
  17. alles komt uit al moesten de kraaien het uitbrengen (=de waarheid komt altijd uit)
  18. de raven zullen het uitbrengen (=de waarheid komt hoe dan ook aan het licht)
  19. er geen doekjes om winden (=de waarheid onverbloemd vertellen)
  20. een draai aan iets geven (=de waarheid verdraaien)
  21. de kraaien zullen het uitbrengen (=de waarheid zal aan het licht komen)
  22. je beslag krijgen (=definitief ten einde lopen , beslist worden)
  23. de waarheid in pacht hebben (=denken de enige te zijn die de waarheid kent of vertelt)
  24. dat zaakje zal wel doodbloeden (=die kwestie zal geleidelijk aan wel worden vergeten)
  25. een harde noot kraken (=dingen bespreken die moeilijk liggen, een moeilijk karwei doen)
  26. thuis is in je schuur (=dit wordt gezegd als je weinig thuis bent)
  27. wie schrijft, die blijft. (=documenteer alles goed voor je eigen bestwil)
  28. de kop in het zand steken (=doen alsof er geen gevaar dreigt en er niets aan doen)
  29. iemand links laten liggen (=doen alsof iemand er niet is, niet bemoeien met iemand)
  30. de bezem uitsteken (=doen en laten wat men wil als de baas of leidinggevende er niet is)
  31. met de wolven (in het bos) huilen (=doen wat de meerderheid doet)
  32. de wal keert het schip (=door beperkingen enigerlei niet verder kunnen)
  33. goed gereedschap is het halve werk (=door de juiste hulpmiddelen te gebruiken wordt het karwei snel geklaard)
  34. er geen touw aan vast kunnen knopen (=door de onduidelijkheid niet kunnen begrijpen wat er wordt bedoeld)
  35. een ongeluk zit in een klein hoekje (=door een kleine fout kunnen gemakkelijk erg nare ongelukken gebeuren)
  36. een zware pijp roken (=door eigen schuld in moeilijkheden komen)
  37. in de fuik lopen (=door eigen stommiteiten in een valstrik lopen)
  38. je uit de markt prijzen (=door eigen toedoen laten anderen diegene links liggen)
  39. gierigheid is de wortel van alle kwaad (=door gierigheid ontstaan er veel problemen en is er veel ellende in de wereld)
  40. een proefballonnetje oplaten (=door het doen van een uitspraak de mening van anderen peilen)
  41. ipso facto (=door het feit zelf)
  42. buurmans leed troost (=door het verdriet of de pijn van een ander kun je je eigen verdriet en pijn beter verdragen)
  43. aan iemands leiband (=door iemand geleid)
  44. het paard van Troje binnenhalen (=door onnadenkendheid of onnozelheid de vijand toelaten)
  45. liefde is blind (=door verliefdheid de gebreken van een ander niet zien)
  46. alle vrijers zijn rijk. (=door verliefdheid de negatieve dingen van je partner niet zien)
  47. de gestage drup holt de steen (uit) (=door vol te houden wordt uiteindelijk wel het doel bereikt)
  48. men vangt meer vliegen met honing/stroop dan met azijn (=door vriendelijk te zijn bereik je meer bij iemand dan met lelijke woorden)
  49. zuinigheid met vlijt, bouwt huizen als kastelen (=door zuinig en ijverig te zijn, kan men veel bereiken)
  50. doorgaan tot het gaatje (=doorzetten tot het einde is bereikt)

50 dialectgezegden bevatten `ei`

  1. ei é mè geplakt (=hij is niet op de afspraak gekomen) (Sint-Niklaas)
  2. ei è ne kop om zan oer baien t'aave (=Hij is dom) (Hals)
  3. ei é ne peirlaere gezet (=hij is gevallen) (Waarschoots)
  4. ei e op z'n ende geschelderd (=tja hoe zeg je dat?hij heeft zich besch**ten) (Wetters)
  5. ei é peper in zij'gat (=iemand die opgejaagd is) (Oudenhoofs)
  6. ei è puit, t'es ne skrikskeiter (=hij heeft schrik) (Zuuns)
  7. ei é van de pappij gelijk Bracquenés hoenderken. (=Hij heeft de hik.) (Massems)
  8. ei é zènne stjeirt moeten intrekken (=hij heeft moeten toegeven) (Sint-Niklaas)
  9. ei ee en muile om klojs te spelen (=hij heeft een uitgestreken gelaat) (Wetters)
  10. êi ée g'et zitte (=hij is gefopt) (Antwerps)
  11. ei eé geel dun utsekluts (=alles is van hem) (Sint-Niklaas)
  12. ei eé gene noagel om in zè gat te kraan (=hij is zeer arm) (Sint-Niklaas)
  13. ei ee mieren ein zijn gat (=een ongeduldig iemand) (Wetters)
  14. ei eé ne krop in zèn keel (=hij staat op het punt om te beginnen wenen) (Sint-Niklaas)
  15. ei éé zènnen tist op (=hij heeft zijn hoed op) (Sint-Niklaas)
  16. ei ee zijne klobbere gezet (=gestorven) (Kaprijks)
  17. ei eed e schietkroam (=hij heeft een slecht gebit) (Melseels)
  18. ei eéd e voddukkun ôn zèn tong (=hij lispelt) (Sint-Niklaas)
  19. ei eed een bees oan (=hij heeft iets teveel gedronken) (Sint-Niklaas)
  20. ei eéd een dikke pengs (=hij heeft een heel dikke buik) (Sint-Niklaas)
  21. ei eed een lamijnige stem (=hij heeft een trage, vervelende stem) (Sint-Niklaas)
  22. ei eed een makkefie (=hij heeft een koortsblaasje op de lip) (Sint-Niklaas)
  23. ei éént ô zè zeel (=hij heeft het zitten, ze hebben hem liggen) (Sint-Niklaas)
  24. ei eent ô zenne schreper (=ze hebben hem liggen) (Sint-Niklaas)
  25. ei eent oog in zèn steir (=hij is heel hoovaardig) (Sint-Niklaas)
  26. ei eént zaalf gezeet (=hij heeft het zelf gezegd) (Sint-Niklaas)
  27. ei eentjitten of ei eent o zenne rekker (=hij heeft het vast) (Erps)
  28. ei eet 'dnuuëgen afgeschoten (=een flink succes boeken) (Wichels)
  29. ei èèt 'r en brurke doet aon. (=Hij heeft een bloedhekel aan...) (Dilbeeks)
  30. ei eet de schunste bieste van mijnen stal (=het beste gekozen) (Zottegems)
  31. ei èèt doe blaa skeite geloete (=afzien) (Hals)
  32. ei eet een orken nor zij vorken (=hij heeft het karakter van zijn vader) (Erps)
  33. ei eet en eit in ze gat... (=hij is bang) (leuvens)
  34. ei eet er deugd van; zèn oûgen drjaan nor 't hol van zè gat (=je ziet dat hij het prettig vindt....) (Sint-Niklaas)
  35. ei eet furza nie om... (=hij denkt er zelfs niet aan om...) (Sint-Niklaas)
  36. ei èèt giene noagel voe ze gat te krabbe (=armoede) (Hals)
  37. ei èèt in zen roape geskeite (=hij is kwaad) (Hals)
  38. ei èèt oek 't werm woeter nie èutgevonne (=hij is dom) (Hals)
  39. ei eet stroent in zen oaren (=hij hoort niet goed) (Brugs)
  40. ei eet t'zitten (=ten dode opgeschreven) (Zottegems)
  41. ei èèt woeter in zèè keljer (=zijn broek is te kort) (Hals)
  42. ei èèt zen oer gekamd oen de grille van 't park (=kammen) (Hals)
  43. ei èèt zwette snie gezeen (=misserie hebben) (Hals)
  44. ei eette boter geten (=hij is in ongenade gevallen / hij is de schuldige) (Sint-Niklaas)
  45. ei eit e slashuug (=Hij heeft een lui oog) (Zuuns)
  46. ei es bei den troep (=hij is in het leger) (Waarschoots)
  47. ei es in de was (=hij is aan het opgroeien) (Moes)
  48. ei es nen ertefretter (=hardvochtig iemand) (Wetters)
  49. ei es nie oan zijn gat gedupt (=het is geen dommerik) (Wetters)
  50. ei es on ' t drikke' zonder papier (=Hij is aan het liegen) (Lebbeeks)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen